Page 105 of 267

i
VEILIGHEID
111
De bestuurder moet ervoor zorgen
dat alle passagiers tijdens het rijden
op de juiste wijze hun veiligheidsgor-
del dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgor-
dels niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van arm-
steunen * , moet de heupgordel altijd on-
der de armsteun door worden geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten. * Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden ge-
dragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamheden
en controles aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk , die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk , met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk .
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan- neer een kinderzitje is geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedra-
gen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit- ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk .
Page 106 of 267

!
i
VEILIGHEID
112
AIRBAGS De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (
A ),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geworpen. Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met gor-
delkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registre-
ren in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen en
beschermen de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter). Direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming .
Page 107 of 267

!
!
VEILIGHEID
113
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel hetzij in de rij
drukschakelaars, bij aangezet
contact zolang de airbag is uit-
geschakeld. Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar
1 weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,
draai deze in de stand "OFF" ,
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Page 108 of 267

!
VEILIGHEID
114
Zij-airbags *
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone aan de zij-
kant ( B ) aan de desbetreffende zijde
opgeblazen. Dit gebeurt loodrecht op
de lengteas van de auto, vanaf de bui-
tenzijde.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel. Window-airbags *
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
* Volgens land van bestemming.
Storing
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige aan-
rijding van opzij binnen (een gedeelte
van) de impactzone aan de zijkant (
B ).
Dit gebeurt loodrecht op de lengteas
van de auto, vanaf de buitenzijde rich-
ting de binnenzijde van de auto.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor
een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Page 109 of 267

!
VEILIGHEID
115
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard ru sten.
Het is raadzaam niet se roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of a nder letsel veroor-
zaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuu rwielbekleding en sla
er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelho ezen. Deze be-
lemmeren het afgaan van de airbags niet. Raadpleeg het PEU GEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of midd el.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags *
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de be-
vestiging van de window-airbags.
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te zit-
ten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om werk-
zaamheden uit te voeren aan airbag-
systemen, alleen het PEUGEOT heeft
h i e r v o o r g e k w a l i fi c e e r d p e r s o n e e l .
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft de
kans bestaan op letsel of lichte brand-
wonden aan het hoofd, de borst of
de armen als de airbag wordt geacti-
veerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milli-
seconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daarvoor bestemde openingen
naar buiten stromen.
* Volgens land van bestemming.
Page 110 of 267
!
116
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de handrem aan en
schakel een versnelling in.
HANDREM
Mechanisch systeem om de auto veilig
stil te zetten.
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat,
de handrem aan. Als tijdens het rijden dit verklik-
kerlampje en het verklikkerlamp-
je
STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
meldingop het multifunctionele display,
geeft dit aan dat de handrem nog (iets)
is aangetrokken.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop A
in en duw de handrem geheel om-
laag.
Page 111 of 267

i
117
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
OPSCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik
te reduceren (auto's met handgescha-
kelde versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen
als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meerdere
versnellingen op te schakelen. U kunt
deze aanwijzingen opvolgen zonder de
tussenliggende versnellingen in te hoe-
ven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeers-
drukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld. Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven. In rijsituaties waarin veel van
de motor wordt gevraagd (diep
intrappen van het gaspedaal, bij-
voorbeeld tijdens een inhaalma-
noeuvre...) zal het systeem geen
schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te scha-
kelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen,
- terug te schakelen.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.
Page 112 of 267

i
118
"2 TRONIC"
VERSNELLINGSBAK
(3-/5-DEURS)
Bij de gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bedie-
ning en handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft drie gebruiks-
mogelijkheden:
- een automatische stand om auto-
matisch te schakelen,
- een handmatige stand om zelf te
schakelen,
- een auto-sequentiële stand , waar-
mee u in de automatische stand op
ieder moment zelf kunt schakelen,
bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre.
R. Achteruit
Trap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren.
N . Neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.
A. Automatische stand.
Beweeg de selectiehendel naar ach-
teren om deze stand te selecteren.
M. + / - Handmatig schakelen.
Beweeg de selectiehendel naar
achteren en vervolgens naar links
om deze stand te selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te scha-
kelen.
Selectiehendel
+. Opschakelen.
Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "+" om op te
schakelen.
-. Terugschakelen.
Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "-" om terug te
schakelen.
Stuurkolomschakelaars
Het selecteren van de neutraalstand
en het in- en uitschakelen van de
achteruitversnelling is niet mogelijk
met de stuurkolomschakelaar.