31
VERWARMING/VENTILATIE
De verwarming en ventilatie werken uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
Draai de knop van blauw (koud) naar
rood (warm) om de temperatuur naar
behoefte in te stellen. Luchtstroom naar voorruit en zij-
ruiten (ontwasemen-ontdooien).
2. Luchtverdeling
Luchtstroom naar voorruit, por-
tierruiten en beenruimte. Luchtstroom naar de beenruimte.
Luchtstroom naar interieur (lin-
ker, rechter en middelste venti-
latieroosters).
De luchtstroom kan worden gevarieerd
door de knop in een tussenstand te zetten.
3. Regeling luchtopbrengst Draai de knop in één van de
vier standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en de zij-
ruiten.
Toevoer van buitenlucht.
Luchtrecirculatie.
Zet om de luchtrecirculatiestand te ge-
bruiken de knop 4 naar rechts in de
stand “Luchtrecirculatie”.
Zet, zodra de omstandigheden dit toe-
laten, de knop 4 weer in de stand “Toe-
voer van buitenlucht” om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur af-
neemt.
Deze instelling wordt aanbevolen bij
een koud klimaat.
Deze instelling wordt aanbevolen bij
een warm klimaat.