Page 177 of 324

517
Rijden met uw auto
E060203AUN
Vanuit stilstand een steile hellingoprijden
Trap het rempedaal in en zet de
selectiehendel in stand D (Drive) om
vanuit stilstand een steile helling op te
rijden. Kies de juiste versnelling
afhankelijk van de mate waarin de auto
belast is en de steilheid van de helling en
ontgrendel de parkeerrem. Trap hetgaspedaal geleidelijk in terwijl u het
rempedaal op laat komen.
Bij het vanuit stilstand accelereren op een steile helling kan de auto de
neiging hebben om achteruit te rollen.Door de selectiehendel in stand 2
(tweede versnelling) te zetten
voorkomt u dat de auto achteruit gaat
rollen. E060203ATQ
Schakelblokkeersysteem
(indien van toepassing)
De automatische transmissie heeft een
schakelblokkeersysteem dat voorkomtdat de selectiehendel uit de stand P kan
worden gezet zonder dat het rempedaal
is ingetrapt. Om de selectiehendel uit stand P te
zetten:
Type A
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Start de motor of zet het contact in de
stand ON.
3. Druk de ontgrendelknop in en verplaats de selectiehendel.
Type B (met sleuteblokkeersysteem)
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Druk de ontgrendelknop in en verplaats de selectiehendel.
Als het rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt en losgelaten met de
selectiehendel in de stand P, kan een
ratelend geluid bij de selectiehendel
worden gehoord. Dit is een normaal
verschijnsel. E060103AUN
Sleutelblokkeersysteem
(indien van toepassing) De sleutel kan alleen uit het contact
worden genomen als de selectiehendel
in stand P staat. Als de selectiehendel ineen andere stand staat, kan de sleutel
niet worden verwijderd.
Page 178 of 324

Rijden met uw auto
18
5
E070100AUN
Rembekrachtiging
Uw auto is voorzien van bekrachtigde
remmen die bij normaal gebruik
automatisch afgesteld worden.
Als de rembekrachtiging uitvalt omdat de motor is afgeslagen of door een andereoorzaak, kunt u de auto alsnog totstilstand brengen door het rempedaal
met een grotere kracht dan normaal in te
trappen. De remweg zal echter langer
dan gewoonlijk zijn.
Als de motor niet draait, wordt de mate
van bekrachtiging steeds minder
naarmate u vaker het rempedaal indrukt.
Als de rembekrachtiging uitvalt, probeer
dan niet “pompend” te remmen.
Rem alleen “pompend” als de wielen
dreigen te blokkeren. E070101AUN
Problemen bij het remmen
Als de bedrijfsremmen tijdens het rijden
uit zouden vallen, kunt u de auto met
behulp van de parkeerrem alsnog tot
stilstand brengen. Houd daarbij dan wel
rekening met een veel langere remweg
dan normaal.
REMSYSTEEM
WAARSCHUWING - Remmen
Laat tijdens het rijden uw voet niet op het rempedaal rusten.
Hierdoor kan de temperatuur vande remmen abnormaal hoog
worden, kunnen de remblokken
en -schoenen overmatig slijten
en kan de remweg vergroot
worden.
(Vervolg)
WAARSCHUWING-
Parkeerrem
Wanneer tijdens het rijden met een normale snelheid de parkeerrem
wordt aangetrokken, kunt u
plotseling de controle over de auto
verliezen. Trek de parkeerrem
voorzichtig aan wanneer u deze
gebruikt om de auto tot stilstand te
brengen.
(Vervolg)
Schakel bij het afrijden van een lange of een steile helling een
lagere versnelling in en vermijd
langdurig achter elkaar remmen.
Door langdurig achter elkaar te
remmen, zullen de remmen
oververhit raken en kan een
tijdelijk verlies van remprestaties
het gevolg zijn.
Als de remmen nat zijn, remt de auto minder dan normaal en kande auto naar één kant trekken
tijdens het remmen. Door het
rempedaal licht in te trappen,
kunt u controleren of het
remvermogen door het nat
worden is verminderd. Controleer
uw remmen altijd op deze maniernadat u door waterplassen bent
gereden. Druk voor het drogen
van de remmen het rempedaal
licht in terwijl u met een lage
snelheid rijdt, totdat het
remvermogen weer op hetnormale niveau is.
Page 179 of 324

519
Rijden met uw auto
E070102AUN
Remblokslijtage-indicatoren
Uw auto is voorzien van schijfremmen.
Wanneer de remblokken vóór of achter
versleten zijn, hoort u als waarschuwing
een piepend geluid van de remmen. Ditgeluid kan af en toe hoorbaar zijn of op
het moment dat u het rempedaal intrapt.
Onder sommige rijomstandigheden of bij sommige klimaten kunnen de remmen
piepen wanneer u het rempedaal voor de
eerste keer of lichtjes intrapt. Dit is
normaal en duidt niet op een probleemmet de remmen.Parkeerrem E070201AFD
Activeren van de parkeerrem
Trap eerst de voetrem in en trek daarna
de parkeerremhendel zonder de
ontgrendelknop in te drukke zo ver
mogelijk omhoog. Verder wordt
geadviseerd bij het parkeren op een
helling de versnellingspook in een lage
versnelling te zetten (handgeschakelde
transmissie) of de selectiehendel in
stand P (automatische transmissie) te
zetten.
WAARSCHUWING-
Remblokslijtage
Dit waarschuwingsgeluid geeft aan
dat de remblokken van uw auto
vervangen moeten worden.
Wanneer u deze waarschuwing
negeert, kunnen de remprestaties
na een poosje verminderen, wat tot
ernstige ongevallen kan leiden.
OPMERKING
Blijf, om kostbare reparaties aan de remmen te voorkomen, nietrijden met versleten remblokken.
Vervang de remblokken van één as altijd gelijktijdig.
OTQ057008
OPMERKING
Wanneer met ingetrapte
parkeerrem gereden wordt, zullen de remblokken overmatig slijten.
Page 180 of 324

Rijden met uw auto
20
5
E070202AFD
Deactiveren van de parkeerrem
Trap het rempedaal in en trek de
parkeerremhendel iets omhoog.
Druk vervolgens de ontgrendelknop (1)
in en beweeg de parkeerremhendel (2)naar beneden terwijl u de
ontgrendelknop ingedrukt houdt. Controleer of het waarschuwingslampje
van het remsysteem werkt door het
contact in stand ON te zetten (start de
motor niet). Dit lampje gaat branden
wanneer het contact in stand START of
ON wordt gezet en de parkeerrem is
geactiveerd.
Zorg ervoor dat de parkeerrem voor het
wegrijden vrij is en controleer of het
waarschuwingslampje van het
remsysteem niet brandt.
Als het waarschuwingslampje van het
remsysteem blijft branden nadat de
parkeerrem vrij is en de motor draait, kan
er een storing in het remsysteem zijn. Laatdit direct controleren. Breng de auto indien mogelijk direct tot
stilstand. Als dat niet mogelijk is, rijdt dan
erg voorzichtig door naar een plaats waar
u wel kunt stoppen.
WAARSCHUWING
Gebruik de versnellingspook of de selectiehendel niet in plaats
van de parkeerrem om de auto op
zijn plaats te houden. Activeer de
parkeerrem EN zet de
versnellingspook in de 1e
versnelling of de
achteruitversnelling
(handgeschakelde transmissie)of de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie).
Laat kinderen en personen die niet bekend zijn met de auto niet
aan de parkeerrem komen. Als de
parkeerrem per ongeluk wordt
gedeactiveerd, kan er ernstigletsel ontstaan.
Bij het parkeren van de auto moet altijd de parkeerrem worden
geactiveerd om te voorkomen dat
de auto zich onbedoeld in
beweging zet, waardoor de
inzittenden of voetgangers letselop zouden kunnen lopen.
OTQ057009W-75
Page 181 of 324

521
Rijden met uw auto
E070300AEN-EE
Antiblokkeersysteem (ABS)
(indien van toepassing)Het ABS registreert continu de snelheid
van de wielen. Zodra de wielen dreigen
te blokkeren, vermindert het ABS de
hydraulische remdruk op de wielen.
In dat geval is een tikkend geluid hoorbaar in het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat het ABS in werking isgetreden. Om in een noodsituatie het maximale rendement uit het ABS te halen, dient u
niet zelf “pompend” te gaan remmen.
Trap het rempedaal zo hard mogelijk in
en laat het ABS verder het werk doen.✽✽AANWIJZING
Na het starten van de motor en het
wegrijden kan er in de motorruimte een
klikkend geluid hoorbaar zijn. Dat is
normaal en geeft aan dat het ABS op de
juiste manier werkt.
Zelfs met het antiblokkeersysteem heeft uw auto nog steeds voldoende
remweg nodig. Bewaar altijd een
veilige afstand tot de auto voor u.
Rem altijd af voor een bocht. Het antiblokkeersysteem kan geen
ongevallen voorkomen die het gevolg
zijn van te snel rijden.
Op wegen met los grind of wegen die niet vlak zijn kan het
antiblokkeersysteem voor een langere
remweg zorgen dan bij auto’s zonder
antiblokkeersysteem.
WAARSCHUWING
ABS (of ESP) kan geen ongelukken
voorkomen die het gevolg zijn van
gevaarlijk rijgedrag. Hoewel de autobij een noodstop beter onder
controle gehouden kan worden, is
het toch noodzakelijk voldoende
afstand tot uw voorligger te
bewaren. U moet uw rijsnelheidaltijd aanpassen aan deomstandigheden en zo nodig uw
snelheid verlagen.
De remweg van auto’s met ABS (of
ESP) kan in de volgende situaties
langer zijn dan van auto’s zonder
een dergelijk systeem.
Rijd in dergelijke situaties met een
gereduceerde snelheid:
Op slechte wegen, wegen met steenslag of wegen die met sneeuw bedekt zijn.
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
(Vervolg)
(Vervolg)
Op wegen met kuilen of methoogteverschillen.
Probeer de werking van het ABS (of
ESP) van uw auto niet uit bij hoge
snelheden of tijdens het nemen van
een bocht. Hiermee kunt u zichzelf
en anderen in gevaar brengen.
Page 182 of 324
Rijden met uw auto
22
5
✽✽
AANWIJZING
Als u de auto met een hulpaccu moet starten doordat de accu is leeggeraakt,
draait de motor mogelijk niet soepel
rond en kan bovendien het
waarschuwingslampje ABS gaan
branden. Dit komt door de lageaccuspanning. Het betekent niet dat er
een storing in het ABS is.
Page 183 of 324

523
Rijden met uw auto
Het ESP-systeem (Electronic Stability
Program) is een elektronisch systeem
dat ontworpen is om de auto onderongunstige omstandigheden beter onder
controle te kunnen houden. Het systeem
is geen vervanging voor een veilig
rijgedrag. Zaken als snelheid, conditie
van de weg en stuurcommando’s van de
bestuurder hebben invloed op de mate
waarin het ESP verlies van controle over
de auto kan voorkomen. Het blijft te allen
tijde de verantwoordelijkheid van debestuurder de snelheid aan te passen
aan de omstandigheden en te zorgen
voor een juiste veiligheidsmarge.
In dat geval is een tikkend geluid hoorbaar in het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat het ESP in werking isgetreden.
✽✽AANWIJZING
Na het starten van de motor en het
wegrijden kan er in de motorruimte een
klikkend geluid hoorbaar zijn. Dat is
normaal en geeft aan dat het ESP op de
juiste manier werkt.
E070501AUN-EE
Werking voertuigstabiliteitsregeling
Voertuigstabiliteitsregeling ingeschakeld wordt gezet, gaan de controlelampjes ESP en ESP
OFF gedurende ongeveer 3
seconden branden, waarna
de voertuigstabiliteitsregeling
wordt ingeschakeld.
Houd, om de
voertuigstabiliteitsregeling uit
te schakelen, de schakelaarESP OFF ten minste 0,5
seconden ingedrukt nadat het
contact in stand ON is gezet.(Het controlelampje ESP
OFF gaat branden.) Druk op
de schakelaar ESP OFF om
de voertuigstabiliteitsregeling
in te schakelen (hetcontrolelampje ESP OFFdooft).
motor is mogelijk een zacht
tikkend geluid hoorbaar. Dit isde automatische
zelfdiagnosefunctie van de
voertuigstabiliteitsregeling en
duidt niet op een storing.
WAARSCHUWING
Rijd niet harder dan de toestand
van de weg toelaat en neem
bochten niet met een te hoge
snelheid. De
voertuigstabiliteitsregeling (ESP)
kan aanrijdingen niet voorkomen.
Te hoge bochtensnelheden,abrupte uitwijkmanoeuvres enaquaplaning op een nat wegdekkunnen nog steeds leiden tot
ernstige ongelukken. Alleen een
bestuurder die veilig en oplettend
rijdt kan aanrijdingen voorkomendoor manoeuvres te vermijden die
kunnen leiden tot het verlies van
grip van de banden. Neem ook bij
een auto die is uitgerust met ESP
de normale voorzorgsmaatregelen
in acht en pas uw snelheid altijdaan aan de omstandigheden.
-
Page 184 of 324

Rijden met uw auto
24
5
In werking
Als de voertuigstabiliteitsregeling
in werking treedt, gaat hetcontrolelampje ESP knipperen.
devoertuigstabiliteitsregeling
werkt, voelt u mogelijk lichte
trillingen in de auto. Dit wordt
veroorzaakt door het
aansturen van de remmen en
is normaal.
gladde weg neemt het
motortoerental mogelijk niet
toe, ondanks dat u het
gaspedaal intrapt. E070502AUN-EE
Voertuigstabiliteitsregeling
uitschakelen
Voertuigstabiliteitsregeling uitgeschakeld
de voertuigstabiliteitsregeling
uit te schakelen. Hetcontrolelampje ESP OFF
gaat branden.
blijft uitgeschakeld, ook als uhet contact in stand LOCK
zet. Pas wanneer de motor
opnieuw wordt gestart, zal de
voertuigstabiliteitsregeling
automatisch weer worden
ingeschakeld. E070503AFD
Controlelampje
Als het contact in stand ON wordt gezet,
gaat het controlelampje branden. Als hetsysteem in orde is dooft het lampje na
enige tijd weer. Het controlelampje ESP gaat knipperen
zodra het systeem in werking treedt. Het controlelampje ESP OFF gaat
branden als het systeem met de
schakelaar is uitgeschakeld of blijft
branden als er een storing in het systeem
aanwezig is.
ESP
ESP
OFF
ESP
ESPOFF
■
Controlelampje ESP (knippert)
■ Controlelampje ESP OFF (gaat branden)