5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
5.1.1 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt, worden automatisch geselecteerd en de
aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. Deze
afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing. De positie en vorm van
de toetsen kunnen iets afwijken bij auto's met rechtse besturing. Verder zijn de positie van
het display en de knoppen per systeem verschillend.
Bedieningspaneel airconditioning
Ty p e A
AKnop temperatuurregeling links
BKnop temperatuurregeling rechts
CToets SYNC
DToets A/C
EToets buitenluchtmodus
FToets recirculatiemodus
GToets luchtcirculatieregeling
HToets verhogen aanjagersnelheid
IToets verlagen aanjagersnelheid
JToets FAST/ECO
KToets achterruit- en
buitenspiegelverwarming
LToets voorruitontwaseming
MToets OFF
NToets automatische modus
Ty p e B
AKnop temperatuurregeling linksBKnop temperatuurregeling rechts
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
298
Onderwerp Benodigdheden
Ventilatie-
opening bat-
terijpakket
(tractiebat-
terij)
(→blz. 372)■Stofzuiger, enz.
Lampen
(→blz. 380)■Lamp met hetzelfde
nummer en vermogen
als het oorspronkelijke
exemplaar
■Sleufkop-
schroevendraaier
■Sleutel
Radiateur en
condensor
(→blz. 347)—
Bandenspan-
ning
(→blz. 368)■Bandenspannings-
meter
■Compressor
Ruiten-
sproeier-
vloeistof
(→blz. 349)■Water of ruiten-
sproeiervloeistof met
antivries (voor gebruik
onder winterse
omstandigheden)
■Trechter (uitsluitend
voor het bijvullen van
ruitensproeier-
vloeistof )
WAARSCHUWING!
In de motorruimte bevinden zich
allerlei mechanismen en vloeistoffen
die plotseling in beweging kunnen
komen, heet kunnen worden of
elektrisch geladen kunnen worden.
Neem onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht om
dodelijk of ernstig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in de
motorruimte
• Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) of IGNITION ON (contact AAN)
niet op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven en het
controlelampje READY uit is.
• Houd handen, kleding en
gereedschap uit de buurt van de
ventilatoren als die in werking zijn.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Raak de motor, de
vermogensregeleenheid, de
radiateur, het uitlaatspruitstuk, enz.
niet direct na het rijden aan,
aangezien deze onderdelen heet
kunnen zijn. De olie en andere
vloeistoffen kunnen ook heet zijn.
• Laat geen brandbare voorwerpen,
zoals een stuk papier of een doek,
achter in de motorruimte.
• Rook niet, veroorzaak geen vonken
en voorkom open vuur in de buurt
van de 12V-accu. De brandstof- en
accudampen zijn licht ontvlambaar.
• Wees uiterst voorzichtig als u aan de
12V-accu werkt. De accu bevat
namelijk het giftige en corrosieve
zwavelzuur.
• Wees voorzichtig, want remvloeistof
is gevaarlijk voor uw handen en ogen
en kan gelakte oppervlakken
beschadigen. Als u remvloeistof op
uw handen of in uw ogen krijgt, spoel
ze dan onmiddellijk met schoon
water. Raadpleeg een arts als u last
blijft houden.
Werkzaamheden bij de elektrische
koelventilatoren of de radiateur
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Wanneer het contact AAN staat,
kunnen de elektrische koelventilatoren
automatisch worden ingeschakeld als
de airconditioning wordt ingeschakeld
en/of als de koelvloeistoftemperatuur
hoog is. (→Blz. 347)
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen
te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof,
enz.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging
Olieverbruik
Er wordt tijdens het rijden een bepaalde
hoeveelheid motorolie verbruikt. In de
volgende situaties neemt het olieverbruik
mogelijk toe en moet er mogelijk tussen
de onderhoudsintervallen motorolie
worden bijgevuld.
• Als de motor nog nieuw is,
bijvoorbeeld direct na aanschaf van de
auto of nadat de motor is vervangen
• Als een lagere kwaliteit motorolie of
motorolie met een verkeerde
viscositeit wordt gebruikt
• Bij het rijden met hoge
motortoerentallen, met een zwaar
beladen auto, met een aanhangwagen
of bij veelvuldig optrekken en
afremmen
• Als de motor langdurig stationair
draait, of bij veelvuldig rijden in druk
verkeer
Na het verversen van de motorolie
Het indicatiesysteem motorolie
verversen moet worden gereset. Ga als
volgt te werk:
• 7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
Het indicatiesysteem motorolie
verversen kan niet tijdens het rijden
worden gereset.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “Oil
Maintenance” (verversen motorolie)
te selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Yes” ( ja) te
selecteren en druk vervolgens op.
• 12,3 inch display1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en schakel vervolgens het
hybridesysteem in.
Het indicatiesysteem motorolie
verversen kan niet tijdens het rijden
worden gereset.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “Oil
Maintenance” (verversen motorolie)
te selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Yes” ( ja) te
selecteren en druk vervolgens op.
Er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay wanneer de
resetprocedure is voltooid.
WAARSCHUWING!
Afgewerkte motorolie
• Afgewerkte motorolie bevat
schadelijke stoffen die
huidaandoeningen zoals ontsteking
of huidkanker kunnen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig en vermijd
langdurig en herhaaldelijk contact
met de huid. Verwijder afgewerkte
motorolie door goed met water en
zeep te wassen.
• Voer afgewerkte motorolie en
gebruikte oliefilters op een veilige en
acceptabele manier af. Gooi
afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters nooit weg in de vuilnisbak,
in het riool of zomaar ergens. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur, een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, tankstation of een
automaterialenzaak voor meer
informatie over recycling of
afvoeren.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
345
6
Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Noodmaatregelen met betrekking tot
elektrolyt
• Spoel de ogen minstens 15 minuten
met schoon water als er elektrolyt in
komt en schakel direct medische
hulp in. Blijf zo mogelijk water met
een spons of doek op de ogen
deppen, terwijl u naar een arts of het
ziekenhuis gaat.
• Als u elektrolyt op de huid krijgt,
dient u de desbetreffende plaats zeer
grondig te wassen. Als het pijn doet
of brandt, roept u meteen medische
hulp in.
• Als u elektrolyt op uw kleding krijgt,
kan deze erdoorheen op de huid
komen. Trek onmiddellijk de kleding
uit en volg, indien nodig, de
procedure zoals hierboven
beschreven.
• Als u per ongeluk elektrolyt inslikt,
moet u veel water of melk drinken.
Schakel zo snel mogelijk medische
hulp in.
Accukabels van de 12V-accu
losnemen
Neem de negatieve (-) accupool niet los
van de carrosseriezijde. De losgenomen
negatieve (-) accupool kan in contact
komen met de positieve (+) accupool,
waardoor dodelijk of ernstig letsel als
gevolg van een kortsluiting kan
ontstaan.
OPMERKING
Wanneer de 12V-accu wordt
opgeladen
Laad de 12V-accu nooit op wanneer het
hybridesysteem in werking is.
Controleer ook of alle accessoires zijn
uitgeschakeld.Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
Auto's met een meter voor het
ruitensproeiervloeistofniveau
Het ruitensproeiervloeistofniveau is
extreem laag.
Neem de dop van de opening, terwijl u het
gat in het midden van de dop met uw
vinger dichthoudt, en controleer het
vloeistofpeil in de slang.
Auto's zonder een meter voor het
ruitensproeiervloeistofniveau
Vul in de volgende situaties
ruitensproeiervloeistof bij:
• Een sproeier werkt niet.
• Er verschijnt een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
349
6
Onderhoud en verzorging
OPMERKING
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet bij het wisselen van voor- en
achterbanden met een verschillende
bandenspanning niet om na het wisselen
het bandenspannings-
waarschuwingssysteem te initialiseren.Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwings-
systeem dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het bandenspannings-
waarschuwingssysteem van deze auto
kent 2 verschillende soorten
waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje lage
bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning mogelijk te laag is als
gevolg van het natuurlijk weglekken van
lucht alsmede bij wijzigingen in de
bandenspanning overeenkomstig de
buitentemperatuur. (Oplossingen:
→blz. 395, blz. 450)
• Wanneer “Immediately Check Tire
when Safe” (controleer de band
onmiddellijk wanneer dit veilig kan)
wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje lage
bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag is.
(Oplossingen:→blz. 395, blz. 417) Het
systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.
De door het bandenspannings-
waarschuwingssysteem gesignaleerde
bandenspanning kan op het
multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
354
7 inch display
12,3 inch display
Wijzigen van de eenheid
7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
2. Zet het contact AAN.
3. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Pressure unit
setting” (instelling eenheid
bandenspanning) te selecteren.
7. Druk op
ofom de gewenste
eenheid te selecteren en druk
vervolgens op
.12,3 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
2. Zet het contact AAN.
3. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
6. Druk op
ofom “Pressure unit
setting” (instelling eenheid
bandenspanning) te selecteren.
7. Druk op
ofom de gewenste
eenheid te selecteren en druk
vervolgens op
.
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspannings-
waarschuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
355
6
Onderhoud en verzorging
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 356)Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden
Na het wisselen van banden moet van elk
wiel de positie worden geregistreerd.
De wielpositieregistratie kan door uzelf
worden uitgevoerd. Registratie van de
wielpositie wordt uitgevoerd door vooruit
te rijden en voorzichtig bochten naar
links en naar rechts te maken. Afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
rijomgeving kan het echter enige tijd
duren voordat de registratie voltooid is.
7 inch display
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT, wacht
ten minste ongeveer 20 minuten en
start vervolgens het hybridesysteem.
De procedure voor de
wielpositieregistratie kan niet worden
uitgevoerd wanneer de auto rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tire Rotation”
(wisselen van banden) te selecteren
en druk vervolgens op
.
6. Selecteer OK en druk vervolgens op
.
Op het multi-informatiedisplay wordt
een melding weergegeven die
aangeeft dat de wielpositie wordt
geregistreerd. “---” wordt
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band en de
registratie van de wielpositie begint.
7. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
357
6
Onderhoud en verzorging
Wanneer de wielpositieregistratie is
voltooid, wordt een melding
weergegeven dat de registratie is
voltooid en wordt de bandenspanning
van elke band weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als het niet mogelijk is om
continu met een snelheid van
ongeveer 40 km/h of meer te rijden,
kan de registratie worden voltooid
door gedurende langere tijd met de
auto te rijden. Parkeer de auto op een
veilige plaats gedurende ongeveer
15 minuten, met het contact AAN, als
de registratie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
12,3 inch display
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT, wacht
ten minste ongeveer 20 minuten en
start vervolgens het hybridesysteem.
De procedure voor de
wielpositieregistratie kan niet worden
uitgevoerd wanneer de auto rijdt.
2. Selecteer
van het multi-
informatiedisplay en druk vervolgens
op
.
3. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
4. Druk op
ofom “TPWS
setting” (instelling TPWS) te
selecteren en druk vervolgens op
.
5. Druk op
ofom “Tire Rotation”
(wisselen van banden) te selecteren
en druk vervolgens op
.
6. Selecteer OK en druk vervolgens op
.
Op het multi-informatiedisplay wordt
een melding weergegeven die
aangeeft dat de wielpositie wordt
geregistreerd. “---” wordt
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band en de
registratie van de wielpositie begint.7. Rijd rechtuit (met zo min mogelijk
bochten naar links en rechts) met een
snelheid van ten minste ongeveer
40 km/h gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten.
Wanneer de wielpositieregistratie is
voltooid, wordt een melding
weergegeven dat de registratie is
voltooid en wordt de bandenspanning
van elke band weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als het niet mogelijk is om
continu met een snelheid van
ongeveer 40 km/h of meer te rijden,
kan de registratie worden voltooid
door gedurende langere tijd met de
auto te rijden. Parkeer de auto op een
veilige plaats gedurende ongeveer
15 minuten, met het contact AAN, als
de registratie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt
uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
Procedure wielpositieregistratie
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elk wiel, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
358