
318
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Selecteer   op het multimedia-display 
en selecteer vervolgens “Advanced 
Park”.
■Snelheidsprofiel
De rijsnelheid waarmee het parkeren 
wordt begeleid, kan worden ingesteld.
Deze instelling kan ni et worden gewijzigd tij-
dens het registreren van een parkeervak in 
de geheugenfunctie.
■Detectiegebied voor obstakels
De afstand waarop obstakels worden 
vermeden tijdens de parkeerbegelei-
ding kan worden ingesteld.
■Voorkeursparkeermethode
De voorkeursparkeerrichting die wordt 
weergegeven bij een parkeervak waar-
bij haaks inparkeren en fileparkeren 
mogelijk zijn, kan worden ingesteld.
■Aanpassen parkeerkoers
De koers die wordt aangehouden bij de 
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of 
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers 
van de auto afwijken van het midden van het 
parkeervak.
■Instellen breedte weg
De breedte van het gebied waarbinnen 
de auto zich beweegt tijdens de par-
keerbegeleiding kan worden ingesteld.
■Wissen geregistreerd parkeervak
In de geheugenfunctie geregistreerde 
parkeervakinformatie kan worden 
gewist.
WAARSCHUWING
• Als er zich een geparkeerde auto naast  het beoogde parkeervak bevindt en het 
weergegeven beoogde parkeervak zich 
ver van het werkelijke beoogde parkeer-
vak bevindt, is een sensor mogelijk ver-
keerd uitgelijnd. Laat de auto nakijken 
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
• Plaats geen accessoires binnen het  detectiegebied van de sensoren.
●Advanced Park begeleidt de auto naar 
een geschikte positie  om de rijrichting te 
veranderen, maar als u merkt dat de 
auto op een bepaald moment de 
ernaast geparkeerde auto te dicht 
nadert, trap dan het rempedaal in en zet 
de selectiehendel in een andere stand. 
Als u dat doet, neemt het aantal keer 
dat moet worden gedraaid echter moge-
lijk toe en wordt de auto mogelijk schuin 
geparkeerd.
Wijzigen van de instellingen
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 318  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

322
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht 
behouden blijft en voorkomt dat de aan-
drijvende wielen gaan doorslippen bij 
het wegrijden met de auto of bij het 
accelereren op gladde wegen
■Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de 
buitenkant van de bocht uitwijkt door 
remregeling uit te oefenen op de wielen 
aan de binnenzijde wanneer tijdens het 
rijden in een bocht wordt geprobeerd te 
accelereren
■Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achter-
uit rolt bij helling op wegrijden
■EPS (elektrische  stuurbekrachti-
ging)
Maakt gebruik van een elektromotor om 
de benodigde kracht voor het rond-
draaien van het stuurwiel te verminde-
ren.
■VDIM (Vehicle Dynamics Integra-
ted Management)
Zorgt voor een geïntegreerde regeling 
van de ABS-, BA-, TRC-, VSC-, Hill 
Start Assist Control- en EPS-systemen
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit 
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres 
op een glad wegdek door de remkracht, 
het vermogen van he t brandstofcelsys-
teem, de stuurbekrachtiging en de 
overbrengingsverhouding van de 
stuurinrichting aan te passen
■Automatisch knipperende alarm-
knipperlichten achter (indien aan-
wezig)
De radarsensoren opzij achter signale-
ren auto's achter u in dezelfde rijstrook. 
Wanneer het systeem oordeelt dat de 
kans op een aanrijding van achteren 
groot is, gaan de alarmknipperlichten 
snel knipperen om de bestuurder van 
de auto achter u te waarschuwen. 
Tegelijkertijd wordt er een melding 
weergegeven op het multi-informatie-
display om de bestuurder te informeren 
over de achteropkomende auto.
■Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt 
ingetrapt, gaan de remlichten automa-
tisch knipperen om het achteropko-
mende verkeer te waarschuwen.
■Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding sig-
naleert en het systeem in werking is, 
worden de remmen en remlichten auto-
matisch geregeld om de rijsnelheid te 
verlagen en te helpen de kans op ver-
dere schade ten gevolge van een 
tweede aanrijding te verkleinen.
■Als het TRC/VSC/ABS-systeem in wer-
king is
Het controlelampje Traction Control knippert 
wanneer het TRC/VSC/ABS-systeem in wer-
king is.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 322  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

324
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Bijgeluiden en trillingen die veroorzaakt 
worden door de ABS-, BA-, VSC-, TRC- 
en Hill Start Assist Control-systemen
●Het is mogelijk dat u tijdens het starten van 
het brandstofcelsysteem of bij het wegrijden 
een geluid in de ruimte van de brandstofcel-
module hoort wanneer het rempedaal her-
haaldelijk wordt ingetrapt. Dit duidt niet op 
een storing in een van deze systemen.
●De volgende verschijnselen kunnen zich 
voordoen als bovenstaande systemen in 
werking zijn. Geen van deze verschijnse-
len duidt op een storing.
• Er kunnen trillingen gevoeld worden in de  carrosserie en de stuurinrichting.
• Nadat de auto tot stilstand is gekomen,  kan het geluid van een elektromotor hoor-
baar zijn.
• Er kan een lichte trilling in het rempedaal  voelbaar zijn als het antiblokkeersysteem 
geactiveerd is.
• Het rempedaal kan iets verder naar bene- den bewegen als het antiblokkeersysteem 
geactiveerd is.
■Werkingsgeluiden ECB
In de volgende gevallen zijn mogelijk wer-
kingsgeluiden van de ECB te horen. Dit duidt 
echter niet op een storing.
●Werkingsgeluiden vanuit de ruimte van de 
brandstofcelmodule die zich voordoen 
wanneer het rempedaal wordt bediend.
●Wanneer het bestuurdersportier wordt 
geopend, kan aan de voorzijde van de 
auto een geluid hoorbaar zijn dat afkomstig 
is van het remsysteem.
●Werkingsgeluiden vanuit de ruimte van de 
brandstofcelmodule die zich voordoen 
wanneer na het uitschakelen van het 
brandstofcelsysteem een of twee minuten 
zijn verstreken.
■Geluiden en trillingen tijdens de wer-
king van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active Cornering 
Assist kunnen geluiden  en trillingen vanuit 
het remsysteem worden waargenomen, maar 
deze duiden niet op een storing.
■Geluid EPS
Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan 
het geluid van een elektromotor (zoemend 
geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt 
niet op een storing.
■Automatisch opnieuw inschakelen van 
de TRC- en VSC-systemen
Als de TRC- en VSC-systemen zijn uitge-
schakeld, worden deze automatisch opnieuw 
ingeschakeld in de  volgende situaties:
●Als het contact UIT wordt gezet
●Als alleen het TRC-systeem wordt uitge-
schakeld, wordt de TRC weer ingescha-
keld zodra de rijsnelheid toeneemt.
Als zowel het TRC- als het VSC-systeem 
is uitgeschakeld, worden deze niet auto-
matisch weer ingeschakeld als de rijsnel-
heid toeneemt.
■Werkingsvoorwaarden van de Active 
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het volgende 
zich voordoet.
●De TRC/VSC kan in werking treden
●De bestuurder probeert tijdens het rijden in 
een bocht te accelereren
●Het systeem signaleert dat de auto naar de 
buitenkant van de bocht uitwijkt
●Het rempedaal wordt losgelaten
■Gereduceerde bekrachtiging door het 
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het EPS-
systeem wordt gereduceerd om het systeem 
tegen oververhitting te beschermen als er 
gedurende langere tijd veel stuurbewegingen 
worden uitgevoerd. Hierdoor kan de bestu-
ring zwaar aanvoelen. Probeer als dat het 
geval is minder frequent te sturen of breng de 
auto tot stilstand en schakel het brandstofcel-
systeem UIT. Het EPS-systeem moet binnen 
10 minuten weer normaal werken.
■Werkingsvoorwaarden Secondary Colli-
sion Brake
Het systeem werkt als de airbagsensor een 
aanrijding signaleert terwijl de auto in bewe-
ging is. Het systeem werkt echter niet onder 
de volgende omstandigheden.
●Als wordt gereden met lage snelheid
●Er zijn componenten beschadigd
■Automatisch uitschakelen Secondary 
Collision Brake
Het systeem wordt automatisch uitgescha-
keld in een van de volgende situaties.
●De rijsnelheid is gedaald tot een bepaalde 
snelheid
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 324  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

325
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
●Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens de 
werking
●Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
■Werkingsvoorwaarden voor de automa-
tisch knipperende alarmknipperlichten 
achter
Als aan de volgende twee voorwaarden 
wordt voldaan, werken de automatisch knip-
perende alarmknipperlichten achter:
●Het snelheidsverschil tussen uw auto en 
het achteropkomende voertuig ligt tussen 
ongeveer 30 en 100 km/h.
●U rijdt met een snelheid van ongeveer 10 
km/h of lager of met een willekeurige snel-
heid met ingetrapt rempedaal.
■Situaties waarin de automatisch knippe-
rende alarmknipperlichten achter 
mogelijk niet goed werken
●In de volgende situaties signaleert het sys-
teem een achteropkomend voertuig moge-
lijk niet goed:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving ervan  op de achterbumper is bedekt door mod-
der, sneeuw of ijs of wanneer er een stic-
ker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg  van slecht weer, zoals zware regenval, 
sneeuw, of mist
• Bij het op- en afrijden van opeenvolgende  steile hellingen, zoals heuvels, dalingen in 
de weg, enz.
• Als het achteropkomende voertuig uw auto  niet recht van achteren nadert
• Als het achteropkomende voertuig van  onder een hoek nadert
• Als een auto plotseling opduikt achter uw  auto
• Als het achteropkomende voertuig wordt  omgeven door andere voertuigen
• Wanneer een fietsendrager of een ander  accessoire op de achterzijde van uw auto 
is gemonteerd
●In de volgende situaties werkt het systeem 
mogelijk, zelfs als er geen kans op een 
aanrijding is
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd door- dat de sensor of de omgeving ervan is 
blootgesteld aan hevige schokken
• Als uw auto wordt omgeven door andere  voertuigen • Als uw auto stopt om af te slaan op een 
kruising, enz. en een voertuig uw auto 
recht van achteren passeert
• Als uw auto stilstaat langs de kant van de  weg, enz. en een voertuig vlak langs uw 
auto rijdt
• Als een achteropkomend voertuig uw auto  dicht nadert voordat het u inhaalt
• Als een achteropkomend voertuig uw auto  plotseling te dicht nadert
■Als “FHL Not Available” (FHL niet 
beschikbaar) wordt weergegeven op het 
multi-informatiedisplay
De functie automatisch knipperende alarm-
knipperlichten achter is onderbroken.
In dat geval zit er mogelijk ijs, sneeuw, mod-
der, enz. rond de sensor in de bumper. 
( → Blz. 258) Na het verwijderen van het ijs, 
de sneeuw, de modder, enz. van de achter-
bumper moet het systeem weer normaal 
gaan werken. Ook werken de sensoren 
mogelijk niet normaal bij extreem warm of 
koud weer.
■Voorwaarden voor werking noodstop-
signaal
Als aan de volgende drie voorwaarden wordt 
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
●De alarmknipperlichten zijn uit
●De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 
55 km/h
●Het rempedaal wordt op zo'n manier inge-
trapt dat het systeem op basis van de 
deceleratie van de auto oordeelt dat het 
om een noodstop gaat
■Automatisch uitschakelen van nood-
stopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de volgende 
situaties uitgeschakeld:
●De alarmknipperlichten worden ingescha-
keld
●Het rempedaal wordt losgelaten
●Het systeem oordeelt op basis van de 
deceleratie van de auto dat het niet om 
een noodstop gaat
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 325  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

327
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
WAARSCHUWING
■Omgaan met banden en wielop-
hanging
Problemen met de banden of wijzigingen 
aan de wielophanging hebben een nega-
tief effect op de ondersteunende systemen 
en kunnen een storing veroorzaken.
■Omgaan met de radarsensor opzij 
achter (auto's met automatisch knip-
perende alarmknipperlichten achter)
→ Blz. 258
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 327  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

328
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-6. Rijtips
5-6.Rijtips
Gebruik ruitensproeiervloeistof die 
geschikt is voor winterse omstandig-
heden.
 Laat de toestand van de 12V-accu 
controleren door een monteur.
 Laat vier winterbanden onder uw 
auto monteren of schaf een set 
sneeuwkettingen voor de achterwie-
len aan.
Controleer of alle banden dezelfde maat 
hebben en van hetzelfde merk zijn en con-
troleer of de sneeuwkettingen geschikt zijn 
voor de bandenmaat van uw auto.
Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de 
winter de noodzakelijke 
voorbereidingen en voer de 
benodigde controles uit. Pas uw 
rijgedrag altijd aan de actuele 
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
WAARSCHUWING
■Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te beper-
ken de volgende voorzorgsmaatregelen in 
acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over 
het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel 
kan ontstaan.
●Gebruik winterbanden met de voorge-
schreven maat.
●Zorg ervoor dat de bandenspanning aan 
de specificatie voldoet.
●Rijd niet harder dan de toegestane snel-
heid of harder dan de snelheidslimiet die 
geldt voor de gebruikte winterbanden.
●Monteer winterbanden op alle wielen.
■Rijden met sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te beper-
ken de volgende voorzorgsmaatregelen in 
acht.
Anders kunnen een aanrijding en ernstig 
letsel het gevolg zijn.
●Rijd niet harder dan de maximaal toege-
stane snelheid voor de gebruikte 
sneeuwkettingen of niet harder dan 50 
km/h, afhankelijk van welke snelheid de 
laagste is.
●Vermijd het rijden over slechte wegdek-
ken en over gaten.
●Vermijd plotseling accelereren, abrupte 
stuuracties, plotseling remmen en scha-
kelhandelingen die plotseling regenera-
tief remmen veroorzaken.
●Minder uw snelheid alvorens een bocht 
aan te snijden zodanig, dat u zeker weet 
dat de auto bestuurbaar blijft.
●Gebruik het LTA-systeem (Lane Tracing 
Assist) niet.
OPMERKING
■Repareren of vervangen van winter-
banden
Laat winterbanden repareren of vervangen 
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige of door een bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van winter-
banden heeft namelijk invloed op de wer-
king van de bandenspanningssensoren en 
-zenders.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 328  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

330
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-6. Rijtips
De wetgeving met betrekking tot het 
gebruik van sneeuwkettingen verschilt 
per land en per soort weg. Stel u op de 
hoogte van lokale voorschriften alvo-
rens sneeuwkettingen te monteren.
■Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in 
acht bij het monteren en verwijderen van 
sneeuwkettingen:
●Monteer en verwijder de sneeuwkettingen 
op een veilige locatie.
●Monteer de sneeuwkettingen op de achter-
wielen. Gebruik geen sneeuwkettingen om 
de voorwielen.
●Plaats sneeuwkettingen zo strak mogelijk 
om de achterwielen. Zet de sneeuwkettin-
gen na 0,5 - 1 km opnieuw vast.
●Monteer de sneeuwkettingen volgens de 
meegeleverde gebruiksaanwijzing.
Om de ruitenwissers voor te kunnen 
optillen wanneer er veel sneeuw of 
vorst wordt verwacht, moeten de ruiten-
wissers voor met de ruitenwisserhendel 
vanuit de ruststand in de servicestand 
gezet worden. ( →Blz. 208)
Wetgeving met betrekking 
tot het gebruik van sneeuw-
kettingen
OPMERKING
■Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn, 
werken de bandenspanningssensoren en -
zenders mogelijk niet goed.
Ruitenwissers voor
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 330  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM 

367
7
Handleiding_Europa_M62060_nl
7-1. Onderhoud en verzorging
Onderhoud en verzorging
■Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met vochtige 
remblokken of remschijven, kan er roest ont-
staan waardoor de remblokken of remschij-
ven vast kunnen komen te zitten. (Alvorens 
de auto na een wasbeurt te parkeren is het 
raadzaam langzaam te rijden en het rempe-
daal een aantal keren in te trappen om de 
onderdelen te drogen.)
■Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
■Waterafstotende laag zijruiten voor
●De volgende voorzorgsmaatregelen kun-
nen de effectiviteit van de waterafstotende 
laag vergroten:
• Verwijder regelmatig  vuil van de zijruiten 
voor.
• Zorg ervoor dat vuil en stof zich niet gedu- rende langere periodes op de ruiten kunnen 
verzamelen.
Reinig de ruiten zo snel mogelijk met een 
zachte, vochtige doek.
• Gebruik voor het reinigen van de ruiten geen was of ruitenreinigers met schuur-
middelen.
• Gebruik geen metaalhoudende voorwer- pen om condens te verwijderen.
●Wanneer de waterafstotende werking niet 
meer voldoende is, kan de laag worden 
gerepareerd. Neem contact op met een 
erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
■Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd, reinig 
de onderdelen dan als volgt:
●Gebruik een zachte doek en sop met 
ongeveer 5% neutraal reinigingsmiddel om 
het vuil te verwijderen.
●Veeg daarna het resterende vocht van het 
leder af met een droge, schone doek.
●Gebruik met alcohol natgemaakte doekjes 
o.i.d. om olieresten te verwijderen.
■Dakfolie (auto's met elektrisch bedien-
baar zonnescherm)
●Verwijder vogelpoep of olie direct met een 
neutraal reinigingsmiddel.
●Wanneer er iets op de folie bevestigd is 
geweest en sporen heeft achtergelaten. De 
kleine sporen kunnen worden verwijderd 
door deze met een föhn te verwarmen.
●Breng geen andere folies aan op deze folie.
●Gebruik geen was met schuurmiddelen.
●Neem voor reparaties aan de folie contact 
op met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
WAARSCHUWING
■Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de ruimte van de 
brandstofcelmodule komt. Anders kunnen 
de elektrische componenten, enz. vlam 
vatten.
■Bij het wassen van de voorruit
Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand 
OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand 
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in 
de volgende gevallen onverwacht in wer-
king treden. Hierdoor kunnen uw handen 
bekneld raken en kunt u ernstig letsel 
oplopen, en hierdoor kunnen de ruitenwis-
serbladen beschadigd raken.
 Uit
AUTO
●Wanneer het bovenste deel van de voor-
ruit waar de regensensor is geplaatst 
met de hand wordt aangeraakt
●Wanneer een natte doek of iets derge-
lijks in de buurt van de regensensor 
wordt gehouden
●Als iets tegen de voorruit stoot
●Als u het regensensorhuis aanraakt of 
als iets in aanraking komt met de regen-
sensor
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book  Page 367  Thursday, July 15, 2021  1:59 PM