Page 17 of 245
15
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
Digitaal translucide
instrumentenpaneel
Rij drukschakelaars
A.
Als het contact wordt aangezet,
wordt het brandstofniveau weerge-
geven op het digitale instrumenten-
paneel.
B.
Als het contact wordt aangezet,
moet de motorolieniveaumeter en-
kele seconden de melding "OIL
OK"
weergeven.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij. Het branden van een lampje geeft de
staat van de desbetreffende functie
aan.
A.
Uitschakeling ESP/ASR.
103
B.
Uitschakeling parkeerhulp achter.
126
C.
Centrale vergrendeling.
67
D.
Uitschakeling Stop & Start-systeem.
11 9
Als het contact wordt aangezet, gaan
de oranje en rode waarschuwingslamp-
jes branden.
Bij draaiende motor moeten deze lamp-
jes allemaal snel uitgaan, behalve het
lampje C
(frontairbag aan passagiers-
zijde ingeschakeld) dat na ongeveer
een minuut uitgaat.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde
als er lampjes blijven branden.
Controlelampjes
22
23
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Page 18 of 245

16
Frontairbag voorpassagier
Elektrische kinderbeveiliging
1.
Steek de sleutel in de schakelaar.
2.
Selecteer de stand:
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje "met de rug in de rijrich-
ting" is bevestigd,
"ON"
(inschakelen) wanneer een
passagier op de voorstoel zit of een
kinderzitje "met het gezicht in de rij-
richting" is bevestigd.
3.
Verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen. Het branden van het lampje A
geeft aan
dat de elektrische kinderbeveiliging is
geactiveerd.
A.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordels voor en/of achter niet vast-
gemaakt of weer losgemaakt.
B.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel linksvoor.
C.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel rechtsvoor.
D.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel rechtsachter.
E.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel middenachter.
F.
Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel linksachter.
G.
Controlelampje uitschakeling fron-
tairbag aan passagierszijde.
H.
Controlelampje frontairbag aan pas-
sagierszijde actief.
Veiligheidsgordels en frontairbag
aan passagierszijde
105
109
100
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN
Page 19 of 245
17
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
RIJDEN
Deze versnellingsbak met zes versnel-
lingen biedt u de keuze tussen het com-
fort van automatisch schakelen en het
plezier van handmatig schakelen.
1.
Selectiehendel.
2.
Flipper "-"
.
3.
Flipper "+"
.
De ingeschakelde versnelling of de ge-
selecteerde rijstand wordt weergegeven
op het display van het instrumentenpa-
neel.
N.
Neutral (Neutraalstand).
R.
Reverse (Achteruitversnelling).
1 t/m 6.
Ingeschakelde versnellingen.
AUTO.
Automatische stand.
)
Zet de selectiehendel in de stand
N
en trap het rempedaal tijdens het
starten van de motor stevig in.
)
Selecteer de automatische stand
(stand A
) of de handmatige stand
(stand M
) met de selectiehendel 1
,
of
schakel de achteruitversnelling in
door de selectiehendel 1
in de stand
R
te plaatsen.
)
Zet de handrem vrij.
)
Laat het rempedaal geleidelijk los
en geef vervolgens gas.
EGS6-versnellingsbak
Weergave op het
instrumentenpaneel
We
grijden
11 4
Page 20 of 245

18
Het systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als de motor
met de sleutel wordt gestart.
Zet het contact altijd met de
sleutel af alvorens te tanken of
handelingen onder de motorkap
uit te voeren.
RIJDEN
Overgang naar de STOP-stand van de motor
- als de selectiehendel in de stand A
of M
staat en het rempedaal wordt
losgelaten,
- of als het rempedaal is losgelaten
en de selectiehendel van de stand
N
in de stand A
of M
wordt gezet,
- of als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Bij een auto voorzien van een
EGS-versnellingsbak
gaat het
controlelampje " ECO
" op het
instrumentenpaneel branden
en wordt de motor automatisch
afgezet:
- als de rijsnelheid lager is dan 8 km/h
terwijl het rempedaal wordt ingetrapt
of de selectiehendel in de stand N
wordt gezet. Over
gang naar de START-stand vande motor
Bij een auto voorzien van een
EGS-versnellingsbak
gaat
het controlelampje " ECO
" uit
en wordt de motor automatisch
weer gestart:
In bepaalde bijzondere gevallen kan de
STOP-stand niet beschikbaar zijn; het
controlelampje " ECO
" knippert dan en-
kele seconden en gaat vervolgens uit.
11 8
In bepaalde bijzondere gevallen wordt
de START-stand automatisch geacti-
veerd; het controlelampje " ECO
" knip-
pert dan enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
11 9
Uitschakelen / Inschakelen
U kunt het systeem op elk gewenst
moment uitschakelen door op de scha-
kelaar " ECO OFF
" te drukken; het con-
trolelampje van de toets gaat branden.
11 9
Page 21 of 245
19
IN EEN
OOGO
P
S
LA
G
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit. Als de snelheidsregelaar of -begrenzer
is ingeschakeld, verschijnen de instel-
lingen van het systeem op het instru-
mentenpaneel.
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen
van de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen
van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten
snelheidsbegrenzer.
Snelheidsregelaar "CRUISE"
123
121
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak. Het instellen van de snelheid is alleen
mogelijk bij draaiende motor.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
RIJDEN
Page 22 of 245

20
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van deversnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een hand-
geschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzin-
gen van de schakelindicator (indien
aanwezig) die op het instrumentenpa-
neel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een auto-
matische transmissie of een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak,
laat de selectiehendel dan in de stand
Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk van
het type versnellingsbak) staan en trap
het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem
bij voorkeur af op de motor in plaats
van het rempedaal te gebruiken en
trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u
deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door het
verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, ge-
bruik dan vanaf een snelheid van on-
geveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de tem-
peratuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatie-
roosters alvorens de airconditioning in
te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h
de ruiten, maar laat de ventilatieroos-
ters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interi-
eur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het
panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (be-
halve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en
de ontwaseming uit zodra deze niet
meer nodig zijn als deze niet automa-
tisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlam-
pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk mul-
timedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto
aan om het elektriciteitsverbruik, en dus
het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Page 23 of 245

21
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over
de auto: plaats de zwaarste voorwer-
pen in de bagageruimte, zo dicht mo-
gelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweer-
stand (dakdragers, imperiaal, fi etsen-
drager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en
het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk
de winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspan-
ning (bij koude banden), houd u daarbij
aan de bandenspanning die staat ver-
meld op de sticker op de portierspon-
ning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met
name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd
niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van
de aanhanger of de caravan te contro-
leren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefi lter en luchtfi lter
vervangen, enz.) en houd u daarbij
aan het door de fabrikant voorgeschre-
ven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet
meer dan drie keer afslaan; zo voor-
komt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat
pas na 3000 km het gemiddelde brand-
stofverbruik zich stabiliseert.
Page 24 of 245

1
22
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL
Het instrumentenpaneel, het multifunctionele display en de controle- en waarschu-
wingslampjes geven informatie over de werking van de auto.
1.
Toerenteller.
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t/min).
2.
Gedeelte van de toerenteller dat aan-
geeft wanneer u moet opschakelen.
3.
Snelheidsbegrenzer
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)
4.
Controlelampje elektrische kinder-
beveiliging.
Gaat bij het inschakelen van de elek-
trische kinderbeveiliging (blokkering
van de ruitbediening achter en van de
binnenportiergrepen van de achter-
portieren) enkele seconden branden
om het inschakelen te bevestigen.
Digitaal lichtdoorlatend instrumentenpaneel
Dit display geeft waarschuwings- en in-
formatiemeldingen weer.
Multifunctioneel display
Gedeelte controle- en
waarschuwin
gslampjes
Dit gedeelte bevat de controle- en waar-
schuwingslampjes die informatie geven
over de werking van de auto.
Resetknop
Met deze knop kunt u de geselecteerde
functie op 0 zetten (dagteller of onder-
houdsintervalindicator).
Regelknop dashboardverlichting
Met deze knop kunt u de lichtsterkte
van de dashboardverlichting regelen.
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weerga-
ve van een bepaalde functie de
desbetreffende paragraaf.
5.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
6.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan
(km/h of mph).
7.
Dagteller.
(km of miles)
8.
Onderhoudsintervalindicator.
(km of miles), vervolgens,
Kilometerteller.
(km of miles)
9.
Motorolieniveaumeter.