Page 225 of 410
59
Rijden met uw auto
ACC (Accessoires)
Page 226 of 410
Rijden met uw auto
10
5
START/RUN
Page 227 of 410

511
Rijden met uw auto
Starten van de motor
✽✽AANWIJZING
- Kickdown-mechanisme (indien van toepassing)
Het kickdown-mechanisme in het
gaspedaal voorkomt dat er onbedoeld
met volgas wordt gereden door het
gaspedaal extra weerstand te geven. Als
het gaspedaal echter voor meer dan
80% wordt ingetrapt, wordt er mogelijk
al met volgas gereden en zal het
gemakkelijker zijn om het pedaal
verder in te trappen. Dit duidt niet opeen storing.
Starten van de benzinemotor (indien van toepassing)
1. Zorg ervoor dat u de Smart Key bij u hebt of laat deze in de auto.
2. Controleer of de parkeerrem goed is geactiveerd.
3. Zet de selectiehendel in stand P. Trap het rempedaal volledig in.
De motor kan ook worden gestart met
de selectiehendel in stand N.
4. Druk de toets ENGINE START/STOP in.
5. Laat bij extreme kou (lager dan -18ºC) of wanneer de auto een aantal dagen
niet is gebruikt, de motor warmdraaien
zonder het gaspedaal in te trappen.
Of de motor nu warm is of koud, hij dient
gestart te worden zonder het gaspedaal
in te trappen.
Starten van de dieselmotor (indien van toepassing)
Om de dieselmotor te starten bij koude
motor moet deze voorgegloeid worden
voordat de motor wordt gestart, en
vervolgens opgewarmd worden voordat
u gaat rijden.
1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd.
2. Zet de selectiehendel in stand P. Trap het rempedaal volledig in.
De motor kan ook worden gestart met
de selectiehendel in stand N.
WAARSCHUWING
Draag altijd geschikte schoenen
tijdens het rijden. Ongeschikte
schoenen (hoge hakken,
skischoenen, enz.) kunnen het
bedienen van het rempedaal, hetgaspedaal.
Page 228 of 410

Rijden met uw auto
12
5
3. Druk de toets ENGINE START/STOP
in terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
4. Houd het rempedaal ingetrapt totdat het controlelampje voorgloeien dooft.
(ongeveer 5 seconden)
5. De motor start wanneer het controlelampje voorgloeien dooft.
✽✽
AANWIJZING
Als u de toets ENGINE START/STOP nogmaals indrukt terwijl de motorvoorgegloeid wordt, kan de motoraanslaan.
Starten en afzetten van een motor met
turbo/intercooler
1 Voer het toerental van de motor niet te hoog op en accelereer niet direct na
het starten van de motor.
Laat een koude motor enkele
seconden stationair draaien voordat u
wegrijdt om ervoor te zorgen dat de
turbocompressor voldoende smering
krijgt.
2. Na het rijden met hoge snelheid of een lange rit met een zware motorbelasting
dient de motor voor het afzetten
ongeveer 1 min stationair te draaien. Door de motor stationair te laten
draaien zal de turbo afkoelen voordat
de motor wordt afgezet. Zelfs als de Smart Key zich in de auto
bevindt, maar op enige afstand van u,zal de motor mogelijk niet aanslaan.
Wanneer de toets ENGINE START/ STOP in stand ACC of daarboven
staat, controleert het systeem of de
Smart Key aanwezig is wanneer een
van de portieren geopend wordt. Als
de Smart Key zich niet in de auto
bevindt, zal het controlelampje
" " gaan knipperen of de
waarschuwing 'Smart Key bevindt zich
niet in auto' op het LCD-scherm
branden. En wanneer alle portieren
gesloten worden, zal de zoemer 5
seconden klinken. Het controlelampje
of de waarschuwing dooft wanneer de
auto rijdt. Zorg dat u altijd de Smart
Key bij u hebt.
W-60
Glow indicator light
WAARSCHUWING
De motor zal alleen aanslaan
wanneer de Smart Key zich in de
auto bevindt. Laat kinderen of anderen die niet
vertrouwd zijn met de auto nooit de
toets ENGINE START/STOP of
aanverwante onderdelen aanraken.
OPMERKING
Zet de motor nooit direct af nadat hij zwaar belast is geweest. Dit kanzware schade veroorzaken aan demotor of de turbocompressor.
Page 229 of 410
513
Rijden met uw auto
✽✽
AANWIJZING
Page 230 of 410

Rijden met uw auto
14
5
E050000AUN E050100ACM
Bedienen van de
handgeschakelde transmissie
De handgeschakelde transmissie heeft 6
versnellingen vooruit.
Het schakelpatroon is aangebracht in de
pookknop. Alle vooruitversnellingen zijn
volledig gesynchroniseerd zodat het
schakelen naar een hogere of lagere
versnelling soepel verloopt.
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen geheel in en laat het
langzaam opkomen.
Voordat de achteruitversnelling kan
worden ingeschakeld, moet de
versnellingspook eerst in de vrijstand
worden gezet. De ring die zich direct
onder de pookknop bevindt, moet
omhoog worden getrokken om de
versnellingspook in de achteruit stand te
kunnen zetten.
Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat de achteruitwordt ingeschakeld.
Laat de motor nooit met een toerentaldraaien dat in het rode gebied van de
toerenteller ligt.
HANDGESCHAKELDE TRANSMISSIE (INDIEN VAN TOEPASSING)
OPMERKING
Bij het terugschakelen van de vijfde naar de vierde versnelling
moet erop worden gelet dat de versnellingspook niet zo ver opzijwordt gedrukt dat per ongeluk detweede versnelling wordt
ingeschakeld. Hierdoor zou hetmotortoerental zo hoog kunnen oplopen dat de naald van de
toerenteller in het rode gebied terecht zou kunnen komen.Dergelijke hoge toerentallenkunnen ernstige motorschade
veroorzaken.
Schakel niet meer dan 2 versnellingen tegelijk terug enschakel niet terug als de motormet een hoog toerental draait
(5.000 omw/min). Terugschakelenonder dergelijke omstandighedenkan schade aan de motor veroorzaken.
OCM050003
De ring (1) moet omhoog worden getrokken
als de versnellingspook wordt bediend.
De versnellingspook kan worden bediend
zonder de ring (1) omhoog te trekken.
Page 231 of 410

515
Rijden met uw auto
Bij zeer lage buitentemperaturen kanhet schakelen wat moeizamer gaan
zolang de transmissieolie nog koud is.
Dat is normaal en niet schadelijk voor
de transmissie.
Als de auto geheel tot stilstand is gekomen en de 1e versnelling of de
achteruit moeilijk ingeschakeld kunnen
worden, zet dan de versnellingspook in
de vrijstand en laat de koppeling
opkomen. Trap het koppelingspedaal
weer in en schakeel vervolgens de 1e
versnelling of de achteruit in. E050101AUNBedienen van de koppeling
Het koppelingspedaal moet geheel
worden ingetrapt alvorens de
versnellingspook te verplaatsen en moet
daarna weer langzaam worden
losgelaten. Het koppelingspedaal moet
tijdens het rijden altijd geheel zijn
losgelaten. Laat tijdens het rijden uw voet
niet op het koppelingspedaal rusten. Dat
veroorzaakt onnodige slijtage. Laat de
koppeling ook niet gedeeltelijk in
aangrijping komen om de auto op een
helling op zijn plaats te houden. Dat
veroorzaakt onnodige slijtage. Gebruik
de voetrem of de parkeerrem om de autoop een helling op zijn plaats te houden.
Trap het koppelingspedaal nietherhaaldelijk snel achter elkaar in.
OPMERKING
Laat, om vroegtijdige slijtage en
beschadiging van de koppeling tevoorkomen, uw voet tijdens het
rijden niet op hetkoppelingspedaal rusten. Gebruikde koppeling ook niet om de autostil te laten staan op een helling
(bijvoorbeeld bij een verkeerslicht, enz.).
Laat tijdens het rijden uw hand niet op de versnellingspookrusten omdat hierdoor voortijdige
slijtage aan de schakelvorken inde transmissie op kan treden.
WAARSCHUWING
aan en zet de motor af alvorens
de auto te verlaten. Zet de
transmissie vervolgens in de 1e
versnelling als de auto op een
vlakke ondergrond of opwaartse
helling staat, of schakel de
achteruitversnelling in als de
auto op een neerwaartse helling
staat. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet
worden opgevolgd kan de auto
onverwacht en plotseling in
beweging komen.
handgeschakelde transmissie en
niet is voorzien van een
contactslot, kan de auto in
beweging komen en een ernstig
ongeval veroorzaken als de
motor wordt gestart zonder dat
het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de parkeerremvrij is en de selectiehendel niet instand N staat.
Page 232 of 410

Rijden met uw auto
16
5
E050102AUN
Terugschakelen
Schakel in druk verkeer of bij het oprijden
van een steile helling terug voordat de
motor te hard moet werken. Door terug te
schakelen wordt de kans op afslaan
beperkt en kan beter worden
geaccelereerd wanneer u uw snelheid
weer op moet voeren. Als de auto op een
steile helling naar beneden rijdt, kan door
terug te schakelen een veilige snelheid
worden gehandhaafd en wordt
bovendien de levensduur van de
remmen verlengd.
E050200AUN
Goede rijgewoonten
Laat de auto nooit in zijn vrij een
helling af rijden. Dit is bijzonder
gevaarlijk. Laat de auto bij het afrijden
van een helling altijd in een versnellingstaan.
Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Hierdoor
kunnen de remmen oververhit raken
en dienst gaan weigeren. Schakel in
plaats daarvan bij het afrijden van een
lange helling terug naar een lagere
versnelling. Hierdoor remt de auto af
op de motor. Vertraag de snelheid voordat u
terugschakelt. Hiermee voorkomt u datde motor met een te hoog toerental
gaat draaien, hetgeen schadelijk kan
zijn voor de motor.
Verlaag uw snelheid ook als u geconfronteerd wordt met zijwind. Dankunt u de auto beter onder controlehouden.
Zorg ervoor dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat de
achteruit wordt ingeschakeld. Als dat
niet het geval is, kan de transmissie
beschadigd raken. Trap het
koppelingspedaal in, zet de
versnellingspook in de vrijstand, wacht
3 seconden en zet daarna de
versnellingspook in de achteruit.
Wees vooral voorzichtig bij het rijden op een gladde ondergrond. Let in dat
geval vooral op bij het remmen,
gasgeven en schakelen. Op een glad
wegdek kan een abrupte
snelheidsverandering leiden tot verlies
van grip van de aangedreven wielen,
waardoor u de controle over uw auto
kunt verliezen.
WAARSCHUWING
Draag altijd uw veiligheidsgordel! Bij een aanrijding lopen inzittenden die hun
veiligheidsgordel niet dragen een
veel grotere kans op ernstigletsel dan inzittenden die hun
veiligheidsgordel wel dragen.
Pas uw snelheid aan voordat u een bocht aansnijdt of gaat keren.
Maak geen plotselinge stuurbewegingen bij het wisselen
van rijbaan of bij het nemen van
snelle, scherpe bochten.
De kans dat de auto over de kop slaat wanneer u de macht over
het stuur verliest, is veel groter
bij hogere snelheden.
Meestal verliest de bestuurder de macht over de auto wanneer twee
of meer wielen van de weg raken
en de bestuurder het stuuromgooit om de auto weer de wegop te sturen.
Gooi het stuur niet om wanneer uw auto van de weg raakt. Minder
in plaats daarvan snelheid
voordat u de auto terug de weg
op stuurt.
Houd u altijd aan de snelheidslimieten.