6. Schakel het hybridesysteem uit,
wacht minimaal 5 minuten, start het
hybridesysteem weer en controleer of
“Hybrid System Overheated”
(hybridesysteem oververhit) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
Als de melding niet verdwijnt: Zet het
hybridesysteem uit en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt
weergegeven: De temperatuur van
het hybridesysteem is gedaald en er
kan normaal met de auto gereden
worden.
Neem echter contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de melding
weer herhaaldelijk wordt
weergegeven.
WAARSCHUWING!
Een ongeval of letsel voorkomen bij
controles in de motorruimte van uw
auto
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in
acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel,
zoals brandwonden, tot gevolg hebben.
•Als er stoom onder de motorkap
vandaan komt, open de motorkap dan
niet voordat de stoom is verdwenen.
De motorruimte kan zeer heet zijn.
•Controleer nadat het hybridesysteem
is uitgeschakeld of “Accessory” (stand
ACC), “Ignition ON” (contact AAN) of
de weergave van de kilometerstand
(→
blz. 146) niet op het hoofdscherm
wordt weergegeven en het
controlelampje READY uit is. Als het
hybridesysteem in werking is, kan de
benzinemotor automatisch worden
gestart of kunnen de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
koelventilatoren automatisch
aanslaan, ook nadat de benzinemotor
is uitgeschakeld. Kom niet in de buurt
van bewegende delen zoals de
ventilator en raak ze niet aan. Als uw
vingers of kledingstukken (stropdas,
sjaal) ertussen komen, kan ernstig
letsel het gevolg zijn.
•
Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir niet los als het
hybridesysteem en de radiateur heet
zijn. Er kan hete stoom of koelvloeistof
uit spuiten.
OPMERKING
Bijvullen van koelvloeistof
motor/vermogensregeleenheid
Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het
hybridesysteem voldoende is afgekoeld.
Het te snel bijvullen van koude
koelvloeistof bij een heet
hybridesysteem kan schade aan het
hybridesysteem veroorzaken.
Voorkomen van beschadigingen aan
het koelsysteem
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Zorg dat de koelvloeistof niet
verontreinigd raakt (bijvoorbeeld met
zand of stof )
• Gebruik geen koelvloeistofadditief.
8.2.10 Als de auto vast komt te
zitten
Voer de volgende procedures uit als de
banden doorslippen of als de auto
vastzit in modder, sneeuw, enz.:
1. Activeer de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P en schakel
het hybridesysteem uit.
2. Verwijder modder, sneeuw of zand
rond de voorwielen.
3. Leg een stuk hout, stenen of ander
materiaal onder de voorwielen om de
wielen grip te geven.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
468
OPMERKING(Vervolg)
• Behalve EU: Gebruik geen
bio-ethanolbrandstof die wordt
verkocht onder de naam E50 of E85,
of brandstof met een hoog
ethanolgehalte. Uw auto is geschikt
voor benzine met maximaal 10%
ethanol. Bij het gebruik van brandstof
met meer dan 10% ethanol (E10)
wordt het brandstofsysteem van de
auto beschadigd. Zorg ervoor dat u
brandstof tankt met de juiste
specificaties en de vereiste kwaliteit.
Neem bij twijfel contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Gebruik geen methanolhoudende
benzine, zoals M15, M85 of M100.
Door methanolhoudende benzine te
gebruiken kan de motor beschadigd
raken of kunnen er storingen in
optreden.
Opmerking over brandstof
→Blz. 69
9.2 Persoonlijke
voorkeursinstellingen
9.2.1 Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen
Uw auto is voorzien van verschillende
elektronische functies die naargelang
uw persoonlijke voorkeur kunnen
worden ingesteld. De instellingen van
deze functies kunnen worden gewijzigd
met behulp van het multi-
informatiedisplay, het
navigatiesysteem of bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Sommige voorkeursinstellingen zijn van
invloed op de instellingen van andere
functies. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Functies van de auto aanpassen aan de
persoonlijke voorkeur
Zorg er bij het wijzigen van de instellingen
voor dat de auto op een veilige plaats staat
met de parkeerrem geactiveerd en
schakelstand P geselecteerd.
Wijzigen met behulp van het
multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2.
Druk opofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel,
selecteer “
(Vehicle Settings)”
(voertuiginstellingen) en druk
vervolgens op
.
3. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer het
item en druk vervolgens op
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste instelling en druk
vervolgens op
.
Druk op
om naar het vorige scherm
te gaan of om het instelscherm te
verlaten.
Wijzigen met behulp van het
navigatiesysteem
1. Druk op de toets SETUP.
2.
Selecteer “Vehicle” (voertuig) op het
scherm “Setup” (instellen) en selecteer
“Vehicle customization” (aanpassen
voertuig aan persoonlijke voorkeur).
Er kunnen verschillende instellingen
worden gewijzigd. Raadpleeg het
overzicht met instellingen die kunnen
worden gewijzigd voor meer
informatie.
9.1 Specificaties
478
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
1Instellingen die u met behulp van het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
2Instellingen die u met behulp van het navigatiesysteem kunt wijzigen
3Instellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar
Instrumentenpaneel (→blz. 132)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Sensorgevoeligheid voor
vermindering van de helder-
heid van het instrumenten-
paneel afhankelijk van de
lichtsterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Sensorgevoeligheid voor
terugzetten van de helder-
heid van het instrumenten-
paneel op het oorspronke-
lijke niveau afhankelijk van
de lichtsterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Smart entry-systeem met startknop en afstandsbediening (→blz. 194, blz. 184)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Bedieningssignaal (alarm-
knipperlichten)Aan Uit – O O
Waarschuwingszoemer ge-
opend portier (tijdens het
vergrendelen)Aan Uit – – O
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld30 seconden60 seconden
––O
120 seconden
Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (→blz. 194)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Smart entry-systeem met
startknopAan Uit – O O
Aantal opeenvolgende por-
tiervergrendelingen
*2keerZo veel als ge-
wenst––O
*: Indien aanwezig
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
479
9
SPECIFICATIES
Verlichting (→blz. 362)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
ling123
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uitgaat15 secondenUit
–OO 7,5 seconden
30 seconden
Werking nadat het contact
UIT is gezetAan Uit – – O
Werking als de portieren
worden ontgrendeldAan Uit – – O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagtAan Uit – – O
Voetenruimteverlichting Aan Uit – – O
Regeling interieurverlichting Aan Uit – – O
Oplaadinstellingen
Oplaadschema Instellen van het laadschema:→blz. 111
Oplaadstroom Wijzigen van de bovenste limiet van de laadstroom:→blz. 93
Verwarming tractiebatterijInstelling “Traction Battery Heater” (verwarming tractiebatte-
rij) aan/uit:→blz. 96
Onderhoudssysteem
Bandenspanningswaarschu-
wingssysteemInitialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem:→blz. 399
In de volgende situaties wordt het
instelscherm waarop de instellingen via
het multi-informatiedisplay kunnen
worden gewijzigd, automatisch
uitgeschakeld.
• Het contact wordt UIT gezet.
• De auto begint te rijden terwijl het
instelscherm wordt weergegeven.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen tijdens aanpassen
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens
het instellen moet draaien. In een
afgesloten ruimte, zoals een garage,
WAARSCHUWING!(Vervolg)
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen draait, om te
voorkomen dat de 12V-accu ontladen
raakt.
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
484
kunnen niet worden bediend als de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening is ingedrukt. (→)
Het contact wordt automa-
tisch UIT gezet
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
(→)
Tijdens het rijden klinkt
een waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en alle passagiers
hun veiligheidsgordel?
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd?
• Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers.
Er wordt een alarm geacti-
veerdendeclaxonklinkt
(auto's met alarmsysteem)
• Heeft iemand een portier geopend
tijdens het instellen van het alarm? De
sensor signaleert dit en laat het alarm
klinken. (→)
Zet om het alarm te stoppen het contact
AAN of start het hybridesysteem.
Bij het verlaten van de auto
klinkt een
waarschuwingszoemer
• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto? Controleer de melding op
het multi-informatiedisplay. (→)
Er gaat een waarschu-
wingslampje branden of er
wordt een waarschu-
wingsmelding
weergegeven
• Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, raadpleeg dan , .
Wanneer zich een probleem heeft
voorgedaan
Als uw auto een lekke band
heeft
• Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en repareer de lekke band
met de bandenreparatieset. (→)
De auto zit vast
• Voer de procedure uit voor als de auto
vastzit in modder, vuil of sneeuw. (→)
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
489
Index
Antidiefstalsysteem
Alarm*..................51
Deactiveren of uitschakelen van het
alarm...................51
Het alarm................51
Inbraaksensor (indien aanwezig) . .52
Inschakelen van de
supervergrendeling..........50
Inschakelen van het alarmsysteem .51
Startblokkering.............50
Supervergrendeling*.........50
Uitschakelen van de
supervergrendeling..........51
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
AHS
(Adaptive High Beam-systeem) . .231
Bedienen van de
ruitenwisserhendel..........235
Bedieningsinstructies.....229 , 235
Extended Headlight Lighting-
systeem................230
Handmatig in- en uitschakelen van
het grootlicht.............232
Het Adaptive High Beam-systeem
activeren................232
Inschakelen van het grootlicht . . .230
Lichtschakelaar............229
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .235
Schakelaar mistlampen.......235
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........430
Als de auto onder water staat of het
water op de weg stijgt........431
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .430
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Activeren van de op afstand
bedienbare airconditioning.....359
Automatische airconditioning . . .352
Bedieningsinstructies........362
Bedieningspaneel airconditioning.352
Gebruik van de automatische
modus.................353
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........353Op afstand bedienbare
airconditioning............359
Overige functies...........354
Stoelverwarming...........361
Uitstroomopeningen........355
Voor het verlaten van de auto . . .359
Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting achter.....363
Interieurverlichting voor......363
Leeslampjes voor...........363
Overzicht interieurverlichting . . .362
Gebruik van de ondersteunende
systemen
Als het TRC/VSC/ABS-systeem in
werking is...............345
Annuleren of stoppen van de
ondersteuningsmodus........323
Begeleidingsscherm.........322
BSM (Blind Spot Monitor)*.....285
De Blind Spot Monitor-functie . . .298
De detectiegebieden van de Blind
Spot Monitor-functie........298
De detectiegebieden van de Rear
Crossing Traffic Alert-functie. . . .301
De Rear Crossing Traffic
Alert-functie.............300
Detectiebereik van de sensoren . .307
Display.................305
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist...........278
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik.......271
Fileparkeren (modus automatisch
fileparkeren)..............324
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............261
GPF-systeem (benzineroetfilter) .344
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........277
Inschakelen/uitschakelen
Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist.........279
Inschakelen van het LTA-systeem .262
Instellen van de rijsnelheid.....283
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)........275
Trefwoordenlijst
545
Trefwoordenlijst
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)........276
LTA (Lane Tracing Assist)......257
Meldingen multi-
informatiedisplay...........336
Naast andere auto's parkeren
(modus automatisch achteruit
inparkeren)..............332
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)........277
Ondersteunde soorten
verkeersborden............268
Ondersteunende systemen.....344
Ondersteunend systeem......239
Overzicht van de Blind Spot
Monitor.................285
Overzicht van de functie......267
Overzicht van functies. . . .257 , 271
Parking Support Brake-functie* . .313
PCS (Pre-Crash Safety-systeem) .250
Rijden in de afstandsregelmodus .274
Rijmodi.................282
Rijmodusselectieschakelaar. . . .282
RSA (Road Sign Assist).......267
Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus........277
Sensoren................240
Signaleerbare objecten.......250
Simple Intelligent Parking
Assist-systeem............320
S-IPA (Simple Intelligent Parking
Assist-systeem)*...........320
Snelheidsbegrenzer.........283
Soorten sensoren.......304 , 314
Systeemfuncties...........250
Systeemonderdelen.........272
Tabel met ondersteuningsmodi en
functies van het Simple Intelligent
Parking Assist-systeem.......321
Toyota Parking Assist-sensor* . . .304
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen...........305
Toyota Safety Sense.........239
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer.........283
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling...........277
Uitschakelen van het TRC-
systeem................345
Voorbeelden van de werking
van het systeem...........313Voorzorgsmaatregelen tijdens het
gebruik.................340
Waarschuwingsfunctie.......270
Weergave en zoemer voor
begrenzingsregeling hybridesysteem
en remregeling............317
Weergave op het hoofdscherm of het
multi-informatiedisplay......
.267
Weergave op het
instrumentenpaneel.........263
WeergaveRCTA-icoon........301
Weergave sensorsignalering,
afstand tot obstakel.........306
Wegrijden van een parkeerplaats
na het fileparkeren
(modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten)........328
Werking................315
Werkingsvoorwaarden.......316
Wijzigen van de ingestelde
snelheid.............275 , 283
Wijzigen van de
ondersteuningsmodus........322
Wijzigen van de tussenafstand
(afstandsregelmodus)........276
Wijzigen van instellingen van de Blind
Spot Monitor-functie en de Rear
Crossing Traffic Alert-functie. . . .286
Wijzigen van instellingen van de
Parking Support Brake-functie. . .314
Wijzigen van instellingen van het
Pre-Crash Safety-systeem.....252
Zoemer.................307
Gebruik van de opbergmogelijkheden
Bagageafdekking...........368
Bekerhouders.............365
Consolevak..............365
Dashboardkastje...........365
Extra opbergvakken......366 , 367
Fleshouders/portiervakken.....365
Opbergvak voor gevarendriehoek .368
Opbergzakken rugleuning.....366
Overzicht van
opbergmogelijkheden........364
Tashaken................368
Voorzieningen in de
bagageruimte.............367
Trefwoordenlijst
546
Gebruik van de overige voorzieningen in
het interieur
Accessoireaansluitingen......370
Armsteun...............375
Draadloze lader (indien
aanwezig)...............371
Handgrepen..............376
Kledinghaakjes............375
Make-upspiegels...........370
Overige voorzieningen in het
interieur................370
Zonnekleppen.............370
Gebruik van de sleutel
Afstandsbediening..........184
De sleutels...............184
Gebruik van de mechanische
sleutel.................184
Sleutels.................184
Initialisatie
Te initialiseren onderdelen.....485
Instrumentenpaneel
Rij-informatie...........152Aan navigatiesysteem
gekoppelde weergave........165
Aan audiosysteem gekoppelde
weergave................166
Instelscherm airconditioning . .166Informatie ondersteunende
systemen................168
Weergave
waarschuwingsmelding.......169
Weergave instellingen......169Display klokinstellingen.....165
Afstellen van positie en
helderheid display..........176
Basishandelingen...........152
Bedieningstoetsen en informatie
op display...............174
Controlelampjes...........141
Energiemonitor............178
Energiemonitor/verbruiksscherm .178
Handelingen met betrekking
tot het instrumentenpaneel. . . .133
Head-up display*...........174
Hoofdscherm.............146
Hulpdisplay..............176
Informatie automatisch
weergegeven.............134Informatie op display.....146 , 150
Instrumentenpaneel.........132
Klok afstellen.............136
Lay-out instrumentenpaneel. . . .132
Multi-informatiedisplay.......150
Op het scherm weergegeven
controlelampjes en symbolen . . .143
Regeling verlichting
instrumentenpaneel.........133
Schakelen tussen de weergave
van de kilometerstand en de
weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik..........147
Systeemonderdelen.........178
Toets HUD (head-up display). . . .175
Verbruiksscherm...........179
Waarschuwingslampjes.......139
Waarschuwingslampjes en
controlelampjes............139
Wijzigen van de inhoud die wordt
weergegeven op het subscherm . .148
Laden
Aarden (laadkabel Mode 2)......79
Als de laadschemafunctie niet
normaal werkt.............125
Als er een laadgerelateerde melding
wordt weergegeven.........126
Bediening Smart Lid-systeem en
vergrendelsysteem laadstekker . . .87
Bekijken van informatie met
betrekking tot het laden.......100
Bijlage (laadkabel Mode 2)......84
Controleer de laadkabel.......101
Controleer voorafgaand aan
het laden het volgende. . . .101 , 103
Controlelampjes CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
(laadkabel Mode 2)...........80
Controleren en onderhouden
van de laadkabel............84
De namen van alle onderdelen
van de laadkabel............77
Gebruiken van het vergrendelsysteem
van de laadstekker...........90
Gebruik van de
laadschemafunctie..........111
Gebruik van het Smart Lid-
systeem.................88
Geschatte laadtijd...........95
Trefwoordenlijst
547
Trefwoordenlijst