Page 145 of 410

465
Kenmerken van uw auto
D170300AEN
Waarschuwingen parkeerhulp
Het waarschuwingssignaal klinktmogelijk niet regelmatig als het
voorwerp achter de auto beweegt of
een grillige vorm heeft.
De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord raken als de
bumperhoogte of de inbouwpositie van
de sensoren is gewijzigd of als de
bumper of sensor beschadigd is.
Achteraf gemonteerde accessoires
kunnen het bereik van de sensoren
beïnvloeden.
Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet of niet goed
geregistreerd. Wees alert.
Als de sensor bedekt is met sneeuw, vuil of water werkt deze mogelijk niet
goed totdat deze weer schoon endroog is gemaakt met een zachtedoek.
Druk of sla niet op de sensor en voorkom dat er krassen op de sensor
komen. De sensor kan beschadigd
raken.✽✽ AANWIJZING
Het systeem werkt alleen in het gebied
waar de parkeersensoren zijn geplaatst.Bovendien worden kleine of smallevoorwerpen als palen, of voorwerpen
die zich tussen de verschillende sensoren
bevinden mogelijk niet door de sensoren
geregistreerd.Kijk tijdens het achteruitrijden altijd
waar u rijdt.
Informeer bestuurders die onbekend
zijn met de auto over de mogelijkhedenen beperkingen van het systeem.D170400AFD
Zelfdiagnose
Als u geen waarschuwingsgeluid hoort of
als de zoemer met tussenpozen klinkt als
u de stand R inschakelt, kan dit duiden op
een storing in de parkeerhulp. Laat in dat
geval uw auto zo snel mogelijk
controleren door een officiële HYUNDAI
Erkend Reparateur.
WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs voorwerpen of personen, in
het bijzonder kinderen, rijdt. Houd
er rekening mee dat sommige
voorwerpen mogelijk niet door de
sensoren worden geregistreerd.
Controleer altijd met eigen ogen ofde weg vrij is.
WAARSCHUWING
Schade aan de auto en persoonlijk
letsel, ontstaan vanwege het
onjuist functioneren van de
parkeerhulp, vallen niet onder de
garantie. Rijd altijd veilig en
voorzichtig.
Page 146 of 410

Kenmerken van uw auto
66
4
De achteruitrijcamera wordt geactiveerd
als het achteruitrijlicht brandt met hetcontact in stand ON en de
versnellingspook in de
achteruitversnelling (R).
Dit is een aanvullend systeem dat de
ruimte achter de auto weergeeft via de
achteruitkijkspiegel terwijl u achteruit
rijdt.
Type A
Om de camera opnieuw in te schakelen
drukt u nogmaals op de toets OFF
wanneer het contact in de stand ON ende selectiehendel in de stand R
(achteruit) staat. De camera wordt ook
automatisch ingeschakeld wanneer hetcontact uit- en dan opnieuw
ingeschakeld wordt.
Type B (indien van toepassing)
Wanneer uw voertuig is uitgerust met het
AVN-systeem (Audio, Video en
Navigatie) en u achteruitrijdt, verschijnt
er op de AVN-monitor een beeld van de
situatie achter de auto. Raadpleeg het
afzonderlijk geleverde instructieboekje
voor meer informatie.
ACHTERUITRIJCAMERA (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Dit systeem heeft alleen een aanvullende functie. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd in de
binnen- en buitenspiegels te
kijken en de ruimte achter de
auto te controleren voor en
tijdens het achteruitrijden, omdater een dode hoek is die met de
camera niet gezien kan worden.
Zorg er voor dat de lens van de camera altijd schoon is. Als er
vuil op de lens aanwezig is, werkt
de camera mogelijk niet correct.
OCM040110
OCM040090N
Type B (indien van toepassing)OCM040090
Type ABeeld achteruitrijcamera
Beeld achteruitrijcamera
Page 147 of 410

467
Kenmerken van uw auto
D180000AUN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan.
De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De
alarmknipperlichten werken ook als desleutel niet in het contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen.D190100BUN
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt of wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. D190400AUN
Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand UIT
(2) Stand parkeerlicht(3) Stand dimlicht(4)
Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
OCM040120OCM040111
ALARMKNIPPERLICHTEN VERLICHTING
OPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan hetbestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet.
Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval delampen uit voordat u het voertuig verlaat.
Page 148 of 410
Kenmerken van uw auto
68
4
D190401AUN
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat (1e stand), branden de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting. D190402AUN
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat (2e stand), branden de
koplampen, de achterlichten, het
parkeerlicht, de kentekenplaatverlichting
en de dashboardverlichting.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen schakelen moet het contact in stand ONstaan.
D190403AUN
Stand automatische verlichting (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
OCM040122OCM040123OCM040121
Page 149 of 410

469
Kenmerken van uw auto
D190500AUN
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen. Trek de
schakelaar naar u toe om het dimlicht in
te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten branden
terwijl de motor niet draait.Lichtsignaal
Trek de combischakelaar naar u toe om
een lichtsignaal te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie (dimlicht). De verlichting hoeft niet
ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal
te kunnen geven.
OCM040125OCM040124
OPMERKING
Bedek de sensor (1) op hetdashboard nooit, zodat een
optimale werking van deautomatische verlichtinggegarandeerd blijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed werkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eenmetaalhoudende coating,functioneert het automatischeverlichtingssysteem mogelijk niet
goed.
Page 150 of 410

Kenmerken van uw auto
70
4
D190600AUN
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen. Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.✽✽
AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal snel of langzaam knippert, duidt dit opeen kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
D190700ACM Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
Mistlampen dienen voor een beter zicht
en ter voorkoming van ongevallen onder
omstandigheden waarbij het zicht sterk
verminderd is, zoals bij mist, regen,
sneeuwval, enzovoorts.
OCM052074
OCM029074N
Type A
Type BOCM040126
Page 151 of 410

471
Kenmerken van uw auto
De mistlampen worden ingeschakeld
wanneer het parkeerlicht is ingeschakeld
en de schakelaar van de mistlampen
wordt ingedrukt (het controlelampje op
de schakelaar gaat branden). Druk de
schakelaar nogmaals in om de
mistlampen uit te schakelen.D190800ACM
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Druk de schakelaar in om het
mistachterlicht in te schakelen als het
dimlicht is ingeschakeld (het
controlelampje op de schakelaar gaat
branden).
De mistachterlichten gaan branden als
de schakelaar van de mistlampen voor in
de stand ON is gezet en de schakelaar
voor de verlichting in de stand
parkeerlicht staat. Druk nogmaals op de
schakelaar of zet de verlichting uit om het
mistachterlicht uit te schakelen.D190900AUN
Motorvoertuigverlichting overdag
(MVO)
(indien van toepassing)
Door motorvoertuigenverlichting overdag
(MVO) kunnen medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien. MVO kan onder
verschillende rijomstandigheden handig
zijn, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
De MVO wordt uitgeschakeld wanneer:
1. De parkeerlichten worden
ingeschakeld.
2. De motor wordt afgezet.
OCM051019L
OPMERKING
De mistlampen gebruiken zeer veel stroom. Gebruik de mistlampenalleen bij slecht zicht.
Page 152 of 410
Kenmerken van uw auto
72
4
D191000ACM
Koplampverstelling
(indien van toepassing)
De koplamphoogte kan worden afgesteld
en worden aangepast aan het aantal
inzittenden en de hoeveelheid bagage in
de auto door de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien. Hoe hoger het nummer op de
schakelaar, hoe lager de hoogte van de
lichtbundel. Zorg ervoor dat de
koplampen niet te hoog staan om
verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen.
Hieronder staan voorbeelden van een
correcte afstelling. Stel bij een andere
mate van belasting dan hieronder
vermeld de koplampen af volgens de
situatie in het overzicht die zoveel
mogelijk aansluit bij de actuele situatie.
OCM051028L
Beladingstoestand Alleen bestuurderBestuurder +
voorpassagierBestuurder +
Voorpassagier + Alle
passagiers op de 3e zitrij*
Alle zitplaatsen bezet
Alle zitplaatsen bezet +Maximaal toelaatbarebeladingBestuurder + Maximaaltoelaatbare belading
Stand schakelaar
0 0 1 12 3
*: indien van toepassing