54
AUTOMATISCH INSCHAKELEN
VAN DE VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of als de ruitenwissers onafgebroken
wissen en worden uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer vol-
doende is of de ruitenwissers worden
uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Indien nodig
moet u het dimlicht handmatig in-
schakelen.
B i j d e a fl e v e r i n g v a n d e a u t o i s d e z e
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand 0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de regen-
sensor is gekoppeld en zich in het
midden van de voorruit, achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. Deze
sensor regelt de automatische ver-
lichting. Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een
geluidssignaal te horen en verschijnt
een melding op het multifunctionele dis-
play.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie klinkt
een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting hand-
matig bedient, wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld ,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Afhankelijk van de belading van de auto
wordt aanbevolen de koplampen te ver-
stellen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5personen.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
i
56
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruitenwisser
automatisch en wordt de snelheid van
de wissers aan de hoeveelheid neer-
slag aangepast .
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
In het geval van een storing wordt de
bestuurder gewaarschuwd met een ge-
luidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Dek de regensensor, op de voorruit
achter de binnenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewas-
sen wordt in een wasstraat of zorg er-
voor dat de schakelaar niet in de stand
AUTO staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de voor-
ruit ontdooid is.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruiten-
sproeiers treden in werking en na enige
tijd worden ook de ruitenwissers inge-
schakeld. Ruitenwisser achter
Draai de ring
A in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet en weer
is aangezet, dient de schakelaar op-
nieuw te worden geactiveerd . Zet
daarvoor de schakelaar eerst in een wil-
lekeurige stand en zet hem vervolgens
in de gewenste stand.
Automatische werking ruitenwisser
achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnelling
in-schakelt, wordt de ruitenwisser ach-
ter ingeschakeld in de intervalstand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring A voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige tijd
wordt ingeschakeld. Raadpleeg bij gebruik van een
fi e t s e n d r a g e r h e t P E U G E O T -
netwerk om deze functie te laten
uitschakelen of gebruik een spe-
ciale, door PEUGEOT gehomolo-
g e e r d e fi e t s e n d r a g e r . PLAFONNIERS
Via de plafonniers kunt u de interieur-
verlichting instellen en inschakelen.
Plafonnier vóór (knop A)
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier wordt geopend,
- als het contact wordt afgezet.
De plafonnier gaat uit als de auto wordt
vergrendeld.
De plafonnier knippert als tijdens het rij-
den een portier niet goed is gesloten.
Permanent uit.
Brandt constant als het contact
aan is of in de stand accessoi-
res staat.
In deze stand gaat de plafon-
nier ongeveer 30 seconden
branden:
i
56
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruitenwisser
automatisch en wordt de snelheid van
de wissers aan de hoeveelheid neer-
slag aangepast .
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
In het geval van een storing wordt de
bestuurder gewaarschuwd met een ge-
luidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Dek de regensensor, op de voorruit
achter de binnenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewas-
sen wordt in een wasstraat of zorg er-
voor dat de schakelaar niet in de stand
AUTO staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de voor-
ruit ontdooid is.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruiten-
sproeiers treden in werking en na enige
tijd worden ook de ruitenwissers inge-
schakeld. Ruitenwisser achter
Draai de ring
A in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet en weer
is aangezet, dient de schakelaar op-
nieuw te worden geactiveerd . Zet
daarvoor de schakelaar eerst in een wil-
lekeurige stand en zet hem vervolgens
in de gewenste stand.
Automatische werking ruitenwisser
achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnelling
in-schakelt, wordt de ruitenwisser ach-
ter ingeschakeld in de intervalstand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring A voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige tijd
wordt ingeschakeld. Raadpleeg bij gebruik van een
fi e t s e n d r a g e r h e t P E U G E O T -
netwerk om deze functie te laten
uitschakelen of gebruik een spe-
ciale, door PEUGEOT gehomolo-
g e e r d e fi e t s e n d r a g e r . PLAFONNIERS
Via de plafonniers kunt u de interieur-
verlichting instellen en inschakelen.
Plafonnier vóór (knop A)
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier wordt geopend,
- als het contact wordt afgezet.
De plafonnier gaat uit als de auto wordt
vergrendeld.
De plafonnier knippert als tijdens het rij-
den een portier niet goed is gesloten.
Permanent uit.
Brandt constant als het contact
aan is of in de stand accessoi-
res staat.
In deze stand gaat de plafon-
nier ongeveer 30 seconden
branden:
!!
VEILIGHEID
62
AIRBAGS
Airbags vóór
Registratiezones voor een
aanrijding
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met gor-
delkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen de inzittenden van
de auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter). Direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming .
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrij-
ding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in
het dashboard.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone
A , in de lengterichting
van de auto, horizontaal gericht en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te voorkomen dat de inzittende naar
voren wordt geworpen.
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met onschadelijke
rookvorming en een knal, als
gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier ge-
voelig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
88
Zekering Ampère
Functies
1 - Niet gebruikt
4 20A Multifunctioneel display - bagageruimt everlichting - autoradio - stuurkolomschakelaars - trekhaak
5 - Niet gebruikt
6 10A Koelvloeistofniveaumeter - autoradio
7 15A Dubbele bediening lesauto - naderhand ing ebouwd alarmsysteem
9 - Niet gebruikt
10 40A Achterruitverwarming 11 15A Ruitenwisser achter
12 30A Elektrisch bediende ruiten vóór
14 10A Servicecentrale motor - airbags - stuurkolomschakelaars - re gensensor
15 15A Instrumentenpaneel - multifunctioneel displa y - airconditioning - autoradio
16 30A Bediening centrale portiervergrendeling
20 10A Remlicht rechts
21 15A Remlicht links - derde remlicht
22 20A Plafonnier vóór - 12 V-aansluiting
S1 Shunt Shunt PARC
89
of
Zekering Ampère Functies
1 10A Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) -
sensor water in brandstof - schakelaar achteruitrij
licht -
snelheidssensor - luchthoeveelheidsmeter (diesel)
2 15A Elektroklep absorptievat - brandstofpomp
3 10A Elektronische eenheid motor ABS
4 10A Elektronische eenheid motor
5 - Niet gebruikt
6 15A Mistlampen vóór
7 - Niet gebruikt
8 20A Relais motorventilateur - elektronische eenheid
motor - inspuitpomp diesel - brandstofdrukregelaar
diesel - elektroklep motormanagement
9 15A Dimlicht links
10 15A Dimlicht rechts 11 10A G r o o t l i c h t l i n k s
12 10A G r o o t l i c h t r e c h t s
13 15A C l a x o n
14 10A Ruitensproeierpomp voor en achter
15 30A Voorverwarming smoorklephuis - inspuitpomp
diesel - lambdasonde - elektronische eenheid
motor - luchthoeveelheidsmeter - bobine -
elektroklep motormanagement - voorverwarming
brandstof (diesel) - verstuivers
16 30A Relais luchtpomp
17 30A Hoge en lage snelheid ruitenwissers
18 40A Aanjager
Zekeringkast motorruimte
Maak het deksel los om de zekering-
kast (naast de accu) in de motorruimte
te openen.
Sluit na de werkzaamheden het deksel
zorgvuldig.