CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
18
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Het branden van een van deze verklikkerlampjes gaat gepaard met e en geluidssignaal en een melding op het multifunctio-
nele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar aan
passagierszijde op het
dashboardkastje staat in de
stand "
OFF ".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand "
ON " om
de frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen. Bevestig in dit geval op deze
zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
De passagiersairbag wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
knippert. De airbag is defect. Raadpleeg het PEUGEOT-ne twerk.
ESP/ASR permanent. De toets linksonder op het
dashboard wordt ingedrukt. Het
bijbehorende controlelampje
gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het controlelampje dooft.
Het systeem wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
19
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in
het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie onderneme n.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingsl ampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een
melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent in
combinatie
met een ander
waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij
een storing met betrekking tot het
remsysteem, de motoroliedruk of bij
een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Remsysteem permanent.
Het remvloeistofniveau is te
laag.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van
een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk.
+ permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de
elektronische remdrukregelaar
(REF). Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Antiblokkeersysteem
(ABS) permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Dynamische
stabiliteitscontrole (ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is
actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt
voor een betere koersstabiliteit.
permanent. Storing in de ESP-/ASR-
regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje in
de schakelaar brandt. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
20
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt g
estart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het gev al is.
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Laag brandstofniveau
permanent,
met de wijzer in het rode gebied. Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer
5 liter
brandstof in de tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de
tank aangesproken. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er
niet voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer
50 liter .
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en
het injectiesysteem beschadigd raken.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur permanent,
met de wijzer in het rood. De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de
motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en
raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
21
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...). Het lampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet
het geval is.
Een of meer
portier
e
n
geopend permanent, bij
een snelheid lager dan 10 km/h.
Eén van de portieren is niet
goed gesloten. Sluit het desbetreffende portier.
permanent in
combinatie met een
geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt of
losgemaakt. permanent. De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Airbags tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als
het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart
.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het
geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
!
59
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen. Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich links onder het stuur bevindt.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen. Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in deze
systemen.
Laat de systemen controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
De antispinregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorspinnen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer
in de juiste koers te brengen.
VEILIGHEID
60
VEILIGHEIDSGORDELS
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
bestuurderszijde losgemaakt/niet
vastgemaakt *
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordel vóór:
Verlagen: trek de knop naar u toe en
schuif het bevestigingspunt omlaag.
Verhogen: schuif het bevestigingspunt
omhoog. Veiligheidsgordel omdoen
Trek de gordel om u heen en steek de
gesp in de gordelsluiting.
Trek even aan de gordel om de vergren-
deling van de gesp te controleren.
Veiligheidsgordel losmaken
Druk op de rode knop van de gordel-
sluiting.
Veiligheidsgordels vóór met
pyrotechnische gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers *
Dankzij de toepassing van veiligheids-
gordels met pyrotechnische gordel-
spanners en gordelkrachtbegrenzers
is de veiligheid van de voorste inzitten-
den bij frontale aanrijdingen nog verder
verbeterd. De pyrotechnische gordel-
spanners dienen om, afhankelijk van de
kracht van de aanrijding, de veiligheids-
gordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden te trekken. Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met oprol-
automaat.
De veiligheidsgordels met pyrotechni-
sche gordelspanners werken alleen als
het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de borst-
kas van de inzittende getrokken wordt.
Deze wordt hierdoor beter beschermd.
* Volgens uitvoering.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje branden.
Het verklikkerlampje gaat uit als de
bestuurder zijn veiligheidsgordel heeft
vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend ge-
luidssignaal en een melding op het mul-
tifunctionele display.
Na deze twee minuten blijft het verklik-
kerlampje branden zolang de bestuur-
der zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
i
61
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordels goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten. * Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één persoon, minimaal zo groot als een
volwassene, worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoor-
schriften moeten werkzaamheden en
controles aan de veiligheidsgordels wor-
den uitgevoerd door het PEUGEOT-net-
werk, dat tevens voor de garantie zorgt
en de werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of klei-
ner dan 1,50 m gebruik van een ge-
schikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
De gordelspanners * kunnen,
afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.
i
69
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsrege-
laar geschiedt handmatig. Om de snel-
heidsregelaar te kunnen inschakelen,
moet de ingestelde snelheid minimaal
40 km/h bedragen en moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist. De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel
A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid
4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Het is raadzaam uw voeten in de
buurt van de pedalen te houden.