
265
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is 
beperkt tot het gebied rond de voor- en 
achterbumper van de auto.
●Tijdens het gebruik kunnen zich de vol-
gende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het object en  andere factoren kan de detectieafstand 
korter worden of kan detectie niet mogelijk 
zijn.
• Als het stilstaande object zich te dicht bij  de sensor bevindt, is detectie wellicht niet 
mogelijk.
• Tussen het signaleren van een statisch  object en de weergave zit een kleine ver-
traging (geluid waarschuwingszoemer). 
Ook als er met lage snelheid wordt gere-
den, bestaat de mogelijkheid dat het object 
binnen 30 cm van de sensoren komt voor-
dat het display wordt weergegeven en de 
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
• Het kan moeilijk zijn om de zoemer te  horen als het audiosysteem hard staat of 
als de luchtcirculati e van de airconditioning 
veel geluid produceert.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen  te horen ten gevolge van geluiden van 
andere systemen.
■Objecten die mogelijk niet goed worden 
gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de sensor 
het mogelijk niet signaleren. Let goed op bij 
de volgende objecten:
●Kabels, hekken, touwen, enz.
●Katoen, sneeuw en andere materialen die 
geluidsgolven absorberen
●Zeer hoekige objecten
●Lage objecten
●Hoge obstakels waarbij het bovenste deel 
uitsteekt in de richting van uw auto
■Situaties waarin het systeem mogelijk 
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving kunnen 
van invloed zijn op de  capaciteit van de sen-
sor om objecten correct te signaleren. Speci-
fieke situaties waarin dit voor kan komen ziet 
u hieronder.
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, 
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van de 
sensoren zal het probleem oplossen.)
●De sensor is bevroren. (Het ontdooien van 
de sensor zal het probleem oplossen.) 
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het  gebeuren dat er ten gevolge van een 
bevroren sensor een abnormaal beeld te 
zien is op het display of dat objecten, zoals 
een muur, niet worden gesignaleerd.
●Wanneer een sensor of de omgeving van 
een sensor zeer heet of koud is.
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige 
weg, op een helling, op grind of op gras.
●Wanneer in de omgeving van de auto 
ultrasoongolven worden geproduceerd 
door claxons, voertuigdetectiesystemen, 
motorfietsmotoren, luchtremmen van 
vrachtwagens, sonarsystemen van andere 
auto's of andere bronnen.
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of 
er is sprake van zware regenval.
●Als het object zich te dicht bij de sensor 
bevindt.
●Als een voetganger kleren draagt die geen 
ultrasoongolven reflecteren (bijvoorbeeld 
een rok met plooien of volants).
●Wanneer objecten die niet loodrecht op de 
grond staan, objecten die niet in een 
rechte hoek ten opzich
te van de rijrichting 
van de auto staan of ongelijkmatige of gol-
vende objecten zich binnen het detectiebe-
reik bevinden.
●Bij sterke wind
●Bij het rijden onder barre weersomstandig-
heden, bijvoorbeeld bij mist, sneeuw of 
een zandstorm
●Wanneer zich tussen de auto en een 
gesignaleerd obstakel een object bevindt 
dat niet kan worden gesignaleerd
●Als een object zoals een auto, motorfiets, 
fiets of voetganger voor de auto langs 
komt of plotseling van opzij opduikt.
●Als de stand van een sensor is gewijzigd 
door een aanrijding o.i.d.
●Als er uitrusting die een sensor kan hinde-
ren, zoals een sleepoog, bumperbescher-
mer (een extra beschermstrip, enz.), fiet-
sendrager of sneeuwploeg, is geplaatst
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 265  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

266
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●Als de voorzijde van de auto omhoog of 
omlaag staat door de belading van de auto
●Als niet op een stabiele wijze kan worden 
gereden met de auto, bijvoorbeeld als hij 
betrokken is geweest bij een ongeval of als 
er storingen zijn
●Wanneer er sneeuwkettingen worden 
gebruikt, een compact reservewiel is 
gemonteerd of een bandenreparatieset is 
gebruikt
■Situaties waarin het systeem mogelijk 
werkt, zelfs als er geen kans op een 
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals de 
onderstaande, werkt het systeem mogelijk 
zelfs als er geen kans op een aanrijding is.
●Wanneer op een smalle weg wordt gereden
●Wanneer richting een spandoek of vlag, 
een laaghangende tak of een slagboom 
(zoals wordt gebruikt bij spoorwegovergan-
gen, tolpoortjes en parkeerplaatsen) wordt 
gereden
●Bij een groef of gat in het wegdek
●Wanneer de auto over een metalen afdek-
king (rooster) rijdt, zoals gebruikt boven 
afvoergoten
●Bij het omhoog of omlaag rijden op een 
steile helling
●Als een sensor wordt geraakt door een 
grote hoeveelheid water, zoals bij het rij-
den op een overstroomde weg
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, 
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van de 
sensoren zal het probleem oplossen.)
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of 
er is sprake van zware regenval
●Bij het rijden onder barre weersomstandig-
heden, bijvoorbeeld bij mist, sneeuw of 
een zandstorm
●Wanneer het stevig waait
●Wanneer in de omgeving van de auto 
ultrasoongolven worden geproduceerd 
door claxons, voertuigdetectiesystemen, 
motorfietsmotoren, luchtremmen van 
vrachtwagens, sonarsystemen van andere 
auto's of andere bronnen.
●Als de voorzijde van de auto omhoog of 
omlaag staat door de belading van de auto
●Als de stand van een sensor is gewijzigd 
door een aanrijding o.i.d.
●De auto nadert een hoge of gebogen 
stoeprand
●Wanneer vlak langs  pilaren (H-vormige 
stalen balken, enz.) in parkeergarages, op 
bouwplaatsen, enz. wordt gereden
●Als niet op een stabiele wijze kan worden 
gereden met de auto, bijvoorbeeld als hij 
betrokken is geweest bi j een ongeval of als 
er storingen zijn
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige 
weg, op een helling, op grind of op gras
●Wanneer er sneeuwkettingen worden 
gebruikt, een compact reservewiel is 
gemonteerd of een bandenreparatieset is 
gebruikt
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 266  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

267
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectiebereik van de sensoren 
(auto's zonder Advanced Park)Ongeveer 100 cm
Ongeveer 150 cm
Ongeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van de 
sensoren. Houd er rekening mee dat de sen-
soren geen objecten kunnen signaleren die 
zich extreem dicht bij de auto bevinden. Het bereik van de sensoren kan verschillend 
zijn, afhankelijk van 
bijvoorbeeld de vorm 
van het object.
■Detectiebereik van de sensoren 
(auto's met Advanced Park)
Ongeveer 200 cm
Het schema toont het detectiebereik van de 
sensoren. Houd er rekening mee dat de sen-
soren geen objecten kunnen signaleren die 
zich extreem dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan verschillend 
zijn, afhankelijk van  bijvoorbeeld de vorm 
van het object.
■Afstand en zoemer
Auto's zonder Advanced Park
*: Functie automatisch dempen z oemer is ingeschakeld. (→Blz. 268)
Weergave sensorsignalering, 
afstand tot object
Globale afstand tot obstakelZoemer
Sensor voor:
100 cm - 60 cm
*
Sensor achter:
150 cm - 60 cm
*
Langzaam
60 cm - 45 cm*Gemiddeld
45 cm - 30 cm*Snel
30 cm - 15 cmContinuMinder dan 15 cm
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 267  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

268
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Auto's met Advanced Park
*: Functie automatisch dempen z oemer is ingeschakeld. (→Blz. 268)
■Werking zoemer en afstand tot 
een object
Een zoemer klinkt als de sensoren in 
werking zijn.
 De geluidssignalen volgen elkaar 
sneller op naarmate de auto dichter 
bij het object komt.
Als de auto het obstakel genaderd is 
tot ongeveer 30 cm, klinkt de zoemer 
continu.
 Als 2 of meer sensoren gelijktijdig 
een statisch object signaleren, klinkt 
de zoemer voor het dichtstbijzijnde 
object. Zelfs als de sensoren in werking zijn, 
kan het geluid van de zoemer in som-
mige gevallen worden gedempt. 
(functie automatisch dempen zoemer)
Globale afstand tot obstakelZoemer
Binnenste sensor voor:
200 cm - 100 cm
Binnenste sensor achter:
200 cm - 150 cm
Zijsensor:
200 cm - 125 cm
Hoeksensor:
200 cm - 60 cm
Klinkt niet (alleen weergave)
Binnenste sensor voor:
100 cm - 60 cm
*
Binnenste sensor achter:
150 cm - 60 cm
*
Zijsensor:
125 cm - 60 cm
*
Langzaam
60 cm - 45 cm*Gemiddeld
45 cm - 30 cm*Snel
Minder dan 30 cmContinu
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 268  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

269
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Aanpassen van het zoemervolume
Het zoemervolume kan worden aange-
past op het multi-informatiedisplay.
Wijzig de instellingen met behulp van 
de bedieningstoetsen van het instru-
mentenpaneel. ( →Blz. 113)
1 Druk op   of   van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om   te selecteren.
2 Druk op   of   van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om   te selecteren en 
houd vervolgens   ingedrukt.
3 Selecteer het volume en druk ver-
volgens op  .
Elke keer dat de toets wordt ingedrukt, wijzigt 
het volume tussen 1, 2 en 3.
■Dempen van het geluid van een 
zoemer
Op het multi-informatiedisplay wordt 
een toets MUTE weergegeven wan-
neer een object wordt gesignaleerd. 
Druk op   om het geluid van de zoe-
mer te dempen.
Het volume van de zoemers voor de 
Toyota Parking Assist-sensor en de 
RCTA (indien aanwezig) wordt gelijktij-
dig onderdrukt. In de volgende gevallen wordt het dem-
pen automatisch geannuleerd:
Als de selectiehendel in een andere 
stand wordt gezet.
 Als de rijsnelheid hoger wordt dan 
een bepaalde snelheid.
 Als er een storing in een sensor aan-
wezig is of het systeem tijdelijk niet 
kan worden gebruikt.
 Als de actieve functie handmatig 
wordt uitgeschakeld.
 Het contact wordt UIT gezet.
De waarschuwingsfunctie voor obsta-
kels informeert de bestuurder over de 
aanwezigheid van objecten naast de 
auto met behulp van een display en 
een zoemer, als de objecten zich bin-
nen de geschatte koers van de auto 
bevinden.
Object
Berekend traject auto
Waarschuwingsfunctie 
obstakel (auto's met Advanced 
Park)
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 269  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

270
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Als de auto rijdt, kunnen de zijsensoren of de zijcamera's objecten signaleren. Als 
de auto rijdt en een gesignaleerd object niet langer kan worden gesignaleerd door 
de zijsensoren of de zijcamera's, wordt de plaats van het object ten opzichte van de 
auto geschat. Als wordt bepaald dat het object zich binnen de geschatte koers van 
de auto bevindt, wordt de waarschuwings functie voor obstakels geactiveerd.
Object gesignaleerd door  zijsensoren of zijcamera's
1 De auto staat stil en objecten naast de  auto worden niet gesignaleerd.
2 Er worden objecten gesignaleerd terwijl de auto rijdt.
3 Er wordt een waarschuwing weergegeven en er klinkt een zoemer ondanks dat 
de objecten zich buiten het detectiegebied van de zijsensoren of zijcamera's 
bevinden.
■Werkingsvoorwaarden voor waarschu-
wingsfunctie obstakel
●Advanced Park is  ingeschakeld.
●De auto rijdt ongeveer 7 meter nadat het 
brandstofcelsysteem is gestart.
●De selectiehendel staat in stand R.
●Nadat de selectiehendel in stand D is gezet, 
heeft de auto maximaal 7 m gereden.
●De cameratoets is ingedrukt en het Pano-
ramic View Monitor-scherm wordt weerge-
geven.
●De sensor voor of achter signaleert een 
stilstaand object.
■Signaleren van objecten naast de auto
●Objecten naast de auto worden niet onmid-
dellijk gesignaleerd. De plaats van objec-
ten ten opzichte van de auto wordt geschat 
nadat ze voor het eerst zijn gesignaleerd 
door de zijsensoren voor of achter, of door 
de zijcamera's. Daarom zal nadat het con-
tact AAN is gezet zelfs als er zich een 
object naast de auto bevindt, dit object 
mogelijk niet worden gesignaleerd totdat 
de auto een klein stukje gereden heeft en 
de zijsensoren of zijcamera's het gebied 
naast de auto volledig gescand hebben.
●Als een voertuig, persoon, dier, enz. wordt 
gesignaleerd door een z ijsensor of zijca-
mera, maar vervolgens uit het detectiege-
bied van de zijsensor of zijcamera ver-
dwijnt, gaat het systeem ervan uit dat de 
plaats van het object niet veranderd is.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 270  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

271
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
*: Indien aanwezig
WAARSCHUWING
■Waarschuwingsfunctie obstakel
In de volgende situaties werkt de functie 
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden tot 
een ongeval. Rijd voorzichtig verder.
●Als u kort nadat het contact AAN is 
gezet wegrijdt en er zich naast de auto 
een klein voertuig of een ander object 
bevindt dat niet kan worden gesigna-
leerd door een zijsensor voor.
In de situatie die in de volgende afbeelding 
wordt aangegeven wordt, zelfs als de auto 
wegrijdt, de auto links  niet gesignaleerd en 
werkt de waarschuwingsfunctie voor een 
obstakel niet.
●Als een object of persoon zich op een 
plaats bevindt die niet kan worden 
gesignaleerd door de zijsensoren of zij-
camera's.
●Als, nadat de zijsensoren de gebieden 
naast de auto volledig hebben gescand, 
een voertuig, persoon of object de zij-
kant van de auto nadert en niet kan wor-
den gesignaleerd.
RCTA (Rear Crossing 
Traffic Alert)*
De RCTA gebruikt de radar-
sensoren opzij achter van de BSM 
in de achterbumper. Deze functie 
is bedoeld om de bestuurder te 
helpen gebieden te controleren 
die bij het achteruitrijden niet 
goed zichtbaar zijn.
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot 
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem, 
aangezien er een grens is aan de mate 
van nauwkeurigheid bij de herkenning en 
de ondersteunende mogelijkheden die dit 
systeem kan bieden. Het is altijd de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder om 
de omgeving van de auto in de gaten te 
houden en veilig te rijden. ( →Blz. 257)
■Ervoor zorgen dat het systeem goed 
werkt
→ Blz. 258
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 271  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

272
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bedieningstoetsen instrumenten-
paneel
Inschakelen/uitschakelen van de RCTA.
Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die van 
rechts of links achter nadert, gaan de indica-
toren in beide buitenspiegels knipperen.
Multimedia-display
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die 
van rechts of links achter nadert, wordt het 
RCTA-icoon (→Blz. 273) voor de desbetref-
fende zijde weergegeven op het multimedia-
display. In deze afbeelding wordt een voor-
beeld getoond van auto's die van zowel links 
als rechts achter naderen.
RCTA-zoemer
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die 
van rechts of links achter nadert, klinkt er 
een zoemer. De zoemer klinkt ook gedu-
rende ongeveer 1 seconde direct nadat de 
RCTA is ingeschakeld.
Gebruik de bedienin gstoetsen van het 
instrumentenpaneel om de RCTA in of 
uit te schakelen. ( →Blz. 113)
1 Druk op   of   om   te 
selecteren.
2 Druk op   of   om RCTA te 
selecteren en druk vervolgens op 
.
Wanneer de RCTA wordt uitgeschakeld, 
gaat het controlelampje RCTA OFF 
(→ Blz. 106) branden. (Telkens wanneer het 
contact UIT en weer AAN wordt gezet, wordt 
de RCTA automatisch ingeschakeld.)
■Zichtbaarheid van de indicatoren in de 
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspie-
gels bij fel zonlicht niet goed te zien.
■Hoorbaarheid van de RCTA-zoemer
De RCTA-zoemer komt mogelijk moeilijk 
boven harde geluiden uit, zoals wanneer het 
volume van het audiosysteem hoog staat.
■Als “RCTA Unavailable” (RCTA niet 
beschikbaar) wordt weergegeven op het 
multi-informatiedisplay
De sensorspanning is niet in orde of water, 
sneeuw, modder, enz. hopen zich mogelijk op 
in de buurt rondom de sensor in de achter-
bumper. ( →Blz. 258)
Wanneer het water, de sneeuw, de modder, 
enz. rondom de sensor worden verwijderd, 
moet het systeem weer normaal gaan wer-
ken. Ook werkt mogelijk de sensor niet nor-
maal bij extreem warm of koud weer.
SysteemonderdelenInschakelen/uitschakelen van 
de RCTA
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 272  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM