Page 137 of 340

VEI
135
Alvorens te gaan rijden dient
de bestuurder te controleren
of alle passagiers hun veilig-
heidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, die tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding
, vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Page 138 of 340

VEI
136
AIRBAGS
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat on-
schadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A)
,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de bestuurder en het stuur of tus-
sen de passagier voorin en het dash-
board om te verhinderen dat deze naar
voren wordt geslingerd.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrij-
ding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de air-
bags niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de vei-
ligheidsgordels met spanbegrenzers (be-
halve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registre-
ren de frontale en zijdelingse aanrijdingen
waaraan de registratiezones voor een
aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de
airbags onmiddellijk af om de inzit-
tenden van de auto (uitgezonderd
de middelste passagier achter) te
beschermen. Direct na de aanrij-
ding ontsnapt het gas snel uit de air-
bags, zodat het zicht niet wordt be-
lemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in be-
paalde gevallen waarbij de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
Page 139 of 340

VEI
137
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één van
beide verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijft branden.
Laat het systeem nakijken door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Storing
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats. De kans bestaat dat
de airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan de schakelaar weer op "ON"
om de
airbag opnieuw in te schakelen en zo
de veiligheid van uw passagier te ga-
randeren.
Als het contact is aangezet en de
airbag aan passagierszijde opnieuw
wordt ingeschakeld, gaat dit verklik-
kerlampje op het display van de
verklikkerlampjes van de veiligheids-
gordels en de airbag aan passagiers-
zijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan passa-
gierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel en/of op het display
voor de verklikkerlampjes van
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld. Als dit verklikkerlampje knippert,
raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk of eengekwalifi ceerde
werkplaats. De kans bestaat
dat de airbag aan passagiers-
zijde bij een ernstige aanrijding niet wordt
geactiveerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
)
zet het contact af
, steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
)
draai deze in de stand "OFF"
,
)
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Page 140 of 340

VEI
138
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de passagier vóór bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn, aan de zijde van de
portieren, in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbe-
treffende zijde opgeblazen bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij ( B ),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op letsel aan de zijkant van het
hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Storing
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B
), waarbij de krach-
ten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting
de binnenzijde van de auto worden uit-
geoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittenden vóór en achter en
de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aan-
rijding of bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de air-
bag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunc-
tionele display, raadpleeg dan
het PEUGEOT-netwerk of een gekwali-
fi ceerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat
de airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd. De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
Page 141 of 340

VEI
139
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinde-
ren, huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag be-
lemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van
uw auto de airbagsystemen contro-
leren.
Werkzaamheden aan airbagsyste-
men mogen uitsluitend door het
PEUGEOT-netwerk of door een ge-
kwalifi ceerde werkplaats worden uit-
gevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst
of de armen als de airbag wordt ge-
activeerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten
niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten of
een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoe-
zen, die in combinatie met actieve
zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u
zich wenden tot het PEUGEOT-net-
werk (zie hoofdstuk "Praktische in-
formatie - § Accessoires").
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen (kleding...): dit zou bij
het afgaan van de airbags kunnen
leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.
Windowairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbe-
kleding; dit zou bij het afgaan van
de windowairbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak (indien aanwezig); deze ma-
ken deel uit van de bevestiging van
de windowairbags.
Page 142 of 340

140
De elektrische parkeerrem kan op twee
manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van
de motor en automatisch vrijgezet
bij het wegrijden (standaard geacti-
veerde functies),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig wor-
den aangetrokken of vrijgezet door
het bedienen van de hendel A
.
Het uitschakelen wordt aan-
bevolen bij zeer lage tempera-
turen (vorst) en bij het trekken
van een aanhanger (slepen,
caravan, enz.). Raadpleeg de para-
graaf "Handmatig vrijzetten".
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de parkeerrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de parkeerrem
bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is
de automatische functie uitge-
schakeld. Deze functie kan door het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats
worden ingeschakeld en
uitgeschakeld.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de
parkeerrem dus handmatig te bedienen.
Als de parkeerrem nog niet is aangetrok-
ken en het bestuurdersportier wordt ge-
opend, klinkt een geluidssignaal in com-
binatie met een melding op het display.
Plaats geen voorwerpen (pak-
jes sigaretten, telefoons, enz.)
achter de hendel van de elek-
trische parkeerrem.
Page 143 of 340

RIJ
141
Wanneer de auto stilstaat en u bij draai-
ende of afgezette motor de parkeerrem
wilt aantrekken, trekt
u aan de hendel A
.
De aangetrokken toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door:
- het branden van het verklik-
kerlampje parkeerrem en
het controlelampje P
op de
hendel A
,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent
bij draaiende motor terwijl de parkeerrem
niet is aangetrokken, klinkt er een ge-
luidssignaal en verschijnt er een melding
op het display (behalve bij auto's met au-
tomatische versnellingsbak, als de selec-
tiehendel in de stand P
(Park) staat).
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende
motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt
u het rempedaal
of het gaspedaal in,
trekt
u aan de hendel A
en laat
u deze
vervolgens weer los
.
De vrijgezette toestand van de parkeer-
rem wordt aangegeven door:
- het doven van het verklik-
kerlampje parkeerrem en
het controlelampje P
op de
hendel A
,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u aan de hendel A
trekt zon-
der het rempedaal in te trappen
wordt de parkeerrem niet vrijge-
zet en gaat een lampje branden
op het instrumentenpaneel.
Handmatig aantrekken Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de parkeerrem
extra stevig aantrekken
. Dit gebeurt
door de hendel A langer te bedienen
,
tot de melding "Parkeerrem aangetrok-
ken" op het display verschijnt en er een
geluidsignaal klinkt.
In het geval van een aangekop-
pelde aanhanger, wanneer de
auto beladen is of op een steile
helling staat, dient u de parkeerrem ex-
tra stevig aan te trekken, bij het parkeren
de voorwielen naar de stoeprand te stu-
ren en een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van
de parkeerrem duurt het langer voor-
dat de parkeerrem weer is vrijgezet.
Controleer voordat u de auto
verlaat of het verklikkerlampje
van de parkeerrem op het in-
strumentenpaneel constant
brandt.
Het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem is noodzakelijk in de vol-
gende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger
aan de auto is gekoppeld en de au-
tomatische bediening is geactiveerd
terwijl u de parkeerrem handmatig
bedient,
- wanneer de hellingcondities ver-
moedelijk zullen variëren terwijl de
auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer
de auto vervoerd wordt op een boot
of trailer, of bij slepen).
Page 144 of 340

RIJ
142
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
Wanneer de auto stilstaat en u de mo-
tor afzet, wordt de parkeerrem auto-
matisch aangetrokken
.
De aangetrokken toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door:
- het branden van het verklik-
kerlampje parkeerrem en
het controlelampje P
op de
hendel A
,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt auto-
matisch geleidelijk vrijgezet bij het
wegrijden
:
)
Handgeschakelde versnellings-
bak:
houd het koppelingspedaal ge-
heel ingetrapt en schakel de 1
e ver-
snelling of de achteruitversnelling
in. Trap vervolgens het gaspedaal
in terwijl u het koppelingspedaal laat
opkomen.
)
Gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak:
zet de selectiehendel
in de stand A
, M
of R
en geef gas.
)
Automatische versnellingsbak:
zet de selectiehendel in de stand D
,
M
of R
en geef gas,
Controleer voordat u de auto
verlaat of het verklikkerlampje
parkeerrem op het instrumen-
tenpaneel constant brandt.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrij-
zetten.
- het doven van het verklik-
kerlampje parkeerrem en
het controlelampje P
op de
hendel A
,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet". Het aantrekken of vrijzetten van de
elektrische parkeerrem gaat gepaard
met een geluid.
De vrijgezette toestand van de parkeer-
rem wordt aangegeven door:
Parkeerrem aantrekken, bij draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draai-
ende motor, dient u de auto beslist te-
gen wegrollen te beveiligen door de
parkeerrem handmatig
aan te trekken.
Trek
daarvoor aan de hendel A
.
De aangetrokken toestand van de par-
keerrem wordt aangegeven door:
- het branden van het verklik-
kerlampje parkeerrem en
het controlelampje P
op de
hendel A
,
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent
om uit te stappen terwijl de parkeerrem
niet is aangetrokken, klinkt er een ge-
luidssignaal en verschijnt er een melding
op het display (behalve bij auto's met au-
tomatische transmissie, als de selectie-
hendel in de stand P
(Park) staat).
Controleer voordat u de auto
verlaat of het verklikkerlampje
van de parkeerrem op het in-
strumentenpaneel constant
brandt.
Geef, wanneer de auto stil-
staat met draaiende motor,
niet onnodig gas, omdat u dan
het risico loopt dat de parkeer-
rem wordt vrijgezet.
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto bela-
den is of op een steile helling staat,
dient u bij het parkeren de voorwie-
len naar de stoeprand te sturen en
een versnelling in te schakelen.
Sticker op portierpaneel