de schakelstand automatisch gewijzigd
naar N. Selecteer in dat geval een
geschikte schakelstand.
• Situaties waarbij schakelen niet
mogelijk is:
– Als wordt getracht om vanuit P een
andere stand in te schakelen door
de selectiehendel te bewegen
zonder dat het rempedaal wordt
ingetrapt.
– Als de selectiehendel wordt bediend
om de schakelstand proberen te
wijzigen vanuit stand P terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt.
– Als wordt getracht om de
selectiehendel vanuit stand P of N in
stand B te zetten.
– Als wordt getracht om vanuit P een
andere stand in te schakelen door
de selectiehendel te bewegen
terwijl de laadkabel is aangesloten
op de auto.
• Situaties waarbij de schakelstand
automatisch gewijzigd wordt naar N:
– Wanneer op de schakelaar voor
stand P wordt gedrukt terwijl de
auto rijdt.
*1
– Als wordt getracht de
selectiehendel in stand R te zetten
terwijl de auto vooruitrijdt.
*2
– Als wordt getracht de
selectiehendel in stand D te zetten
terwijl de auto achteruitrijdt.
*3
– Als wordt getracht om de
selectiehendel vanuit stand R in
stand B te zetten.
*1: De schakelstand verandert mogelijk in
P als met zeer lage snelheid wordt
gereden.
*2: De schakelstand verandert mogelijk in
R als met lage snelheid wordt gereden.
*3: De schakelstand verandert mogelijk in
D als met lage snelheid wordt gereden.
• Als N wordt geselecteerd tijdens het
rijden met een bepaalde snelheid,
wijzigt de schakelstand naar stand N,
ook als de selectiehendel niet in stand
N wordt gehouden. In dat geval klinkter een zoemer en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven
op het multi-informatiedisplay om de
bestuurder te informeren dat de
schakelstand is gewijzigd naar stand
N.
Beperken plotseling wegrijden
(wegrijregeling)
→Blz. 200
Functie automatisch selecteren van
stand P
In de volgende gevallen wordt de
schakelstand automatisch gewijzigd
naar P.
• Wanneer de startknop wordt
ingedrukt terwijl de auto stilstaat met
het contact AAN en er een andere
stand dan stand P is geselecteerd
(nadat schakelstand P is ingeschakeld,
gaat het contact UIT)
*
• Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend en aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan, terwijl een andere
schakelstand dan P is geselecteerd
– Het contact staat AAN.
– De bestuurder draagt geen
veiligheidsgordel.
– Het rempedaal wordt niet ingetrapt.
Bedien de selectiehendel nogmaals
om weg te rijden nadat schakelstand P
is geselecteerd.
*: Wanneer op de startknop wordt
gedrukt terwijl wordt gereden met
een extreem lage snelheid, zoals net
voordat de auto tot stilstand komt,
wordt mogelijk automatisch stand P
ingeschakeld. Zorg ervoor dat de auto
volledig stilstaat voordat u op de
startknop drukt.
Schakelstand P wordt mogelijk ook
automatisch ingeschakeld als een van de
volgende omstandigheden wordt
gesignaleerd terwijl de auto tot stilstand
is gebracht door de Dynamic Radar
Cruise Control met volledig
snelheidsbereik.
5.2 Rijprocedures
226
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt
• Het bestuurdersportier wordt
geopend
• Er zijn ongeveer 3 minuten verstreken
nadat de auto tot stilstand is gebracht
Als de schakelstand niet vanuit stand P
gewijzigd kan worden
De kans bestaat dat de 12V-accu leeg is.
Controleer in dit geval de 12V-accu.
(→Blz. 462)
Remwerking van de motor
Wanneer schakelstand B geselecteerd is,
wordt er op de motor afgeremd als u het
gaspedaal loslaat.
• Wanneer er met hoge snelheden
wordt gereden, voelt u, in vergelijking
met normale auto's met een
benzinemotor, de motorremwerking
minder.
• Er kan met de auto geaccelereerd
worden zelfs wanneer schakelstand B
geselecteerd is.
Als er continu in stand B wordt gereden,
zal het brandstofverbruik hoog zijn.
Selecteer normaal gesproken stand D.
Na het laden/aansluiten van de
12V-accu
→Blz. 396
Wanneer er een melding m.b.t. het
schakelen wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Wanneer er geen andere schakelstand
wordt ingeschakeld als gevolg van een
onjuiste bediening,
systeemomstandigheden, enz. of
wanneer er een ongeldige
schakelhandeling wordt uitgevoerd,
verschijnt er op het multi-
informatiedisplay een melding die de
juiste handeling aangeeft of de reden
waarom er niet kan worden geschakeld.
Volg in deze gevallen de instructies op
en probeer het opnieuw.Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv.
waarschuwingszoemer achteruitrijden)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 478)
WAARSCHUWING!
Tijdens het rijden op een glad wegdek
Accelereer of wijzig de schakelstand
niet plotseling. Door plotseling
afremmen op de motor kan de auto in
een slip raken, wat kan leiden tot een
ongeval.
Selectiehendel en schakelaar stand P
• Verwijder de selectiehendelknop niet
en gebruik uitsluitend de originele
Toyota selectiehendelknop. Hang
ook niets aan de selectiehendel.
Hierdoor kan de selectiehendel niet
in zijn oorspronkelijke positie
terugkeren met mogelijk ongevallen
tot gevolg wanneer de auto in
beweging is.
• Druk nooit op de schakelaar voor
stand P terwijl de auto nog rijdt. Als u
op de schakelaar van stand P drukt
terwijl u zeer langzaam rijdt (bv.
direct voordat de auto tot stilstand
komt), kan de auto plotseling tot
stilstand komen wanneer de
schakelstand wijzigt naar P. Dit kan
tot een ongeval leiden.
• Raak de selectiehendel of schakelaar
stand P niet aan wanneer u deze niet
gebruikt, om te voorkomen dat de
schakelstand per ongeluk wordt
gewijzigd.
5.2 Rijprocedures
227
5
Rijden
OPMERKING
Lading batterijpakket (tractiebatterij)
Als de selectiehendel in stand N staat,
wordt het batterijpakket (tractiebatterij)
niet geladen. Houd stand N niet
gedurende langere tijd ingeschakeld, om
te voorkomen dat het batterijpakket
leegraakt.
Situaties waarbij storingen in de
schakelregeling mogelijk zijn
Als een van de volgende situaties zich
voordoet, zijn storingen in de
schakelregeling mogelijk. Breng de auto
onmiddellijk op een veilige plaats met
een vlakke ondergrond tot stilstand,
activeer de parkeerrem en neem
vervolgens contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Als de waarschuwingsmelding met
betrekking tot het regelsysteem op
het multi-informatiedisplay
verschijnt.
• Op het display wordt aangegeven dat
er gedurende meerdere seconden
geen schakelstand is geselecteerd.
Aanwijzingen met betrekking tot het
bedienen van de selectiehendel en de
schakelaar voor stand P
Bedien de selectiehendel en de
schakelaar voor stand P niet
herhaaldelijk en snel achter elkaar. De
systeembeveiligingsfunctie kan worden
ingeschakeld en het kan tijdelijk niet
mogelijk zijn om een andere stand dan
stand P in te schakelen. Wacht in dit
geval ongeveer 20 seconden voordat u
opnieuw probeert te schakelen.
Bij het uitstappen (alleen
bestuurdersstoel)
Controleer of de schakelstandindicator P
aangeeft en of de parkeerrem is
geactiveerd voordat u het portier opent
en uitstapt.
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar
Bedieningsinstructies
1Rechts afslaan
2Rijstrookwisseling naar rechts
(beweeg de hendel iets omhoog en laat
hem los)
De richtingaanwijzers aan de
rechterzijde zullen drie keer
knipperen.
3Rijstrookwisseling naar links (beweeg
de hendel iets omlaag en laat hem los)
De richtingaanwijzers aan de
linkerzijde zullen drie keer knipperen.
4Links afslaan
De richtingaanwijzers kunnen bediend
worden als
Het contact staat AAN.
Als het controlelampje sneller knippert
dan normaal
Controleer of elke richtingaanwijzer op de
juiste manier knippert.
Als de richtingaanwijzers stoppen met
knipperen voordat van rijstrook is
veranderd
Bedien de hendel nogmaals.
5.2 Rijprocedures
228
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het aantal keren dat de
richtingaanwijzers tijdens het veranderen
van rijstrook knipperen kan worden
aangepast. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 478)
5.2.4 Parkeerrem
Bedieningsinstructies
Trap, om de parkeerrem te activeren, het
parkeerrempedaal geheel in met uw
linkervoet terwijl u met uw rechtervoet
het rempedaal ingetrapt houdt. (Door
nogmaals op het pedaal te trappen, wordt
de parkeerrem gedeactiveerd.)
Parkeren van de auto
→Blz. 212
Waarschuwingszoemer geactiveerde
parkeerrem
De zoemer klinkt als er met de auto wordt
gereden terwijl de parkeerrem is
geactiveerd. “Release Parking Brake”
(deactiveer parkeerrem) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay (terwijl een rijsnelheid
van 5 km/h is bereikt).
Gebruik in de winter
→Blz. 349
OPMERKING
Voordat u gaat rijden
Deactiveer de parkeerrem. Als u gaat
rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd,
kunnen de onderdelen van het
remsysteem oververhit raken, waardoor
de remprestaties in negatieve zin kunnen
worden beïnvloed en de onderdelen van
het remsysteem sneller slijten.
5.3 Bedienen van
verlichting en ruitenwissers
5.3.1 Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of
automatisch worden bediend.
Bedieningsinstructies
Bedien de schakelaar
om de
verlichting als volgt in te schakelen:
1De koplampen, de parkeerlichten
voor, de dagrijverlichting (→blz. 230), enz.
gaan automatisch aan en uit (wanneer het
contact AAN staat).
2De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
3De koplampen en alle hierboven
genoemde verlichting (behalve de
dagrijverlichting) gaan branden.
5.2 Rijprocedures
229
5
Rijden
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in de stand
en vervolgens weer in de standof.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
wordt gezet en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van
de verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en, indien nodig,
automatisch de verspreiding van het
licht van de koplampen te regelen.
• Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op basis
van de rijsnelheid.
• Regelt het variabele grootlicht zo, dat
het gebied rond tegenliggers en
voorliggers gedeeltelijk niet wordt
verlicht terwijl andere gebieden wel
verlicht worden door het grootlicht.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
231
5
Rijden
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• De regeling van de lichtverspreiding
van de koplampen kan onverwacht
veranderen.
• Fietsen of vergelijkbare objecten
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de onderstaande situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of zorgt
het grootlicht mogelijk voor
problemen bij voetgangers,
tegenliggers of voorliggers of
anderen. In dergelijke gevallen moet
handmatig worden geschakeld tussen
grootlicht en dimlicht.
– Bij slecht weer (regen, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– De voorruit is gebarsten of
beschadigd.
– De camera voor is vervormd of vuil.
– De temperatuur van de camera voor
is extreem hoog.
– De helderheid van het
omgevingslicht komt overeen met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen.
– Tegenliggers hebben de koplampen
niet ingeschakeld of de koplampen
zijn vuil, hebben een andere kleur of
zijn niet correct afgesteld.
– De auto wordt geraakt door water,
sneeuw, stof, enz. van een
voorligger.
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, zandwegen, enz.).
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Er bevindt zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een spiegel, voor de
auto.
– De achterzijde van een voorligger is
sterk spiegelend, zoals een
container op een truck.
– De koplampen van de auto zijn
beschadigd of vuil.
– De auto helt naar één kant over
door bijvoorbeeld een lekke band of
ligt aan de achterzijde wat lager
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld.
– Er wordt herhaaldelijk en op een
abnormale manier geschakeld
tussen dimlicht en grootlicht.
– De bestuurder meent dat andere
bestuurders of voetgangers last
hebben van het grootlicht.
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
234
Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een
storing in het betreffende systeem.
• Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt
gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt
de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera
bedekt is met vuil, vocht (condens, ijs,
enz.) of andere verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de ruitenwis-
sers en de airco. (→Blz. 354)
Als de temperatuur rondom de camera
voor niet binnen het werkingsbereik
ligt, bijvoorbeeld doordat de auto in de
zon of een zeer koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld doordat de
auto in de zon heeft gestaan, maak dan gebruik van
de airconditioning om het gedeelte rondom de ca-
mera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is gemaakt
van een zonnescherm, kan bij bepaalde typen zonne-
scherm door het zonlicht dat door het oppervlak er-
van wordt gereflecteerd de temperatuur van de ca-
mera voor extreem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld doordat de
auto in een zeer koude omgeving heeft gestaan,
maak dan gebruik van het airconditioningsysteem
om het gedeelte rondom te camera voor op te war-
men.
Het gedeelte vóór de camera voor
wordt afgedekt, bijvoorbeeld doordat
de motorkap is geopend of doordat
een sticker op het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor is ge-
plakt.Sluit de motorkap, verwijder de sticker, enz., zodat de
camera voor niet meer wordt afgedekt.
Wanneer “Pre-Collision System Una-
vailable” (Pre-Crash Safety-systeem
niet beschikbaar) wordt weergegeven.Controleer of er materialen op de radarsensor of de
afdekking van de radarsensor zijn bevestigd en ver-
wijder deze zo nodig.
• Als in de volgende situaties de situatie is gewijzigd (of enige tijd met de auto is
gereden) en wordt gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, verdwijnt de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
– Als de temperatuur rondom de camera voor niet binnen het werkingsbereik ligt,
bijvoorbeeld doordat de auto in de zon of een zeer koude omgeving staat
– Als de camera voor geen objecten voor de auto kan detecteren, zoals 's nachts op een
onverlichte weg, bij sneeuw, bij mist of als er fel licht in de camera voor schijnt
– Afhankelijk van de omstandigheden in de omgeving van de auto oordeelt de radar
mogelijk dat de omgeving niet goed kan worden herkend. In dat geval wordt
“Pre-Collision System Unavailable” (Pre-Crash Safety-systeem niet beschikbaar)
weergegeven.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
5
Rijden
5.5.2 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem maakt
gebruik van een radarsensor en een
camera voor om objecten (→blz. 250)
vóór de auto te signaleren. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
frontale aanrijding met een object
groot is, wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder aan te
sporen om uit te wijken en wordt de
potentiële remdruk verhoogd om de
bestuurder te helpen een aanrijding te
voorkomen. Wanneer het systeem
oordeelt dat de kans op een frontale
aanrijding met een object zeer groot is,
worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een
aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 252)
Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende zaken
signaleren:
• Voertuigen
• Fietsers
• Voetgangers
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwingWanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding aan de voorzijde waarschijnlijk
is, klinkt er een zoemer en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
Pre-Crash Brake Assist
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding aan de voorzijde waarschijnlijk
is, past het een grotere remkracht toe in
relatie tot de kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt.
Pre-Crash Brake-systeem
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding zeer groot
is, worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een aanrijding
te voorkomen of de snelheid van de
aanrijding te verlagen.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Pre-Crash
Safety-systeem
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving. Gebruik
het Pre-Crash Safety-systeem nooit
in plaats van normaal remmen. Dit
systeem kan niet in alle gevallen
aanrijdingen voorkomen of schade
of letsel verminderen. Vertrouw niet
uitsluitend op dit systeem. Als u dat
niet doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Hoewel dit systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen
of de impact van een aanrijding te
helpen verminderen, is het effect
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Hierdoor bereikt
het systeem mogelijk niet altijd
hetzelfde prestatieniveau. Lees de
hierna gegeven aanwijzingen
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250