Page 17 of 292
15
IN EEN OOGOPSLAG
VENTILATIE
Aanbevolen instellingen
Automatische airconditioning
Het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO"
. Bij het rijden in de stand "cabriolet" past
het systeem zich automatisch aan de weersomstandigheden aan.
Gewenste werking
Handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/
Toevoer van
buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Page 18 of 292
16
IN EEN OOGOPSLAG
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Instrumentenpaneel
Rij drukschakelaars
A.
Als het contact wordt aangezet, moet
de wijzer van de brandstofmeter de res-
terende hoeveelheid brandstof aange-
ven.
B.
Bij draaiende motor moet het verklikker-
lampje laag brandstofniveau uitgaan.
C.
Als het contact wordt aangezet, moet de
motorolieniveaumeter enkele seconden
weergeven dat het niveau OK is.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij. Het branden van een lampje geeft de
status van de desbetreffende functie
aan.
A.
Verzending van een noodoproep.
181
B.
Uitschakeling inbraakalarm.
75
C.
Centrale vergrendeling.
80
D.
Uitschakeling ESP/ASR.
105
E.
Uitschakeling parkeerhulp voor en
achter.
135
F.
Toegang tot de diensten van
PEUGEOT.
181
1.
Als het contact wordt aangezet,
gaan de oranje en rode verklikker-
lampjes branden.
2.
Bij draaiende motor moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde
als er lampjes blijven branden.
Verklikkerlampjes
22
26, 30
Page 19 of 292

i
17
IN EEN OOGOPSLAG
Airbag voorpassagier
STARTEN
1.
Steek de sleutel in de schakelaar.
2.
Selecteer de stand:
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje "met de rug in de rijrich-
ting" is bevestigd,
"ON"
(inschakelen) wanneer een
passagier op de voorstoel zit of een
kinderzitje "met het gezicht in de rij-
richting" is bevestigd.
3.
Verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
1.
Stand Stop
.
2.
Stand Contact
.
3.
Stand Starten
.
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordels
voor en/of achter niet vastgemaakt
of weer losgemaakt.
B.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links voor.
C.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts voor.
D.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts achter.
E.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links achter.
F.
Verklikkerlampje uitschakeling
airbag vóór aan passagierszijde.
G.
Verklikkerlampje airbag vóór aan
passagierszijde actief.
Veiligheidsgordels en airbag
vóór aan passagierszijde
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN
11 0
107, 111
Contactslot
72
Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel. Hierdoor kunnen storin-
gen of slijtage optreden.
Page 20 of 292

!
i
i
18
IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN
Stop & Start-systeem
Het verklikkerlampje "ECO"
op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor wordt au-
tomatisch afgezet: Het verklikkerlampje "ECO"
dooft en de motor wordt auto-
matisch weer gestart:
U kunt het systeem op elk gewenst
moment uitschakelen door op de toets
"ECO OFF"
te drukken; het verklikker-
lampje in de toets gaat branden.
Uitschakelen/Weer inschakelen
129
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Overgang naar de START-stand van
de motor
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
als bij een snel-
heid lager dan 20 km/h de versnel-
lingshendel in de neutraalstand
wordt gezet en het koppelingspe-
daal wordt losgelaten.
In bepaalde gevallen is de STOP-stand
niet beschikbaar; het verklikkerlampje
"ECO"
knippert dan enkele seconden
alvorens te doven.
128
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
als het koppe-
lingspedaal volledig
wordt inge-
trapt.
Als een versnelling wordt ingescha-
keld zonder dat het koppelingspe-
daal volledig is ingetrapt, wordt de
motor niet automatisch weer gestart.
Er wordt een waarschuwingsmel-
ding weergegeven die u er attent op
maakt dat u het koppelingspedaal
volledig moet intrappen.
129
Het systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als de motor
met de sleutel wordt gestart.
Zet altijd het contact met de sleutel
af als u gaat tanken of als u han-
delingen onder de motorkap moet
uitvoeren. In bepaalde gevallen kan de START-
stand automatisch worden geactiveerd;
het verklikkerlampje "ECO"
knippert
dan enkele seconden alvorens te do-
ven.
Page 21 of 292

19
IN EEN OOGOPSLAG
RIJDEN
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snel-
heid.
3.
Verhogen van de ingestelde snel-
heid.
4.
Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer
is ingeschakeld, verschijnen de instel-
lingen van het systeem op het instru-
mentenpaneel.
1.
Selecteren/deactiveren van de snel-
heidsregelaar.
2.
Instellen van een snelheid / Verlagen
van de ingestelde snelheid.
3.
Instellen van een snelheid / Verhogen
van de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten
snelheidsbegrenzer.
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
133
131
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak (tweede bij een auto-
matische transmissie). Het instellen van de snelheid is alleen
mogelijk bij draaiende motor.
Page 22 of 292

20
MILIEUBEWUST RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een hand-
geschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzin-
gen van de schakelindicator (indien
aanwezig) die op het instrumentenpa-
neel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een auto-
matische transmissie of een gestuur-
de handgeschakelde versnellingsbak,
laat de selectiehendel dan in de stand
Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk van
het type versnellingsbak) staan en trap
het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem
bij voorkeur af op de motor in plaats
van het rempedaal te gebruiken en
trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u
deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, ge-
bruik dan vanaf een snelheid van on-
geveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de tem-
peratuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatie-
roosters alvorens de airconditioning in
te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de
ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interi-
eur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het
panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (be-
halve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch
worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlam-
pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op
de auto aan om het elektriciteitsver-
bruik, en dus het brandstofverbruik, te
beperken.
Koppel externe apparatuur los als u
de auto verlaat.
Page 23 of 292

21
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over
de auto: plaats de zwaarste voorwer-
pen in de bagageruimte, zo dicht mo-
gelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweer-
stand (dakdragers, imperiaal, fi etsen-
drager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers
en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk
de winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspan-
ning (bij koude banden), houd u daarbij
aan de bandenspanning die staat ver-
meld op de sticker op de portierspon-
ning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd
niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van
de aanhanger of de caravan te contro-
leren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefi lter en luchtfi lter
vervangen, enz.) en houd u daarbij aan
het door de fabrikant voorgeschreven
interval.
Laat bij het tanken het vulpistool
niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken
dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 24 of 292

1
i
22
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
5.
Display.
6.
Bedieningsknop.
Herhaalt de informatie over het on-
derhoud.
Nulstelling van de functie (dagteller
of onderhoudsindicator).
7.
Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de licht-
sterkte van de dashboardverlichting.
Klokken
1.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t/min).
2.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan (°Celsius).
3.
Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
4.
Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h
of mph).
A.
Snelheidsbegrenzer
(km/h of mph) of
Snelheidsregelaar.
B.
Opschakelindicator.
C.
Automatische transmissie.
D.
Dagteller.
(km of miles)
E.
Onderhoudsindicator
(km of miles), vervolgens,
motorolieniveaumeter.
vervolgens
kilometerteller
.
(km of miles)
Deze drie functies worden achter-
eenvolgens weergegeven bij het
aanzetten van het contact.
Display
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de des-
betreffende paragraaf.