Page 17 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
2
34
5
6
7
8
9
DAU10971
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een start-
blokkeersysteem waarmee diefstal kan
worden bemoeilijkt door de codering
van de standaardsleutels te wijzigen.
Het systeem bestaat uit de volgende
onderdelen:
een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw
kunnen worden gecodeerd
een transponder (die is geïnte-
greerd in de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
de ECU
een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina 3-4.)
De sleutel met het rode bovendeel
wordt gebruikt om de twee standaards-
leutels te coderen. Het wijzigen van de
codes is een ingewikkelde procedure.
Breng het voertuig daarom met alle drie
sleutels naar een Yamaha dealer om
deze opnieuw te laten coderen. Ge-
bruik de sleutel met het rode bovendeel
niet om met het voertuig te rijden. Deze
sleutel dient uitsluitend te worden ge-
bruikt voor het opnieuw coderen van de
standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig
te rijden.
LET OP:
DCA11820
BEWAAR DE CODEERSLEU-
TEL ZORGVULDIG! NEEM ON-
MIDDELLIJK CONTACT OP MET
UW DEALER ALS DE SLEUTEL
VERLOREN RAAKT! Als de co-
deersleutel verloren raakt, is het
niet meer mogelijk om de stan-
daardsleutels opnieuw te code-ren. De standaardsleutels
kunnen nog steeds worden ge-
bruikt om het voertuig te star-
ten, maar wanneer de
codeersleutel vereist is (bijvoor-
beeld als er een nieuwe stan-
daardsleutel wordt gemaakt of
alle sleutels verloren zijn ge-
raakt) moet het volledige start-
blokkeersysteem worden
vervangen. Het is daarom aan te
bevelen een van de twee stan-
daardsleutels te gebruiken en
de codeersleutel te bewaren op
een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder in
water.
Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar
niet uitsluitend, producten zoals
luidsprekers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slij-
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Page 18 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9pen of de vorm ervan te veran-
deren.
Probeer niet het kunststof bo-
vendeel van de sleutels open te
maken.
Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblok-
kersysteem aan een sleutelring.
Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van
de codeersleutel van dit voer-
tuig.
Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen uit de buurt
van het contactslot, deze kun-
nen signaalstoring veroorza-
ken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtings-
systemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bo-
vendeel) voor het normale gebruik van
het voertuig. Bewaar de codeersleutel
(rood bovendeel) op een veilige plaats
om verlies te voorkomen en gebruik de
sleutel uitsluitend voor het opnieuw co-
deren van de standaardsleutels.
DAU10570
AAN
Alle elektrische circuits worden voor-
zien van stroom; de instrumentenver-lichting, het achterlicht en het
parkeerlicht gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijft aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge-
draaid.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitge-
schakeld. De sleutel kan worden uitge-
nomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektri-
sche systemen zijn uitgeschakeld. De
sleutel kan worden uitgenomen.
OFF ON
LOCK
P
Page 19 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
2
34
5
6
7
8
9
Om het stuur te vergrendelen
Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
1. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai hem dan naar de
“LOCK”-stand. Houd de sleutel
hierbij ingedrukt.
2. Neem de sleutel uit.Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
WAARSCHUWING
DWA10060
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de ma-
chine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en moge-
lijk zult u zo de macht over het stuur
verliezen of een ongeval veroorza-
ken. Zorg altijd dat de machine stil-
staat voordat u de sleutel naar
“OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10910
(Parkeren)
The steering is locked, the taillights and
auxiliary lights are on, and the hazard
light can be turned on, but all other
electrical systems are off. De sleutel
kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “ ” te kunnen draaien.
LET OP:
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedu-
rende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.
Page 20 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU11001
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knip-pert terwijl de schakelaar voor richtin-
gaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de ver-
snellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den als het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waar-
schuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer
om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bijplotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een sto-
ring.
DAU11370
Waarschuwingssymbool brandstof-
niveau “”
Het waarschuwingssymbool voor
brandstofniveau gaat knipperen als het
brandstofniveau daalt tot ca. 3.5 L (0.92
US gal) (0.77 Imp.gal) .
DAU11500
Waarschuwingslampje motorsto-
ring “”
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den of knippert wanneer een elektrisch
circuit dat de motorwerking controleert
defect is. Vraag in dat geval een
Yamaha-dealer het zelfdiagnosesys-
teem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waar-
schuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien. Als het
waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft,
vraag dan een Yamaha-dealer om het
elektrisch circuit te testen.
1. Controlelampje brandstofniveau “ ”
2. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
3. Controlelampje grootlicht “ ”
4. Vrijstandcontrolelampje “ ”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
7. Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
8. Controlelampje startblokkering “ ”
12345678
Page 21 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
2
34
5
6
7
8
9
DAU32990
Controlelampje startblokkering “”
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar se-
conden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elek-
trisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt ge-
draaid, begint het controlelampje na 30
seconden te knipperen om aan te ge-
ven dat het startblokkeersysteem is in-
geschakeld. Het controlelampje stopt
na 24 uur met knipperen, maar het
startblokkeersysteem blijft ingescha-
keld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het startblok-
keersysteem. Als het
startblokkeersysteem defect is, dan
gaat het controlelampje in een bepaald
patroon knipperen en zal er op het kilo-
meterteller-/rittellerdisplay een code
van 2 cijfers worden weergegeven
wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-draaid. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te con-
troleren. Als het controlelampje echter
vijfmaal langzaam knippert en dan her-
haaldelijk tweemaal snel, dan zal fout-
code 52 op het display verschijnen.
Deze fout kan worden veroorzaakt door
een signaalstoring. Als deze fout zich
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de
codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot en bewaar
niet meer dan één startblokkeersleutel
aan dezelfde sleutelring! Startblokkeer-
sleutels kunnen signaalstoring veroor-
zaken, waardoor de motor mogelijk niet
kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan
weer uit en probeer hem opnieuw
te starten met de standaardsleu-
tels.
3. Als de motor niet kan worden ge-
start met een of beide standaards-leutels, breng dan het voertuig, de
codeersleutel en beide standaard-
sleutels naar een Yamaha dealer
en laat de standaardsleutels op-
nieuw coderen.
Page 22 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU11820
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van
het volgende:
een digitale snelheidsmeter (die
de actuele rijsnelheid aangeeft)
een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers
het laatst werden teruggesteld op
nul)
een ritteller voor brandstofreserve(die de afstand aangeeft die wordt
afgelegd op de brandstofreserve)
een brandstofniveaumeter
een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de toetsen “SE-
LECT” en “RESET” gebruikt.
Kilometerteller- en ritteller-mode
Door indrukken van de “SELECT”-toets
wisselt de weergave volgens onder-
staande volgorde tussen kilometertel-
ler-mode, “ODO”- en ritteller-mode
“TRIP 1” en “TRIP 2”.
ODO
→
TRIP 1
→
TRIP 2
→
ODO
Als het waarschuwingslampje brand-
stofniveau knippert (zie pagina 3-4),
wisselt de kilometertellerweergave au-
tomatisch naar de brandstofreserve rit-
teller “TRIP F” en wordt de afgelegde
afstand vanaf dat punt aangegeven. In
dat geval wordt door indrukken van de
“SELECT”-toets gewisseld tussen de
diverse weergaven van rittellers en kilo-
meterteller, volgens onderstaande
volgorde:TRIP F
→
TRIP 1
→
TRIP 2
→
ODO
→
TRIP F
Om de ritteller terug te stellen selecteert u
deze door de “SELECT”-toets in te druk-
ken waarna u de “RESET”-toets indrukt.
Wanneer u de brandstofreserve ritteller
niet zelf met de hand op nul stelt, wordt
deze, zodra na het tanken 5 km (3 mi) is
gereden, automatisch teruggesteld en
verschijnt de “TRIP 1” ritteller weer.OPMERKING:
Na een terugstelling van de brand-
stofreserve ritteller gaat de weergave
terug naar “TRIP 1”, zolang tenminste
niet eerder een andere weergave-mo-
de werd geselecteerd; als dat wel zo is,
gaat de weergave automatisch terug
naar de voorgaande mode.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan
hoeveel brandstof in de tank aanwezig
is. De displaysegmenten van de brand-
stofniveaumeter verdwijnen richting “E”
(Empty) naarmate het brandstofniveau
verder daalt. Wanneer nog maar één
segment overgebleven is, moet zo snel
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller/ritteller
3. “SELECT”-toets
4. “RESET”-toets
5. Brandstofniveaumeter
1
2
3
4
5
Page 23 of 100

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
2
34
5
6
7
8
9
mogelijk brandstof worden bijgevuld.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor diverse elektrische
circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont
het kilometerteller/ritteller display een
foutcode van 2 cijfers (bijv. 11, 12, 13).
Noteer zo’n foutcode als die op het kilo-
meterteller/ritteller display staat aange-
geven en vraag een Yamaha dealer de
machine na te zien.
LET OP:
DCA11520
Wanneer de kilometerteller/ritteller
een foutcode aangeeft, moet de ma-
chine zo spoedig mogelijk worden
gecontroleerd om motorschade te
voorkomen.
DAU11910
Toerentellerunit
Met de elektrische toerenteller kan de
motorrijder het motortoerental controle-
ren en dit binnen het ideale bereik hou-
den.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, beweegt de wijzer van de
toerenteller naar 9500 tpm en weer te-
rug naar nul tpm om het elektrisch cir-
cuit te testen.
LET OP:
DCA10030
Laat de motor niet draaien terwijl detoerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 8000 tpm en hoger
Deze toerenteller is tevens voorzien
van een klok.
De klok op tijd zetten:
1. Druk tegelijkertijd de “SELECT”-
en “RESET”-toets gedurende min-
stens twee seconden in.
2. Zodra de urenaanduiding begint te
knipperen, drukt u op de “RES-
ET”-toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets om de
minuten in te stellen.
4. Zodra de minutenaanduiding be-
gint te knipperen, drukt u op de
“RESET”-toets om de minuten in
te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets om de
klok aan te zetten.
OPMERKING:
Nadat de klok op tijd is gezet, moet
de “SELECT”-toets worden inge-
drukt alvorens de sleutel naar
“OFF” te draaien, anders geeft de
klok niet de juiste tijd aan.
Als de sleutel naar “OFF” wordt
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
3. Klok
1
2
3
Page 24 of 100
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
gedraaid, blijft de klokweergave
nog 48 uur aan en gaat dan uit, om
zo te voorkomen dat de accu ont-
laden raakt.
DAU12180
Temperatuurmeter
koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloei-
stof de temperatuur van de koelvloei-
stof aan. Wanneer de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid, beweegt de wijzer van
de temperatuurmeter koelvloeistof naar
“H” en weer terug naar “C” om het elek-
trisch circuit te testen. De koelvloeistof-
temperatuur is afhankelijk van de
weersomstandigheden en de motorbe-
lasting. Als de naald bij of in de rode
zone staat, zet de machine dan stil enlaat de motor afkoelen. (Zie
pagina 6-43.)
LET OP:
DCA10020
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
2. Rode zone temperatuurmeter koelvloeistof
12