Page 105 of 107

10
108
RDS *
Gebruik van de RDS-functie (Radio
Data Systeem) op FM
De RDS-functie biedt de mogelijkheid
om naar een zender te luisteren, onge-
acht de verschillende frequenties die
voor deze zender gebruikt worden in de
diverse regio’s. Druk kort op de toets
“RDS” om de functie in
of uit te schakelen.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt:
- “RDS” als deze functie is ingeschakeld,
- “(RDS)” als deze functie wel inge-
schakeld, maar niet beschikbaar is.
Volgen van RDS-zenders
Op het display wordt de naam van
de zender aangegeven. Als de RDS-
functie is ingeschakeld, zoekt de radio
steeds de sterkste zender die hetzelfde
programma uitzendt.
Verkeersinformatie (TA) Regionale functie (REG)
Sommige gekoppelde zenders zenden
op bepaalde tijdstippen op dezelfde
frequentie verschillende, regionale pro-
gramma’s uit. Met deze functie kan een
regionaal programma worden beluis-
terd.
Houd hiervoor de toets
“RDS” langer
dan twee seconden ingedrukt om deze
functie in of uit te schakelen.
Als deze functie is ingeschakeld, wordt
de geluidsbron die op dat moment te
horen is (radio, CD) onderbroken om
voorrang te verlenen aan de ontvangen
verkeersinformatie.
Druk op de toets
“TA” om de verkeers-
informatie te onderbreken, de functie is
dan uitgeschakeld.
Opmerking: het volume van de ver-
keersinformatie is onafhankelijk van
het normale volume van de radio. U
kunt dit instellen met de volumeknop.
De instelling wordt opgeslagen en
gebruikt bij volgende berichten.
PTY-functie
Met behulp van deze functie kunnen
z e n d e r s m e t e e n s p e c i fi e k e p r o g r a m -
mering (info, cultuur, sport, rock...) be-
luisterd worden. Houd, als FM is geselec-
teerd, de toets “TA” lan-
ger dan twee seconden
ingedrukt om deze func-
tie in of uit te schakelen. Zoeken van een
PTY -programmering:
- schakel de functie PTY in,
- druk kort op één van de toetsen J
of L om een overzicht met de ver-
schillende programmatypes weer te
geven,
- als er een programma naar wens wordt weergegeven, houd dan één
van de toetsen J of L langer dan
twee seconden ingedrukt om auto-
matisch af te stemmen (na het af-
stemmen wordt de functie PTY weer
uitgeschakeld).
In de stand PTY kunnen de verschillende
programmatypes worden opgeslagen.
Houd daarvoor de voorkeuzetoetsen
“1” t/m “6” langer dan twee seconden
ingedrukt. Een bepaalde programme-
ring kan nu worden opgeroepen door
de desbetreffende toets kort in te druk-
ken.
EON
Dit systeem maakt koppelingen tussen
zenders in hetzelfde gebied. Bij dit sy-
steem is het mogelijk om automatisch
naar andere zenders binnen het gebied
over te schakelen die verkeersinforma-
tie TA of een PTY -programmering uit-
zenden.
De EON-functie werkt alleen als de
functie TA of PTY is ingeschakeld.
Druk op de toets
“TA”
om deze functie in of uit
te schakelen.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt:
- “TA” als deze functie is ingeschakeld,
- “(TA)” als deze functie wel inge-
schakeld, maar niet beschikbaar is.
* Volgens land van bestemming.
Page 106 of 107

10
!
109
CD-SPELER
Selecteren van de CD-speler
Uitwerpen van een CD Selecteren van een nummer van
de CD
Druk op de toets
J om het volgende
nummer te selecteren.
Druk op de toets L om terug te gaan
naar het begin van het afgespeelde
nummer of het vorige nummer.
Versneld afspelen
Houd één van de toetsen J of L inge-
drukt om de CD versneld vooruit of ach-
teruit af te spelen.
Het versneld afspelen stopt zodra de
toets wordt losgelaten. Random-functie (RDM)
Houd, op het moment dat de CD-spe-
ler als geluidsbron is gekozen, de toets
N 2 seconden ingedrukt. De nummers
van de CD worden nu in een willekeu-
rige volgorde afgespeeld. Druk de toets
N opnieuw 2 seconden in om weer op
normaal spelen over te schakelen.
De random-functie wordt uitgeschakeld
zodra de radio wordt uitgezet.
Het gebruik van gekraste CD’s
kan storingen veroorzaken.
Gebruik uitsluitend CD’s met een
ronde vorm.
Druk op de toets
D om
de CD uit de CD-speler
te werpen.
Zodra een CD in de CD-
speler wordt gestoken
met de bedrukte zijde
naar boven gericht, zal
de CD-speler de CD au-
tomatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan op de toets N .
Page 107 of 107

!
VEILIGHEID
59
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen. Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich links onder het stuur bevindt.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet.
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen. Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in deze
systemen.
Laat de systemen controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
De antispinregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorspinnen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer
in de juiste koers te brengen.