Page 193 of 340
PRAKTISCHE INFORMATIE
191
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voor-
zien van een bandenspan-
ningssensor. Laat het repareren van
de lekke band uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Terugplaatsen van het wiel
)
Berg het desbetreffende gereed-
schap op in de kist en sluit het dek-
sel.
)
Zet de kist op de grond en centreer
het reservewiel op de kist.
)
Plaats de haak en het verbindings-
stuk in het wiel en daarna in de kist,
zoals op de afbeelding.
)
Monteer het wiel met de kist onder
de auto door de bout van de lier
linksom te draaien met de wielsleu-
tel 1
en het verlengstuk 7
.
)
Draai de bout tot de aanslag en con-
troleer of het wiel goed vlak tegen
de bodem aan ligt.
Page 194 of 340

PRAKTISCHE INFORMATIE
192
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd
wordt en zorg ervoor dat de auto op
een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automa-
tische stand), zet het contact af en
schakel de eerste versnelling * in om
de wielen te blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het controlelampje P
op de parkeerremhendel branden.
Plaats indien nodig een wielblok on-
der het wiel kruislings tegenover het
te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een vei-
lige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die al-
leen op de krik steunt; gebruik een bok.
Demonteren van het wiel
Procedure
)
Verwijder de sierdop van de wiel-
bouten met het gereedschap 3
(vol-
gens uitvoering).
)
Bevestig de dop 5
op de wielsleutel
1
en draai de slotbout een omwen-
teling los (volgens uitvoering).
)
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1
.
)
Plaats de krik 2
onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A
of achterzijde B
(bij het te verwis-
selen wiel).
)
Draai de krik 2
uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A
of B
bevindt.
)
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
)
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
)
Verwijder het wiel.
*
stand R
van de gestuurde handge-
schakelde versnellingsbak of stand
P
van de automatische transmissie.
Page 195 of 340

PRAKTISCHE INFORMATIE
193
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de ba-
gageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmo-
ment van de wielbouten en de ban-
denspanning van het reservewiel con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
)
Plaats het wiel op de naaf met de
centreerpen 4
.
)
Draai de wielbouten met de hand
vast.
)
Draai de slotbout met de wielsleutel
1
en de dop 5
enigszins vast (vol-
gens uitvoering).
)
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1
.
)
Laat de krik zakken.
)
Vouw de krik 2
op en verwijder
hem.
)
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1
en de dop 5
(volgens uit-
voering).
)
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1
.
)
Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
)
Berg het gereedschap op in de houder.
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het nood-
reservewiel de ringen van de bouten
de velg niet raken. Als de bouten vol-
ledig zijn aangedraaid, zorgt het co-
nische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel.
Page 196 of 340

PRAKTISCHE INFORMATIE
194
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenon-
lamp (D1S-35W) moet worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
EEN LAMP VERVANGEN
Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers
(HP24 amberkleurig-24W).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Grootlicht (H7-55W).
4. Verlichting overdag
(HP24-24W).
5. Mistlampen (PS24-24W).
6. Parkeerlicht (W5-5W).
1.
Richtingaanwijzers (HP24 amber-
kleurig-24W).
2.
Dimlicht/grootlicht (bochtverlich-
ting) (D1S-35W).
3.
Verlichting overdag/parkeerlicht
(P21/5W).
4.
Mistlamp (PS24-24W).
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting De koplampunits zijn voorzien
van glas van polycarbonaat
met een speciale vernislaag:
)
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
)
gebruik een spons met zeepwater,
)
wanneer u met een hogedrukrei-
niger hardnekkig vuil probeert te
verwijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er-
van gericht, om beschadiging van
de vernislaag en de afdichtrub-
bers te voorkomen.
Verlichting vóór
)
Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-plui-
zende doek.
Bij het vervangen van lampen moet
de verlichting minstens enkele minu-
ten uitgeschakeld zijn (risico van ern-
stige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door
een nieuwe lamp met dezelfde spe-
cifi caties.
Page 197 of 340