Page 113 of 324
449
Kenmerken van uw auto
D190400ATQ
Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand UIT
(2) Stand parkeerlicht(3) Stand dimlicht
D190401AEN
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat (1e stand), branden de
achterlichten, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
OTQ047131
OTQ049131
Type B
Type A
OEN048061
OTQ049301
Type B
Type A
Page 114 of 324
Kenmerken van uw auto
50
4
D190402AEN
Stand dimlicht ( of )
Als de lichtschakelaar in de stand dimlicht
staat (2e stand), branden de koplampen, de
achterlichten, de kentekenplaatverlichting
en de dashboardverlichting.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen schakelen
moet het contact in stand ON staan.
D190500AUN
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen. Trek de
schakelaar naar u toe om het dimlicht in
te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten branden
terwijl de motor niet draait.
OEN048065
OTQ049303
Type B
Type A
OEN048062
OTQ049302
Type B
Type A
Page 115 of 324

451
Kenmerken van uw auto
Trek de combischakelaar naar u toe om
een lichtsignaal te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie (dimlicht). De verlichting hoeft niet
ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal
te kunnen geven.D190600AUN
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen.De groene, pijlvormige controlelampjes
op het instrumentenpaneel geven aan
welke richtingaanwijzer in werking is. Na
het nemen van de bocht, worden de
lampjes automatisch uitgeschakeld. Zet
de combischakelaar handmatig terug inde middenstand als de
richtingaanwijzers na een bocht blijvenknipperen.
Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.✽✽
AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal
snel of langzaam knippert, duidt dit op
een kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
OEN048064
OTQ049304
Type B
Type A
OEN048066
OTQ049305
Type B
Type A
Page 116 of 324

Kenmerken van uw auto
52
4
D190700AEN Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. Zet de schakelaarmistlampen vóór in stand ON om de
mistlampen in te schakelen. Dit is alleen
mogelijk als het dimlicht is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
mistlampen uit te schakelen. D190800AUN
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Druk de schakelaar in om het
mistachterlicht in te schakelen als het
dimlicht is ingeschakeld. Het
controlelampje in de schakelaar gaat
branden.
Het mistachterlicht gaat branden als de
schakelaar van het mistachterlicht wordt
ingedrukt en de schakelaar voor de
verlichting in de stand parkeerlicht staat.
(indien van toepassing)
Druk nogmaals op de schakelaar of zet
de verlichting uit om het mistachterlicht
uit te schakelen.D190900AUN
Motorvoertuigverlichting overdag
(MVO) (indien van toepassing)
Door motorvoertuigenverlichting overdag
(MVO) kunnen medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien. MVO kan onder
verschillende rijomstandigheden handig
zijn, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
De MVO wordt uitgeschakeld wanneer:
1. De parkeerlichten worden
ingeschakeld.
2. De motor wordt afgezet.
OTQ047056
OPMERKING
De mistlampen verbruiken zeer veel stroom. Gebruik de mistlampenalleen bij slecht zicht om tevoorkomen dat de laadstroom volledig wordt gebruikt door de
mistlampen en de accu leegraakt.
OTQ047132
Page 117 of 324
453
Kenmerken van uw auto
Koplampverstelling
(indien van toepassing)
D191001ATQ
Handmatig
De koplamphoogte kan worden afgesteld
en worden aangepast aan het aantal
inzittenden en de hoeveelheid bagage in
de auto door de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de
schakelaar, hoe lager de hoogte van de
lichtbundel. Zorg ervoor dat de
koplampen niet te hoog staan om
verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen.Hieronder staan voorbeelden van een
correcte afstelling. Stel bij een andere
mate van belasting dan hieronder
vermeld de koplampen af volgens de
situatie in het overzicht die zoveel
mogelijk aansluit bij de actuele situatie.
OTQ047133
Beladingstoestand Alleen bestuurder Bestuurder +
voorpassagierBestuurder +
Voorpassagier +
Passagier 4e zitrij
Alle zitplaatsen bezet
Alle zitplaatsen bezet +Maximaal toelaatbarebeladingBestuurder + Maximaaltoelaatbare belading
0 0 1 12 3
0 0
- -
1 1Wagon
Stand schakelaar
Va n
Page 118 of 324
Kenmerken van uw auto
54
4
RUITENWISSERS EN RUITENSPROEIERS
A : Snelheidsregelknop ruitenwissers· – Eénmaal wissen · 0 – Off
· --- – Intervalstand (indien van toepassing)
· 1 – Lage wissersnelheid· 2 – Hoge wissersnelheid
B : Instelling lengte Interval
C : Sproeien en kort wissen
D : Achterruitenwisser en -sproeier · – Sproeien
· –
Normale wisserbediening
· 0 – Uit
· – Sproeien en kort wissen
Ruitenwisser en -sproeier Achterruitenwisser en -sproeier (indien van toepassing)
OTQ048902
OTQ049902
Type B
Type A
OTQ048909
OTQ049909
Type B
Type A
Page 119 of 324

455
Kenmerken van uw auto
D200100ATQ
Ruitenwissers voor
De werking is als volgt als het contact in stand ON staat.: Druk voor een enkele wisbewegingde bedieningsschakelaar naar
boven en laat hem weer los terwijl
de ruitenwissers niet ingeschakeld
zijn. De ruitenwissers zullen blijven
werken zolang de schakelaar naar
boven wordt gedrukt en wordt
vastgehouden.
0 : Ruitenwisser is uitgeschakeld
--- : De r uitenwissers werken met
regelmatige intervallen. Gebruik
deze stand bij motregen of mist.
Draai aan de snelheidsregelknop omde snelheid te wijzigen.
In deze stand wordt het wisintervalautomatisch afgestemd op de
rijsnelheid (indien van toepassing).
1 : Normale wissersnelheid
2 : Hoge wissersnelheid✽✽ AANWIJZING
Maak de ruit vrij van sneeuw en ijs
alvorens de ruitenwissers te gebruiken
of ontdooi de voorruit gedurende 10
min. Anders werken de ruitenwissers
mogelijk niet goed en kunnen ze
beschadigd raken.
✽
✽ AANWIJZING
Wanneer u de ruitenwissers bedient en er een storing is in het
bedieningssysteem van de
ruitenwissers, kan het zijn dat de
ruitenwissers alleen in de
intervalstand werken, ongeacht de
stand van de schakelaar. Laat in dat
geval uw auto zo snel mogelijk
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Als de contactsleutel wordt
verwijderd, bewegen de
ruitenwisserbladen soms naar een iets
andere stand om slijtage van de
ruitenwissers te verminderen.
D200200AUN
Ruitensproeier voorruit
Trek de hendel naar voren om de
ruitensproeier in te schakelen. Als de
ruitenwisser in stand 0 staat, zal deze 1-
3 wisslagen maken.
Gebruik deze functie om de voorruit te reinigen.
De ruitensproeier en de ruitenwissers
blijven werken tot u de hendel loslaat.
Controleer het peil van de
ruitensproeiervloeistof als de
ruitensproeiers niet werken. Vul het
reservoir met een geschikte, niet
schurende ruitensproeiervloeistof
wanneer het peil te laag is.
De vulpijp van het reservoir bevindt zich
vooraan in de motorruimte aan
passagierszijde.
Page 120 of 324

Kenmerken van uw auto
56
4
D200300ATQ
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier (indien van toepassing)
Zet de schakelaar in de gewenste stand
om de achterruitenwisser en -sproeier tebedienen.
- Sproeien en kort wissen
-
Normale ruitenwisserbediening
0 - Ruitenwisser uitgeschakeld - Ruitensproeiervloeistof opspuitenen wissen
✽✽ AANWIJZING
Bedien de ruitensproeier niet langer dan
15 seconden met een leeg
ruitensproeierreservoir; hierdoor kan het
systeem beschadigd raken. Bedien de
ruitenwisser niet als de ruit droog is;
hierdoor kunnen krassen op de ruit
ontstaan en zal het ruitenwisserblad snel
slijten.
Dit geldt ook voor het bedienen van de
ruitensproeier met leeg reservoir.
OPMERKING
Gebruik de ruitensproeiers niet wanneer het reservoir leeg is, om
beschadiging van deruitensproeierpomp te voorkomen.
WAARSCHUWING
Gebruik de ruitensproeiers niet bij temperaturen onder het vriespunt
zonder eerst de voorruit met behulp
van de voorruitontwaseming te
hebben verwarmd; de vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en
uw uitzicht belemmeren.
OPMERKING
Schakel de ruitenwissers niet in als de ruit droog is om
beschadiging van de wissers ende voorruit te voorkomen.
Gebruik geen benzine, petroleum, thinner of andere oplosmiddelen
in de buurt van de ruitenwisserbladen ombeschadiging te voorkomen.
Probeer de ruitenwissers nooit met de hand te bewegen om
beschadiging van de ruitenwisserarmen en van andereonderdelen te voorkomen.