• Auto tot stilstand gebracht door de
werking van het systeem
De auto is tot stilstand gebracht door
de remregeling.
Multi-informatiedisplay: “Switch to
Brake” (verplaats voet naar
rempedaal) (Als het gaspedaal niet
wordt ingetrapt, wordt “Press Brake
Pedal” (trap het rempedaal in)
weergegeven.)
Controlelampje Driving
Assist-informatie: Aan
Zoemer: Klinkt herhaaldelijk
Overzicht systeem
Als de Parking Support Brake bepaalt dat er een risico op een aanrijding met een
gesignaleerd object of een voetganger bestaat, wordt het vermogen van het
hybridesysteem verminderd om een toename van de rijsnelheid te beperken.
(Begrenzingsregeling hybridesysteem: zie afbeelding 2.) Bovendien treedt wanneer u het
gaspedaal ingetrapt blijft houden automatisch het remsysteem in werking om de
rijsnelheid te verlagen. (Remregeling: zie afbeelding 3.)
• Afbeelding 1: Wanneer de PKSB (Parking Support Brake) wordt uitgeschakeld
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
274
• Afbeelding 2: Wanneer de begrenzingsregeling voor het hybridesysteem in werking is
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
DBegrenzingsregeling hybridesysteem
treedt in werking
ESysteem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object groot is
FVermogen hybridesysteem
gereduceerd
GVoorbeeld: multi-informatiedisplay:
BRAKE! (REMMEN!)
• Afbeelding 3: Wanneer de remregeling in werking is
AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
DBegrenzingsregeling hybridesysteem
treedt in werking
ESysteem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object groot is
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
275
4
Rijden
FVermogen hybridesysteem
gereduceerd
GSysteem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object zeer groot is
HRemregeling treedt in werking
IKracht remregeling vergroot
JVoorbeeld: multi-informatiedisplay:
BRAKE! (Remmen!)
KVoorbeeld: multi-informatiedisplay:
“Switch to Brake” (Verplaats voet
naar rempedaal)
Als de Parking Support Brake in
werking is getreden
Als de auto is stilgezet door de werking
van de Parking Support Brake, wordt de
Parking Support Brake uitgeschakeld en
gaat het controlelampje Driving
Assist-informatie branden. Als de Parking
Support Brake onnodig in werking treedt,
kan de remregeling worden geannuleerd
door het rempedaal in te trappen of door
ongeveer 2 seconden te wachten totdat
deze automatisch wordt geannuleerd.
Vervolgens kunt u verder rijden door het
gaspedaal in te trappen.
Opnieuw inschakelen van de Parking
Support Brake
Wanneer de Parking Support Brake is
uitgeschakeld door de werking ervan,
kunt u zelf het systeem weer inschakelen
(→blz. 273) of het contact UIT en
vervolgens weer AAN zetten. Ook in de
volgende situaties wordt de Parking
Support Brake automatisch weer
ingeschakeld en gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie uit. (→Blz. 81,
blz. 82)
Als “System Stopped See Owner's
Manual” (Systeem uitgeschakeld. Zie
handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
en het controlelampje Driving
Assist-informatie brandt
• Mogelijk is een van de sensoren
bedekt met bijvoorbeeld
waterdruppels, ijs, sneeuw of vuil.
Verwijder dan de waterdruppels, het
ijs, de sneeuw, het vuil e.d. van de
sensor om te zorgen dat het systeem
weer normaal werkt. Ook bij koudweer, als een sensor bevroren is, wordt
de storing mogelijk weergegeven of
worden signaleerbaar objecten
mogelijk niet gesignaleerd.
• Als de storing wordt weergegeven,
ook al is het vuil verwijderd van de
sensor of is de sensor niet vuil, laat
dan uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Zoemer Toyota Parking Assist
Sensor-systeem
Als, ongeacht of het Toyota Parking
Assist Sensor-systeem is ingeschakeld
of uitgeschakeld, de Parking Support
Brake wordt ingeschakeld (→blz. 273)
en de remregeling en
begrenzingsregeling van het
hybridesysteem worden uitgevoerd,
klinkt ook de zoemer van het Toyota
Parking Assist Sensor-systeem om u te
informeren over de geschatte afstand
tot een signaleerbaar object.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
276
Systeemonderdelen
AMulti-informatiedisplay
In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem.
Als het systeem vaststelt dat er een
grote kans is op een aanrijding bij het
openen van een portier, wordt het
portier waarvan het openen gevaar
kan opleveren weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Als het
portier wordt geopend terwijl de
indicator in de buitenspiegel brandt,
klinkt er ter waarschuwing een
zoemer.
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer er een voertuig of fietser
wordt gesignaleerd die bij openen
tegen het portier zou kunnen botsen,
gaat de indicator in de buitenspiegel
aan die zijde branden. De indicator in
de buitenspiegel gaat knipperen als
het portier aan de desbetreffende
zijde wordt geopend.
CControlelampje Driving
Assist-informatie
Gaat branden als de Safe Exit Assist
wordt uitgeschakeld. De melding
“Safe Exit Assist OFF” (Safe Exit
Assist uit) wordt dan weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
De zoemer is mogelijk moeilijk te horen
wanneer het volume van het
audiosysteem hoog staat of er veel
omgevingsgeluid is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 452)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat het Safe Exit Assist-systeem
goed werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan
op de achterbumper vuil is of bedekt
is met sneeuw, werkt het Safe Exit
Assist-systeem mogelijk niet en
wordt er een waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
SEA-functie wordt voldaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen Zichtbaarheid
van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
282 Zoemer
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
van
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 452)
Wanneer de Safe Exit Assist wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie branden. De
melding “Safe Exit Assist OFF” (Safe Exit
Assist uit) wordt dan weergegeven op het
multi-informatiedisplay. De Safe Exit
Assist wordt iedere keer wanneer het
contact AAN wordt gezet ingeschakeld.
Werking Safe Exit Assist
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer en het multi-informatiedisplay.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
4
Rijden
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar
De rijmodi kunnen worden geselecteerd
overeenkomstig de rijomstandigheden.
Selecteren van een rijmodus
AMulti-informatiedisplay (zonder
Adaptive Variable Suspension-
systeem)
BMulti-informatiedisplay (met
Adaptive Variable Suspension-
systeem)
CRijmodusselectieschakelaar
Beweeg de
rijmodusselectieschakelaar naar
voren of achteren om de gewenste
rijmodus te selecteren op het
multi-informatiedisplay.
1. Normal-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt
voor normaal rijden.
2. SPORT-modusRegelt het hybridesysteem voor een
snelle en krachtige acceleratie. In
deze modus wordt ook het
stuurgevoel gewijzigd, waardoor deze
modus geschikt is voor wanneer
wendbaarheid is gewenst,
bijvoorbeeld bij het rijden op zeer
bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus geselecteerd
wordt, gaat de sportmodusindicator
branden.
3. ECO-rijmodus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-rijmodus
geselecteerd wordt, gaat de
ECO-rijmodusindicator branden.
4. Aangepaste modus
In deze modus kunt u rijden met de
functies voor de aandrijflijn, het
onderstel en de airconditioning
aangepast aan uw persoonlijke
voorkeur. De instellingen van de
aangepaste modus kunnen alleen
worden gewijzigd op het display voor
de persoonlijke voorkeursinstellingen
van de rijmodus op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 452)
Wanneer de Custom-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
van de Custom-modus branden.
5. Modus SPORT S
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en krachtige acceleratie. Deze
modus is geschikt voor wanneer
wendbaarheid is gewenst,
bijvoorbeeld bij het rijden op zeer
bochtige wegen.
Wanneer de modus SPORT S
geselecteerd wordt, gaat de
sportmodusindicator branden.
6. Modus SPORT S+
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286
Zorgt voor behoud van de
stuurprestaties en rijstabiliteit door
gelijktijdig de stuurinrichting en de
wielophanging te regelen als
aanvulling op Sport S. Geschikt voor
een sportiever rijgedrag.
Wanneer de modus SPORT S+
geselecteerd wordt, gaat de SPORT
S+-modusindicator branden.
7. Comfortmodus
Door de wielophanging te regelen
wordt het rijcomfort verder verhoogd.
Geschikt voor rijden in de stad.
Wanneer de Comfortmodus wordt
geselecteerd, gaat de
Comfortmodusindicator branden.
Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
De ECO-rijmodus regelt het
verwarmen/koelen en de
aanjagersnelheid van het
airconditioningsysteem om brandstof te
besparen. Doe het volgende om de
prestaties van de airconditioning te
verbeteren:
• Schakel de ECO-modus van de
airconditioning uit (→blz. 298)
• Wijzig de aanjagersnelheid
(→blz. 299)
• Schakel de ECO-rijmodus uit
Automatisch deactiveren van
sportmodus/modus SPORT S/modus
SPORT S+
Als het contact UIT wordt gezet nadat is
gereden in de sportmodus, wijzigt de
rijmodus in de normale modus.
4.5.20 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
Het benzineroetfiltersysteem verzamelt
met behulp van een uitlaatgasfilter
roetdeeltjes in de uitlaatgassen. Het
systeem werkt om het filter automatisch
te regenereren, afhankelijk van de
voertuigcondities.Als “Exhaust Filter Full See Owner’s
Manual” (Uitlaatgasfiltersysteem vol,
zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.
• Het vermogen van het
hybridesysteem (motortoerental)
wordt beperkt bij een bepaalde
hoeveelheid roetdeeltjes. Er kan
echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
• Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto,
wanneer er met lage snelheden wordt
gereden of als het hybridesysteem
regelmatig wordt gestart in een
extreem koude omgeving. Overmatige
ophoping van roetdeeltjes kan
worden voorkomen door periodiek
lange afstanden te rijden waarbij het
gaspedaal af en toe wordt losgelaten,
zoals bij het rijden op autowegen en
snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Hybrid System
Malfunction Output Power Reduced
Visit Your Dealer” (Storing in
hybridesysteem, gereduceerd
uitgangsvermogen, ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De hoeveelheid opgehoopte
roetdeeltjes heeft een bepaald niveau
overschreden. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
4
Rijden
Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als het TRC-/VSC-systeem in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC-/VSC-systeem
in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
hybridesysteem naar de wielen beperken.
Alsuop
drukt om het systeem uit te
schakelen, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd
meer dan 3 seconden ingedrukt
terwijl de auto stilstaat om de TRC en VSC
uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control uitgeschakeld)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven.
*
Druk nogmaals opom het systeem
weer in te schakelen.
*Bij auto's met PCS (Pre-Crash
Safety-systeem), wordt de PCS ook
uitgeschakeld (alleen Pre-Crash-
waarschuwing is beschikbaar). Het
waarschuwingslampje PCS gaat branden
en er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 223)
Wanneer de melding dat de TRC is
uitgeschakeld wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay, zelfs al is
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan alle van de onderstaande vier
voorwaarden wordt voldaan, werkt de Hill
Start Assist Control:
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan P of N (bij het
vooruit/achteruit bergop wegrijden).
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
289
4
Rijden