Kort en bondig11
1Zijdelingse luchtroosters ....122
2 Vaste uitstroomkanalen .....123
3 Grootlicht ............................ 109
Lichtsignaal ........................ 109
Richtingaanwijzers .............110
Omgevingsverlichting ......... 115
Parkeerlichten ....................112
Cruise control ....................... 93
4 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 76
Tripcomputer ...................... 103
5 Claxon .................................. 77
6 Instrumenten ........................ 83
7 Voorruitwissers en
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers ................. 77
Achterruitwisser en ach‐
terruitsproeier ....................... 798Info-Display .......................... 97
Check-Control, banden‐
spanningscontrolesysteem 182
Tripcomputer ...................... 103
9 Middelste luchtroosters ......122
10 Alarmknipperlichten ...........110
Parkeerhulp ........................ 146
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............142
Systeem voor
gecontroleerde afdaling .....143
Status-LED voor diefstala‐ larmsysteem ......................... 26
Inklapbare buitenspiegels ....29
Eco-knop voor stop/start-
systeem ............................... 127
11 Infotainment-systeem ........... 10
12 Passagiersairbag .................5013Status-LED's voor
passagiersairbag voor .........52
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................44
14 Handschoenenkastje ...........59
15 Zekeringhouder ..................176
16 Verwarming en ventilatie ...117
17 Contactslot met stuurslot ...126
18 Gaspedaal ......................... 126
19 Bestuurdersairbag ...............50
20 Rempedaal ......................... 140
21 Koppelingspedaal ..............125
22 Stuurwiel instellen ................76
23 Motorkap ontgrendelen ......157
24 Munthouder .......................... 60
25 Kaarthouder ......................... 60
26 Lichtschakelaar ..................108
Automatisch dimlicht ..........108
Instrumentenverlichting ......113
Mistachterlicht ....................111
Kort en bondig13
RichtingaanwijzersRechts=Hendel omhoogLinks=Hendel omlaag
Richtingaanwijzers 3 110, parkeer‐
lichten 3 112.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 110.
Claxon
j indrukken.
18Kort en bondig
Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en bepaalde voorwaarden zijn ver‐
vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de keuzehendel in N
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 127.
Parkeren
■ Trek altijd de elektrische handrem aan.
Schakelaar m naar u toe trekken.
Voor de maximale kracht, bijv. bij
het parkeren met een aanhanger of op een helling, trekt u m tweemaal
aan de schakelaar.
■ Schakel de motor uit en draai de contactsleutel in de stand LOCK,
duw de sleutel in het contactslot en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische ver‐ snellingsbak trapt u het rempedaal
in en schakelt u naar P voordat u de
sleutel in het contactslot duwt en
eruit trekt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in de stand P zet‐
ten. Op een oplopende helling bo‐
vendien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐ kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in de stand P zetten.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto met de toets p op de handzender 3 22.
Activeer het alarmsysteem 3 26.
■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten.
■ Sluit de ramen en het zonnedak.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werkingtreden 3 156.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ongeveer
1 of 2 minuten stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, portieren en ruiten21
Wordt gebruikt voor:■ Centrale vergrendeling
■ Diefstalbeveiliging
■ Diefstalalarmsysteem
De afstandsbediening heeft een be‐ reik van ongeveer 6 meter. Het bereik kan variëren door invloeden van bui‐
tenaf. Brandende alarmknipperlich‐
ten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden.
■ Batterijspanning te laag.
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor er opnieuw gepro‐
grammeerd moet worden. De hulp
van een werkplaats inroepen.■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐
standsbediening, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen.
Ontgrendelen 3 22.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en afstands‐
bediening openen. Batterij vervangen (batterijtype CR2032), let hierbij opde juiste plaatsing. Sluit de module.
Sleutel met vaste sleutelbaard Open de module met een kleine
schroevendraaier in de nok op het
deksel. Batterij vervangen (batterij‐
type CR2032), let hierbij op de juiste
plaatsing. Sluit de module.
22Sleutels, portieren en ruitenCentrale vergrendelingOntgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch ont‐
grendeld.
OntgrendelenToets q indrukken.
Let op
Als er binnen 5 minuten na het ont‐
grendelen van de auto geen portier
wordt geopend, wordt de auto op‐
nieuw vergrendeld (en wordt het
anti-inbraakalarm opnieuw geacti‐
veerd).
Wanneer toets q wordt ingedrukt,
licht het instrumentenpaneel gedu‐
rende ong. 30 seconden op of totdat
het contactslot naar de stand ACC
wordt gedraaid.
Vergrendelen
Sluit de portieren, bagageruimte,
tankklep, motorkap, ruiten en het zon‐
nedak.
Toets p indrukken.
De centrale vergrendeling kan wor‐
den geactiveerd met open ruiten.
Let op
Omwille van de veiligheid kan de
auto niet met de afstandsbediening
worden vergrendeld of ontgrendeld
met de sleutel in het contactslot (en
de anti-inbraaksystemen worden
niet geactiveerd).
Bij een niet goed gesloten bestuur‐
dersportier werkt de centrale vergren‐
deling niet.
26Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
toets.
Inschakelen
Binnen 3 seconden tweemaal op
knop p van de afstandsbediening
drukken.
Draai eventueel de sleutel in het be‐
stuurdersportier binnen 3 seconden
na het vergrendelen weer naar ach‐
teren.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Alarmvoeding
■ Ontsteking
Activering
Controleer of de portieren, de achter‐ klep, de tankklep, de motorkap, de
ruiten en het zonnedak gesloten zijn.
Sleutels, portieren en ruiten27
Druk op de handzender op de knop
p of vergrendel het bestuurderspor‐
tier handmatig.
Het systeem is geactiveerd: ■ Automatisch, 30 seconden nadat u de auto vergrendelt (initialisatie van
het systeem)
■ Direct wanneer u na het vergren‐ delen nogmaals op p van de hand‐
zender drukt
Als de noodknipperlichten bij het ac‐
tiveren niet knipperen of als het ver‐
klikkerlichtje snel knippert, kan dit erop wijzen dat een van de portieren,
de achterklep of de motorkap niet
goed gesloten is.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de interieur- en hellingshoek‐
bewaking uit wanneer personen of dieren in de auto achterblijven en
wanneer de auto op een veerpont of
trein wordt vervoerd vanwege de
grote hoeveelheid ultrasoonsignalen
en bewegingen, die het alarm kunnen laten afgaan.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Toets o indrukken. Controle‐
lampje o op de instrumenten‐
groep gaat geel branden.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Druk opnieuw op de knop o om te
annuleren. Controlelampje o dooft.
Status-LED
Status-LED bevindt zich in de mid‐
denconsole.
28Sleutels, portieren en ruiten
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:Led
aan=test, inschakelvertraging.Led
knip‐
pert
snel=portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring.
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knippert
langzaam=systeem is geac‐
tiveerd.LED knippert
3 maal snel na
het ontgren‐
delen=systeem is ge‐
deactiveerd.
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
DeactiveringWanneer u de auto ontgrendelt, wordt
het alarmsysteem gedeactiveerd.
Alarmknipperlichten knipperen twee
keer bij het deactiveren.
Als er binnen 30 seconden na het ont‐ grendelen van de auto geen portierwordt geopend of de motor niet wordt
gestart, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld en het alarm weer
geactiveerd.
Als het alarm in werking is getreden,
zullen de alarmknipperlichten bij het
uitschakelen niet knipperen.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐
tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Het aantal en de duur van de alarm‐ signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Schakel het alarm uit met een knop
op de handzender of door het be‐
stuurdersportier handmatig met de
contactsleutel te ontgrendelen. Daar‐
bij wordt ook het diefstalalarmsys‐
teem uitgeschakeld.Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Bij het inschakelen van het contact
gaat controlelampje d branden en
dooft vervolgens weer. Als d blijft
branden nadat het contact is inge‐
schakeld, dan is er een storing in het systeem: de motor kan niet worden