Page 41 of 339

39
Cockpit
VOO
RDAT
u GAAT RIJDE
N
2
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende wijze
op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsindicator
"=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding "OIL"
knippert in combinatie
met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een melding
op het display, is het motorolieniveau te laag,
waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok.
Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet
olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--"
knippert, duidt dit
op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Oliepeilstok
A
= maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
B
= mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Bij draaiende motor blijft de sleutel
branden totdat de onderhoudscontrole
is uitgevoerd.
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat ook
branden als de maximale interval van 2 jaar
is verstreken.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan
dat er te veel gereden is.
Page 42 of 339

40
Versnellingsbakken en stuurwiel
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Laat tijdens het rijden uw hand niet op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
VERSNELLINGSBAKKEN EN STUURWIEL
Vijfversnellingsbak
Zesversnellingsbak
Schakelen in de 5 e
of 6 e
versnelling
Verplaats de versnellingshendel helemaal
naar rechts om de 5 e of 6 e
versnelling in te
schakelen.
SCHAKELINDICATOR
Dit systeem signaleert de bestuurder
dat hij kan opschakelen om het
brandstofverbruik te verminderen
(auto's met handgeschakelde
versnellingsbak).
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de omstandigheden van
de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Het lampje van de signalering kan niet worden
uitgeschakeld.
Wegrijden, in de achteruitversnelling
schakelen en terugschakelen zijn
handelingen die zijn uitgeschakeld.
Achteruitversnelling inschakelen
Trek bij een auto met zesversnellingsbak
de ring onder de pookknop omhoog om de
achteruit in te schakelen.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
Page 43 of 339
41
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOOR
DAT
u GAAT RIJDE
N
2
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
Schakelkeuze
- Kies de gewenste stand door de
selectiehendel te verplaatsen. De
gekozen stand wordt met een pictogram
in het instrumentenpaneel aangegeven.
Park: parkeerstand van de
selectiehendel.
Voor het stilzetten van de auto en
het starten van de motor. Reverse: achteruitstand van de
selectiehendel.
Voor achteruitrijden.
Neutral: neutraalstand van de
selectiehendel.
Voor het parkeren van de auto
(met aangetrokken handrem) en
het starten van de motor. Drive: rijstand van de
selectiehendel.
Voor vooruitrijden en automatisch
schakelen.
Manual: selecteren van de
versnelling met de selectiehendel
(+ of -).
Voor rijden in de handbediende
stand.
Page 44 of 339

42
Versnellingsbakken en stuurwiel
Starten van de auto
Bij draaiende motor wegrijden in de
stand P
:
Voor een maximale acceleratie zonder
de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt tot voorbij het zware
punt (kick down). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor
het maximum toerental bereikt.
Bij een afdaling schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af
te remmen en voor een optimale acceleratie
zodra het gaspedaal weer wordt ingetrapt.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de versnellingsbak niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotseling
loslaat.
Bij stilstand met de selectiehendel in
stand D
(drive), treedt een trillingsdempend
systeem in werking zodra het rempedaal
ingetrapt wordt.
- laat langzaam het rempedaal
los; de auto begint meteen te
rijden.
- Trap altijd het rempedaal in
om uit de stand P te kunnen
schakelen,
- selecteer de stand R
of D
,
- laat langzaam het rempedaal
los; de auto begint meteen te
rijden.
U kunt ook wegrijden vanuit de stand N
:
- Trap het rempedaal
in en zet de
handrem los,
- selecteer de stand R
, D
of M
,
- Selecteer de stand D
. De versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling afhankelijk van
de volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
Achteruit
- Selecteer de stand R
als de
auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Stilzetten van de auto, starten van
de motor
- Selecteer de stand P
om
de auto stil te zetten
en
te starten
, met of zonder
gebruik van de handrem.
Als de accu geen stroom levert en de
selectiehendel in de stand P
staat, is
het onmogelijk om naar een andere
stand te schakelen.
- U kunt ook de stand N
selecteren om de auto te
parkeren
of de motor te
starten
, met gebruik van de
handrem.
Laat, als bij het wegrijden per ongeluk
de selectiehendel in de stand N
staat,
het motortoerental terugvallen tot stationair
voordat de stand D
wordt geselecteerd om
vervolgens weer gas te geven.
Page 45 of 339

43
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOOR
DAT
u GAAT RIJDE
N
2
Handbediende stand
Handmatig schakelen met de selectiehendel.
- Selecteer de stand M
van de
selectiehendel,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool + om op te schakelen,
van 1 t/m 6,
- beweeg de selectiehendel naar het
symbool - om terug te schakelen.
In de handbediende stand kan alleen
worden geschakeld als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand 1. Er kan elk moment van de stand D
(automatische stand) naar de stand M
(handbediende stand) worden geschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als
de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of
R
als de auto niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een andere
stand om af te remmen op een glad wegdek.
In de volgende gevallen is er kans op grote
schade aan de versnellingsbak:
- als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
- als u in geval van een lege accu de
selectiehendel vanuit de stand P
in een
andere stand probeert te zetten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
, D
of M
is geselecteerd, zet de auto zich al in
beweging, zelfs als het gaspedaal niet wordt
ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in de
auto achter als de motor draait
.
Storing
Een storing wordt aangegeven door een
geluidssignaal in combinatie met de melding
"Storing automatische transmissie"
op
het display.
In dit geval werkt de versnellingsbak met
een noodprogramma (blokkering in de
3e versnelling). U kunt dan een hevige
schok waarnemen bij het selecteren van R
vanuit de stand P
, of R
vanuit de stand N
,
(zonder gevaar voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk
van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 46 of 339

44
Versnellingsbakken en stuurwiel
STARTEN EN STOPPEN
Sleutel
Zorg ervoor dat de sleutel niet in contact
komt met smeer, stof of regen en bewaar de
sleutel niet in een vochtige omgeving.
Hang geen zware voorwerpen, zoals een
sleutelhanger, aan de sleutel; dit kan
storingen in het contactslot veroorzaken.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet. Laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het stuurwiel
tot het stuurslot wordt vergrendeld. Haal de
sleutel uit het contact.
Gebruiksvoorschrift: starten
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren, achterdeuren,
schuifdeuren en de motorkap
goed zijn gesloten!
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het lampje
na minder dan 1 seconde uit en
kunt u de motor direct starten.
Wacht bij koud weer tot dit lampje uitgaat
en zet vervolgens de startmotor in werking
(stand "Starten") tot de motor aanslaat.
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact afzet
enkele seconden draaien om het toerental
van de turbocompressor (dieselmotor) te
laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het contact.
Het inschakelen van alleen een versnelling
bij het parkeren van de auto is niet afdoende.
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verdraai terwijl u de contactsleutel omdraait
het stuurwiel iets (zonder te forceren) om het
stuurslot te ontgrendelen. In deze stand kunnen
verschillende accessoires functioneren.
Verklikkerlampje geopend portier
STUURWIEL IN HOOGTE ENDIEPTE VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door de hendel omlaag te
bewegen.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand en
zet dan de hendel weer goed vast. Starten en stoppen
Page 47 of 339
45
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor. Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links
: duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts
: duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A
om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Page 48 of 339

46
Stuurkolomschakelaars
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als ‘s nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden.
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming,
kan de auto zijn uitgerust met verlichting
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt
het dimlicht ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring
B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.