8
!
134
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit
kan een plotselinge verandering
van de wagensnelheid veroorza-
ken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Programmeren
)
Draai de knop 1
in de stand
"CRUISE"
: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)
Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.
)
Stel de snelheid in door de wagen-
snelheid op het gewenste niveau te
brengen en vervolgens op de toets
2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
)
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4:
het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).
)
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4
.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2
en 3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.