• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
ontgrendeld en vergrendeld.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• De portieren worden mogelijk
ontgrendeld als er een grote
hoeveelheid water op de portiergreep
terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of in een wasstraat,
wanneer de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
(De portieren zullen na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld worden als ze niet
geopend en gesloten worden.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk wordenvergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto.
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de batterijspaarmodus voor
de elektronische sleutel in om het
Smart entry-systeem met startknop
uit te schakelen. (→Blz. 195)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 478)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
197
4
Bediening van elk onderdeel
3. Laat de schakelaar voor de
ruitbediening even los en houd
vervolgens de schakelaar gedurende
ten minste ongeveer 6 seconden in de
one-touch sluitpositie.
4. Houd de schakelaar van de
ruitbediening ingedrukt in de
one-touch openpositie. Blijf de
schakelaar, nadat de zijruit volledig is
geopend, nog eens ten minste
1 seconde in die positie vasthouden.
5. Laat de schakelaar voor de
ruitbediening even los en houd
vervolgens de schakelaar gedurende
ten minste ongeveer 4 seconden in de
one-touch openpositie.
6. Houd de schakelaar voor de
ruitbediening nogmaals omhoog
getrokken in de one-touch
sluitpositie. Blijf de schakelaar, nadat
de zijruit volledig is gesloten, nog
eens ten minste 1 seconde in die
positie vasthouden.
Herhaal de procedure vanaf het begin als
u de schakelaar hebt losgelaten terwijl de
zijruit nog in beweging was. Als de zijruit
in de tegengestelde richting beweegt en
niet volledig kan worden gesloten of
geopend, laat dan de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Aan portierslot gekoppelde werking
ruiten
• De elektrisch bedienbare ruiten
kunnen worden geopend en gesloten
met behulp van de mechanische
sleutel.
*(→Blz. 460)
• De elektrisch bedienbare ruiten
kunnen worden geopend en gesloten
met behulp van de
afstandsbediening.
*(→Blz. 187)
*: Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden
aangepast door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateurof een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als de 12V-accu wordt losgekoppeld
De blokkeerschakelaar voor de
ruitbediening wordt uitgeschakeld. Druk
indien nodig na het aansluiten van de
12V-accu op de blokkeerschakelaar voor
de ruitbediening.
Waarschuwingsfunctie elektrisch
bedienbare ruit open
De zoemer klinkt en er verschijnt een
melding op het multi-informatiedisplay
op het dashboard wanneer het contact
UIT staat en u het bestuurdersportier
opent terwijl de elektrisch bedienbare
ruiten geopend zijn.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde instellingen (bijvoorbeeld de
koppeling aan de portiervergrendeling)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 478)
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Sluiten van de ruiten
• De bestuurder is verantwoordelijk
voor de bediening van de elektrisch
bedienbare ruiten, ook voor die van
de passagiers. Laat, om onbedoelde
bediening, met name door kinderen,
te voorkomen, de elektrisch
bedienbare ruiten niet door kinderen
bedienen. Het kan gebeuren dat een
lichaamsdeel van een kind of een
andere passagier klem komt te zitten
tussen de elektrisch bedienbare ruit.
Wanneer er een kind in de auto zit,
verdient het aanbeveling om de
blokkeerschakelaar voor de
ruitbediening te gebruiken.
(→Blz. 207)
4.5 Openen en sluiten van de ruiten
208
5.1 Voordat u gaat rijden
5.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Voor het starten van het
hybridesysteem
Controleer of de laadkabel is losgenomen.
(→Blz. 460)
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 460
Rijden
1. Selecteer met ingetrapt rempedaal
schakelstand D. (→Blz. 460)
Controleer of de
schakelstandindicator D aangeeft.
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 460)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
Als de auto gedurende langere tijd
stilstaat, zet dan de selectiehendel in
stand P. (→Blz. 460)
Parkeren van de auto
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 460)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 460)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft.
4. Druk op de startknop om het
hybridesysteem te stoppen.
5. Laat het rempedaal langzaam
opkomen.
6. Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een steile helling omhoog
1. Zet met het rempedaal ingetrapt de
auto goed op de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand D.
2. Laat het rempedaal opkomen en trap
het gaspedaal geleidelijk in.
3. Deactiveer de parkeerrem.
Wegrijregeling
Wanneer de onderstaande ongewone
bediening plaatsvindt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt het
vermogen van het hybridesysteem
mogelijk beperkt.
• Wanneer de selectiehendel in stand R
*
wordt gezet.
• Wanneer de transmissie vanuit stand
P of R in een andere stand voor
vooruitrijden, zoals stand D
*, wordt
gezet.
Als het systeem ingeschakeld wordt,
verschijnt er een melding op het
multi-informatiedisplay. Lees de
boodschap en volg de instructie op.
*: Afhankelijk van de situatie is het
wellicht niet mogelijk om de transmissie
in een andere stand te zetten.
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 460)
Voor elektriciteits- en
brandstofbesparend rijden
Als u de systeemeigenschappen van de
auto begrijpt, kunt u de functies van het
hybridesysteem optimaal gebruiken.
Houd er verder rekening mee dat
hybrideauto's vergelijkbaar zijn met
conventionele auto's en dat het
belangrijk is dat u niet plotseling
accelereert enz. Zie “Tips voor het rijden
met een plug-in hybrideauto”
(→blz. 460).
5.1 Voordat u gaat rijden
212
Rijden in de regen
•
Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten besla-
gen kunnen zijn en de weg glad kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het
begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de
regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
Beperken van het vermogen van het
hybridesysteem (Brake
Override-systeem)
• Wanneer het gaspedaal en rempedaal
gelijktijdig worden ingetrapt, wordt
het vermogen van het
hybridesysteem mogelijk beperkt.
• Er wordt een waarschuwingsmelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay terwijl het systeem
in werking is. (→Blz. 460)
“ECO Accelerator Guidance”
(begeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal) (→blz. 460)
Het is gemakkelijker om
milieuvriendelijk te rijden door te rijden
overeenkomstig het display “ECO
Accelerator Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal). Ook
kunt u door het gebruik van de “ECO
Accelerator Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal) uw
Eco Score eenvoudig verhogen.
• Bij het wegrijden: Trap, terwijl u
binnen het bereik voor begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal
blijft, het gaspedaal geleidelijk in en
accelereer tot aan de gewenste
snelheid. Wanneer wordt voorkomen
dat er overmatig wordt geaccelereerd,
neemt de “Eco-Start”-score toe.
•
Tijdens het rijden: Laat, nadat u de
gewenste snelheid hebt bereikt, het
gaspedaal los en rijd met een constante
snelheid binnen het bereik voorbegeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal. Door de auto binnen het
“ECO Accelerator Guidance”-bereik
(begeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal) te houden, neemt de
“Eco-Cruise”-score toe.
• Bij het tot stilstand brengen van de
auto: Wanneer u bij het tot stilstand
brengen van de auto het gaspedaal
eerder loslaat, neemt de
“Eco-Stop”-score toe.
Wegrijregeling
Wanneer de TRC wordt uitgeschakeld
(→blz. 460), werkt ook de wegrijregeling
niet. Als het u niet lukt om met behulp
van de wegrijregeling weg te rijden in
modder of op verse sneeuw, deactiveer
dan de TRC (→blz. 460), zodat de auto in
zo'n geval gemakkelijker wegrijdt.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de
auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
• De eerste 300 km: Voorkom plotseling
sterk afremmen.
• De eerste 1.000 km:
– Rijd niet met extreem hoge
snelheden.
– Vermijd plotseling sterk
accelereren.
– Rijd niet langdurig met een
constante snelheid.
Rijden in het buitenland
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de
in het desbetreffende land geldende
wettelijke voorschriften en controleer of
de juiste brandstof verkrijgbaar is.
(→Blz. 460)
Voor een efficiënt gebruik
•
Selecteer stand D tijdens het rijden. In
stand N werkt de benzinemotor, maar
kan er geen elektriciteit worden opge-
wekt. Het batterijpakket (tractiebatterij)
raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig
vermogen van de benzinemotor nodig is
om deze weer op te laden.
5.1 Voordat u gaat rijden
213
5
Rijden
5.1.3 Rijden met een
aanhangwagen
Toyota adviseert u niet met een
aanhangwagen te rijden. Toyota
adviseert u bovendien geen trekhaak te
laten monteren voor het gebruik van
bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw
auto is niet ontworpen voor het rijden
met een aanhangwagen of het gebruik
van op de trekhaak bevestigde dragers.
5.2 Rijprocedures
5.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem
gestart of de stand van het contact
veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de laadkabel is
losgenomen. (→Blz. 103)
2. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Wanneer stand N geselecteerd is, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart. Zet de selectiehendel in stand
P wanneer u het hybridesysteem
start. (→Blz. 225)
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY eerst
knippert en vervolgens blijft branden
en de zoemer klinkt, dan start het
hybridesysteem normaal. Wanneer
het controlelampje READY uit is, kunt
u niet wegrijden. Als het
controlelampje READY brandt, kunt u
wegrijden, zelfs als de
verbrandingsmotor niet draait. (De
benzinemotor start of stopt
automatisch in overeenstemming met
de toestand van de auto.)
IO51PH002
5.1 Voordat u gaat rijden
220
Uitschakelen van het hybridesysteem
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 229)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 225)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft.
(→Blz. 224)
4. Druk op de startknop.
Het hybridesysteem stopt.
5. Laat het rempedaal langzaam
opkomen en controleer of er niets
meer wordt weergegeven op het
display in het instrumentenpaneel.
De weergave van het
instrumentenpaneel dooft nadat het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
(→Blz. 222)
Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
1Uit
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2Stand ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
“Accessory” (stand ACC) wordt
weergegeven op het hoofdscherm.
3AAN
Alle elektrische componenten
kunnen worden gebruikt.
“Ignition ON” (contact AAN) wordt
weergegeven op het hoofdscherm.
Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (hybridesysteem niet in werking)
terwijl stand P is geselecteerd, wordt het
contact automatisch UIT gezet. Deze
functie kan het ontladen van de 12V-accu
echter niet helemaal voorkomen. Laat de
auto niet gedurende langere tijd in stand
ACC of AAN staan terwijl het
hybridesysteem niet in werking is.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
→Blz. 64
Leegraken batterij elektronische sleutel
→Blz. 185
5.2 Rijprocedures
221
5
Rijden
Als de buitentemperatuur laag is,
bijvoorbeeld bij rijden in de winter
• Als het hybridesysteem gestart wordt,
knippert het controlelampje READY
mogelijk lang. Bedien de auto niet
totdat het controlelampje READY
continu brandt. Continu branden
betekent dat de auto in beweging kan
komen.
• Als het batterijpakket (tractiebatterij)
extreem koud is (kouder dan ongeveer
-30°C) als gevolg van de
buitentemperatuur, kan het
hybridesysteem mogelijk niet gestart
worden. Probeer in dat geval het
hybridesysteem nogmaals te starten
nadat de temperatuur van het
batterijpakket is opgelopen omdat
bijvoorbeeld de buitentemperatuur is
gestegen.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 196
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 196
Als het hybridesysteem niet kan
worden ingeschakeld
•
De startblokkering is mogelijk niet uit-
geschakeld. (→Blz. 50) Neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• De laadkabel is mogelijk aangesloten
op de auto. (→Blz. 101)
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
Als het controlelampje READY niet
gaat branden
Neem, als het controlelampje READY
niet gaat branden nadat de juiste
procedure voor het starten van de auto
is gevolgd, direct contact op met een
erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer er een storing in het
hybridesysteem aanwezig is
→Blz. 66
Als de batterij van de elektronische
sleutel ontladen is
→Blz. 418
Bedienen van de startknop
• Als de knop niet kort en krachtig
wordt ingedrukt, wijzigt de stand van
het contact mogelijk niet of wordt het
hybridesysteem niet gestart.
• Als u probeert het hybridesysteem
opnieuw te starten direct nadat het
contact UIT is gezet, dan start het
hybridesysteem in sommige gevallen
mogelijk niet. Wacht nadat u het
contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u het
hybridesysteem opnieuw start.
Functie automatisch selecteren van
stand P
→Blz. 226
Bij een storing in de schakelregeling
Wanneer wordt geprobeerd om het
contact UIT te zetten terwijl de
schakelregeling defect is, wordt het
contact mogelijk in stand ACC gezet. In
dit geval kan het contact UIT worden
gezet door de parkeerrem te activeren
en nogmaals de startknop in te drukken.
Laat de auto onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als er een storing aanwezig
is in het systeem.
Weergave instrumentenpaneel
Wanneer het contact UIT wordt gezet,
zal elke weergave als volgt doven.
• De positie-indicator dooft na
ongeveer 2 seconden.
5.2 Rijprocedures
222
• Het multi-informatiedisplay, de klok,
enz. doven na ongeveer 30 seconden.
(Elke weergave dooft ook direct als een
portier wordt vergrendeld voordat er
30 seconden zijn verstreken.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
→460
WAARSCHUWING!
Starten van het hybridesysteem
Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten
alvorens het hybridesysteem te
starten. Trap onder geen enkele
voorwaarde het gaspedaal in bij het
starten van het hybridesysteem. Als u
dat wel doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Uitschakelen van het hybridesysteem
in noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
hybridesysteem tijdens het rijden
wilt stoppen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 430) Raak de
startknop echter tijdens het rijden
niet aan, behalve in geval van nood.
Door het uitschakelen van het
hybridesysteem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in
dat geval de auto aan de kant zodra
dit veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Druk op de startknop om het
hybridesysteem opnieuw te starten
nadat dit ten gevolge van een
noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld. Wanneer u na het tot
stilstand brengen van de auto het
hybridesysteem opnieuw start, zet
dan de selectiehendel in stand P en
druk vervolgens de startknop in.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Laat het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
staan terwijl het hybridesysteem niet
is ingeschakeld.
• Als “Accessory” (stand ACC), “Ignition
ON” (contact AAN) of de weergave
van de kilometerstand (→blz. 147) op
het hoofdscherm wordt weergegeven
terwijl het hybridesysteem niet in
werking is, is het contact niet UIT.
Verlaat de auto nadat u het contact
UIT hebt gezet.
Starten van het hybridesysteem
Indien het hybridesysteem moeilijk
start, laat uw auto dan onmiddellijk
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
defect in de startknop
Als de startknop anders lijkt te werken
dan normaal, bijvoorbeeld als de knop
iets blijft hangen, kan de startknop
defect zijn. Neem onmiddellijk contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.2 Rijprocedures
223
5
Rijden