
Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......36
Opbergen ..................................... 59
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................76
Verlichting .................................. 108
Klimaatregeling .......................... 117
Rijden en bediening ...................125
Verzorging van de auto ..............155
Service en onderhoud ................200
Technische gegevens ................203
Klantinformatie ........................... 214
Trefwoordenlijst ......................... 216Inhoud

Inleiding3Uw autogegevensVoer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
hoofdstukken "Service en onder‐
houd" en "Technische gegevens",
alsmede op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐
vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze
handleiding ■ Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies.
Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een
modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
■ In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht.■ De inhoudsopgave aan het beginvan de handleiding en in de afzon‐
derlijke paragrafen geeft aan waar
u de informatie die u zoekt kunt vin‐
den.
■ Met behulp van het trefwoordenre‐ gister kunt u specifieke informatie
zoeken.
■ In deze gebruikershandleiding wor‐
den linksgestuurde auto's getoond.De bediening van rechtsgestuurdeauto's is vergelijkbaar.
■ In de gebruikershandleiding wor‐ den motoraanduidingen van de fa‐
briek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de paragraaf "Technische gegevens".
■ Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met de
blik in de rijrichting worden gezien.
■ De displays van het voertuig onder‐
steunen mogelijkerwijs uw taal niet.
■ Displayteksten en opschriften in het
interieur zijn vet gedrukt.

84Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Onmiddellijk bijtan‐
ken 3 149.
Tank nooit leegrijden. Onregelmatige
brandstoftoevoer kan tot oververhit‐
ting van de katalysator leiden 3 132.
Dieselmotoren: Als de tank is leegge‐
reden, het brandstofsysteem ontluch‐
ten 3 164.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud 3 212.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Motorolie verversen 3 92.Versnellingsbakdisplay
Toont de modus of geselecteerde
versnelling bij automatische versnel‐
lingsbak.
P=parkeerstandR=achteruitversnellingN=neutrale standD=rijstand (automatische mo‐
dus)1-6=geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus

88Instrumenten en bedieningsorganenStoringsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Kan onderweg kort branden, dit is
normaal en duidt niet op een sys‐
teemstoring.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Brandstofverbruik en rijgedrag wor‐
den mogelijk slechter. Onmiddellijk
hulp van een werkplaats inroepen.
Controlelampje Z brandt ook bij een
storing in het roetfilter 3 131 of de
automatische versnellingsbak 3 135.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
Controleren of de tankdop geheel
vastgeschroefd is 3 149.Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken 3 132. Gas terug‐
nemen totdat de lamp niet meer knip‐ pert. Onmiddellijk hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie g brandt geel.
Brandt bij een draaiende motor om
een stopring in de motor of de trans‐
missie-elektronica aan te geven. De
elektronica schakelt over op een
noodprogramma, het brandstofver‐
bruik kan toenemen en het rijgedrag kan slechter worden.
In sommige gevallen kan de storing
worden verholpen door de motor uit
en weer in te schakelen. Als g na
het opnieuw starten van de motor
weer brandt, vergt de auto wellicht
onderhoud.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remsysteem
R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Stoppen en werkplaats
raadplegen als het niet oplicht.
Als het bij een draaiende motor blijft
branden, de remmen niet zoals ge‐
woonlijk werken of als het remsys‐
teem lekt, niet proberen te rijden.
Auto ter inspectie en reparatie naar
een werkplaats laten slepen.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een draaiende motor als
het vloeistofpeil voor de remhydrau‐
lica te laag is 3 160.
Remsysteem 3 140.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.

124KlimaatregelingPollenfilterFiltering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van
de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter Aanvullend op het partikelfilter ver‐
mindert het actieve-koolstoffilter on‐
aangename geuren.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per week, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:
■ Functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen, ■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.

Verzorging van de auto185
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met debandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Bij het monteren van andersoortige
velgen moet u wellicht ook andere
wielmoeren gebruiken. Wij raden aan uw Service Partner te raadplegen.
Wieldoppen Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Deze symmetrisch op de banden
aanbrengen zodat deze rondom goed passen.
Gebruik altijd kettingen met fijne schakels waardoor het loopvlak en de
binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 15 mm toenemen.

186Verzorging van de auto9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op 16" wielen. Wij raden aan uw
Service Partner te raadplegen.
Als u na een lekke voorband sneeuw‐
kettingen moet gebruiken, zet u het
compacte reservewiel op de achteras
en zet u een van de achterwielen over op de vooras.
Algemeen
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐
den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Bij modellen met een bandenrepara‐
tieset zijn er wellicht geen krik en een
boordset aanwezig.
Boordgereedschap 3 179.
Compact reservewiel 3 191.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Elektrische handrem 3 140 aantrek‐
ken, eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of P inschakelen.
De bandenreparatieset zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van
de bagageruimte.
Achterklep openen om de bandenre‐
paratieset uit te nemen.
Trek de hendel van de vloerafdek‐
plaat omhoog 3 72.
Boordgereedschap 3 179.Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐ gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
1. Vulslang voor afdichtmiddel 1 en
de stekker 2 loskoppelen.

200Service en onderhoudService en onderhoudAlgemene informatie..................200
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐
middelen en onderdelen ............201Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Service-display 3 84.
Europese service-intervallen Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De Europese service-intervallen gel‐
den voor de volgende landen:
Andorra, België, Cyprus, Denemar‐ ken, Duitsland, Estland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Groenland,Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Let‐
land, Litouwen, Luxemburg, Malta,
Nederland, Noorwegen, Oostenrijk,
Polen, Portugal, Servië, Slowakije,
Slovenië, Spanje, Tsjechische Repu‐
bliek, Verenigd Koninkrijk, Zweden,
Zwitserland.
Service-display 3 84.
Internationale service-
intervallen
Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
15.000 km of na 1 jaar onderhoud ge‐ pleegd worden, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Service-display 3 84.