Page 65 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte
is voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervan-
gen. Rijden op een machine met
versleten banden is niet alleen
verboden, maar dit heeft ook
een averechts effect op de rij-
stabiliteit, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen ver-
liezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief
banden, dient te worden overge-
laten aan een Yamaha dealer,
die over de nodige vakkundige
kennis en ervaring beschikt.Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gie-
twielen en tubeless banden met band-
ventielen.
WAARSCHUWING
DWA10900
De banden op de voor- en ach-
terwielen dienen van hetzelfde
merk en dezelfde constructie te
zijn, anders is het weggedrag
van de motor mogelijk niet nor-
maal.
Na uitgebreide tests zijn alleen
de hieronder vermelde banden
voor dit model goedgekeurddoor Yamaha Motor Co., Ltd.
Controleer altijd of de ven-
tieldopjes stevig zijn bevestigd
om zo luchtlekkage te voorko-
men.
Gebruik uitsluitend de hierna
vermelde bandventielen en
luchtventielbuisjes om te voor-
komen dat de bandspanning tij-
dens het rijden wegvalt.
Minimale bandprofieldiepte (voor
en achter):
1.6 mm (0.06 in)
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
123
Page 66 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
DWA10600
Deze motorfiets is uitgerust met
speciale banden die geschikt voor
zeer hoge rijsnelheden. Let op het
volgende om deze banden zo effec-
tief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitslui-
tend het voorgeschreven type
banden. Bij andere banden is
het risico op een klapband bij
zeer hoge rijsnelheden niet
denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief
weinig grip totdat ze zijn “inge-
reden”. Het is dan ook verstan-
dig de eerste 100 km (60 mi)
nadat een nieuwe band is aan-
gebracht rustig te blijven rijden
en pas daarna de rijsnelheid te
verhogen.
Voordat met hoge snelheid
wordt gereden moeten de ban-
den zijn opgewarmd.
Pas de bandspanning steeds
aan volgens de rijomstandighe-
den.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of kr-
omtrekken. Laat ingeval van scha-
de het wiel door een Yamaha
dealer vervangen. Probeer het
wiel nooit zelf te repareren, hoe
klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitge-
balanceerd. Een niet uitgebalan-
ceerd wiel zal mogelijk slecht
functioneren, of kan een slechte
wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optima-
Voorband:
Maat:
120/70 ZR18M/C (59W)
Fabrikant/model:
METZELER/MEZ4 FRONT
DUNLOP/D220FSTJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
METZELER/MEZ4
DUNLOP/D220STJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)
Page 67 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
2
3
4
5
67
8
9
le eigenschappen verkrijgt.
DAU22040
Vrije slag van
koppelingshendel afstellen
De vrije slag van de koppelingshendel
dient 10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te
bedragen, zoals weergegeven. Contro-
leer de vrije slag van de koppelingshen-
del regelmatig en stel indien nodig als
volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel los.
2. Draai de stelbout richting (a) voor
meer vrije slag van de koppe-
lingshendel. Draai de stelbout rich-
ting (b) voor minder vrije slag vande koppelingshendel.
3. Als de voorgeschreven vrije slag
van de koppelingshendel werd ge-
haald zoals hierboven beschre-
ven, zet dan de borgmoer vast en
sla de rest van de afstelprocedure
over; zo niet, ga dan als volgt ver-
der.
4. Draai de stelbout bij de koppe-
lingshendel richting (a) om de kop-
pelingskabel losser te stellen.
5. Draai de borgmoer bij het carter
los.
6. Draai de stelmoer richting (a) voor
meer gaskabelspeling. Draai de
1. Borgmoer (koppelingshendel)
2. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
3. Vrije slag van koppelingshendel
12
3
(a)
(b)
1. Borgmoer (carter)
2. Stelmoer voor vrije slag remhendel (carter)
12
(a)(b)
Page 68 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
stelmoer richting (b) voor minder
vrije slag van de koppelingshen-
del.
7. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel en op het carter vast.
DAU22240
De stand van het rempedaal
afstellen
De bovenzijde van het rempedaal moet
ca. 32.0 mm (1.26 in) onder de boven-
zijde van de voetsteun staan, zoals in
de afbeelding. Controleer de stand van
het rempedaal regelmatig en laat in-
dien nodig afstellen door een Yamaha
dealer.
WAARSCHUWING
DWA10690
Als het rempedaal zacht of sponzig
aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht
in het hydraulisch systeem zit. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit,
moet het systeem door een Yamahadealer worden ontlucht voordat de
motorfiets wordt gebruikt. Lucht in
het hydraulisch systeem heeft een
negatief effect op de remwerking,
waardoor u de macht over het stuur
zou kunnen verliezen met een onge-
luk als gevolg.
1. Afstand tussen rempedaal en voetsteun
1
Page 69 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
2
3
4
5
67
8
9
DAU22270
Remlichtschakelaar afstellen
De remlichtschakelaar, die wordt geac-
tiveerd door het rempedaal, is correct
afgesteld wanneer het remlicht gaat
branden vlak voordat de remwerking
intreedt. Stel indien nodig de remlicht-
schakelaar als volgt af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid,
moet de remlichtschakelaar op zijn
plaats worden gehouden. Draai de stel-
moer in de richting (a) om het remlicht
eerder te laten branden. Draai de stel-
moer in de richting (b) om het remlicht
later te laten branden.
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achter-
rem moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijta-
ge-indicatorgroef, zodat het remblok
kan worden gecontroleerd zonder de
rem te demonteren. Let op de slijta-
ge-indicatorgroef om de remblokslijta-
ge te controleren. Wanneer een
remblok zover is afgesleten dat de slij-tage-indicatorgroef vrijwel is verdwe-
nen, vraag dan een Yamaha-dealer de
remblokken als set te vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
Controleer elk achterremblok op scha-
de en meet de remvoeringdikte. Als
een remblok beschadigd is of als de
remvoeringdikte minder is dan 0.8 mm
(0.03 in), vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervan-
gen.
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1
2 (a)(b)
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1
1. Remvoeringdikte
1
Page 70 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-25
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU22580
Controleren van
remvloeistofniveau
Voorrem
Achterrem
Bij een tekort aan remvloeistof kan
lucht het remsysteem binnendringen,waarna de remwerking mogelijk minder
effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor
minimumniveau staat en vul indien no-
dig bij. Een laag remvloeistofniveau
wijst mogelijk op verregaande rem-
blokslijtage en/of lekkage in het rem-
systeem. Als het remvloeistofniveau
laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lek-
kage.
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht:
Bij het controleren van het rem-
vloeistofniveau moet het boven-
vlak van het remvloeistofreservoir
horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorge-
schreven kwaliteit remvloeistof,
anders kunnen de rubber afdich-
tingen verslechteren en zo lekka-
ge en slechte remwerking
teweegbrengen.
Vul bij met hetzelfde type rem-
vloeistof. Bij vermengen van ver-
schillende typen remvloeistof
kunnen schadelijke chemische
reacties optreden en kan de rem-
werking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreser-
voir kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat damp-
belvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunst-
stof onderdelen aantasten. Veeg
gemorste remvloeistof steeds di-
rect af.
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau gelei-
delijk verder dalen. Vraag echter
wel een Yamaha dealer om een in-
spectie als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald.
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1
1
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Page 71 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-26
2
3
4
5
67
8
9
DAU22730
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloei-
stof te verversen volgens de intervalpe-
rioden voorgeschreven onder
OPMERKING in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat boven-
dien de olie-keeringen van de hoofd-
remcilinders en de remklauwen en de
remslangen vervangen volgens de in-
tervalperioden of wanneer ze lekken of
zijn beschadigd.
Oliekeerringen: Vervang elke twee
jaar.
Remslangen: Vervang elke vier
jaar.
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting
moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
DAU22770
Aandrijfketting controleren op span-
ning
1. Plaats de motorfiets op een vlakke
ondergrond en houd hem verti-
caal.
OPMERKING:
Om de kettingspanning te controleren
en bij te stellen, moet de motorfiets
rechtop worden gehouden en mag
deze geen gewicht dragen.
2. Schakel de versnellingsbak in de
vrijstand.
3. Draai het achterwiel door de mo-
torfiets te duwen en vind zo het
strakste gedeelte in de aandrijfket-
ting; meet nu de spanning van de
ketting zoals afgebeeld.4. Stel de spanning van de ketting als
volgt bij als deze niet correct is.
Spanning aandrijfketting:
50.0–60.0 mm (1.97–2.36 in)
1. Spanning aandrijfketting
1
Page 72 of 100

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-27
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU22950
Doorbuiging aandrijfketting bijstel-
len
1. Draai de wielasmoer los en de
remklauwsteunbout en de borg-
moer aan elke zijde van de achter-
brug.2. Draai om de aandrijfketting strak-
ker te stellen de stelbout aan beide
uiteinden van de achterbrug in de
richting (a). Stel de ketting losser
door de stelbout aan beide uitein-
den van de achterbrug in de rich-
ting (b) te draaien en dan het
achterwiel naar voren te drukken.
OPMERKING:
Gebruik voor een goede wieluitlijning
de uitlijnmerktekens aan beide zijden
van de achterbrug, om zeker te zijn dat
beide stelmoeren dezelfde positie heb-
ben.
LET OP:
DCA10570
Een slecht gespannen aandrijfket-
ting overbelast de motor en andere
vitale delen van de motorfiets, waar-
door de ketting kan slippen of bre-
ken. Om dit te voorkomen moet de
spanning van de aandrijfketting bin-
nen het voorgeschreven bereik blij-
ven.
3. Draai de borgmoeren vast en zet
dan de wielasmoer en de rem-
klauwsteunbout vast met het voor-
geschreven aanhaalmoment.
1. Wielasmoer
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
4. Uitlijnmerktekens
3
4 1
2 (b)
(a)
1. Bout remklauwsteun
2. Remklauwsteun
1
2
Aanhaalmoment:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf,
108.5 ft·lbf)
Bout remklauwsteun:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)