Page 105 of 308

103
Veiligheid
5De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats
achterin is in het dak ingebouwd.
Plaatsen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
►
T
rek aan de riem en steek de gesp B in de
linker gordelsluiting.
►
Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting
B en vervolgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A.
►
Geleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp
B en vervolgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Veiligheidsgordels
zitplaatsen derde zitrij
achterin
Plaatsen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
►
Bevestig de gordel aan de zijbekleding
van de bagageruimte met behulp van het
magnetische bevestigingssysteem.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
altijd correct bevestigd zijn wanneer ze
niet worden gebruikt.
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit rode lampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan passagierszijde als
het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Page 106 of 308

104
Veiligheid
Verklikkerlampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordels
De rode verklikkerlampjes op het display geven
aan welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt voorin
Als het contact wordt aangezet, gaan
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een steeds harder
wordend geluidssignaal. Na twee minuten blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/h
gaan het waarschuwingslampje en de
betreffende controlelampjes gedurende
ongeveer 30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/
of één of meer passagiers hun veiligheidsgordels
losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Hierna blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
–
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
–
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Page 107 of 308

105
Veiligheid
5Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding
worden blootgesteld:
–
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd
en de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten.
–
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags
worden geactiveerd, veroorzaakt de
pyrotechnische lading in het systeem een
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
Deze airbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags vóór zijn adaptief. Ze worden
minder hard opgeblazen bij een kleine
inzittende, als de stoel verder naar voren is
geplaatst.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
Page 108 of 308

106
Veiligheid
is uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Dit systeem beschermt de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de heup en de schouder,
te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone B opzij.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
heup en de schouder van de inzittende en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone opzij ( B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende
zijruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden,
raadpleeg dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zij- en window-airbags
niet geactiveerd.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Page 109 of 308

107
Veiligheid
5Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (kleding
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags
kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken - In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat dergelijke werkzaamheden uitsluitend
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los;
deze maken deel uit van de bevestiging van
de window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
–
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in goedgekeurde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes
op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
–
V
olgens de statistieken is de achterbank
van uw auto de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind.
–
Kinderen lichter dan 9 kg moeten in
een naar achteren gerichte positie in de
auto worden geplaatst, op de voorstoel of
achterbank van de auto.
Het wordt aanbevolen om kinderen op
de achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:
–
tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting ",
–
vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting ".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat
de steun goed contact maakt met de vloer.
Page 110 of 308

108
Veiligheid
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan
de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte
van de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om
te voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de
achterportierruiten om jonge kinderen tegen
de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
–
geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
–
nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de
auto in de zon staat,
–
de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Kinderzitje achterin
"Met het gezicht in de rijrichting" of
"Met de rug in de rijrichting"
► Schuif de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de
benen van het kind in het kinderzitje "met de
rug in de rijrichting” of "met het gezicht in de
rijrichting” de voorstoel niet raken.
►
Zorg ervoor dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje met het "gezicht in
de rijrichting" en de rugleuning van de stoel van
de auto zo klein mogelijk is. Idealiter raakt de
rugleuning van het kinderzitje de rugleuning van
de stoel van de auto..
Wanneer er een hondenrek
aanwezig is, is het essentieel om
Page 111 of 308

109
Veiligheid
5kinderzitjes met zitverhoger en rugleuning op
de tweede rij aan te brengen.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
► Zet de passagiersstoel in de hoogste stand,
volledige naar achteren geplaatst en met de
rugleuning rechtop .
"Met het gezicht in de rijrichting"
U moet de airbag vóór aan
passagierszijde niet uitschakelen.
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet
worden uitgeschakeld als u een
kinderzitje “met de rug in de rijrichting” op de
voorstoel plaatst. Wanneer u dat niet doet,
dan kan het kind ernstig of dodelijk letsel
oplopen als de airbag wordt opgeblazen .
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift
houden, dat ook op de waarschuwingssticker
aan beide zijden van de zonneklep aan
passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op een zitplaats waarvan
de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij
het afgaan van de airbag kan het KIND
LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
Page 112 of 308

11 0
Veiligheid
De airbag vóór aan
passagierszijde
uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Voor de veiligheid van uw kind MOET de
airbag voor de voorpassagier worden
uitgeschakeld wanneer er een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel is geplaatst. Anders kan
het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Auto's zonder schakelaar voor het
uit-/inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op
dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan van de
airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde
uit- of inschakelen
Bij auto's met deze schakelaar bevindt deze zich
in het dashboardkastje.
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de
airbag en draai deze in de stand " OFF" om de
airbag uit te schakelen.
►
Draai de sleutel in de stand " ON
" om de
airbag weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden
en blijft branden om aan te geven dat de
airbag is uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer
1 minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met
een driepuntsveiligheidsgordel worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg