Page 97 of 308

95
Veiligheid
5Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje
bij het inschakelen van het contact rood en
daarna groen brandt, en vervolgens uit gaat.
–
Als het controlelampje permanent rood brandt,
dan is er een storing in het systeem.
–
Als het controlelampje rood knippert, vervang
de noodbatterij.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk
geen noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
dealer of een erkende reparateur
.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens
door het "Peugeot Connect SOS"-systeem
(PE112) voldoet aan het kader voor
bescherming van persoonsgegevens volgens
Verordening 2016/679 (GDPR) en Richtlijn
2002/58/EC van het Europese parlement
en de Europese Raad, en is specifiek
bedoeld om de belangen van het onderwerp
van de gegevens te beschermen, in
overeenstemming met Artikel 6.1, paragraaf
d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens
is uitsluitend beperkt tot het beheer van
het "Peugeot Connect SOS"-systeem in
combinatie met het noodnummer 112 voor
Europa.
Het "Peugeot Connect SOS"-systeem is
in staat om alleen de volgende gegevens
met betrekking tot de auto te verzamelen
en te verwerken: chassisnummer, type
(personenauto of bedrijfsauto), type brandstof
of voedingsbron, de drie meest recente
locaties en de rijrichting, en een logbestand
met tijdstempel dat de automatische
inschakeling van het systeem aangeeft.
De verwerkte gegevens worden ontvangen
door noodoproepcentra die door de relevante
nationale autoriteiten zijn aangewezen in
het gebied waarin zij zich bevinden, met
ontvangst op prioriteit en verwerking van
oproepen naar het noodnummer 112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het
systeem zijn alleen buiten het systeem
toegankelijk als er een oproep wordt
gemaakt. Het systeem is niet traceerbaar en
wordt bij normaal gebruik niet continu in de
gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van
het systeem worden automatisch en continu
gewist. Alleen de drie meest recente locaties
van de auto worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13
uur opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht van toegang tot
de gegevens en kunt waar nodig een
verzoek indienen om de verwerking van
persoonsgegevens die niet zijn verwerkt in
overeenstemming met de voorschriften van
verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren,
te wissen of te beperken. Derden die deze
gegevens hebben ontvangen, moeten op de
hoogte worden gesteld van het corrigeren,
wissen of beperken in overeenstemming met
de hierboven genoemde Richtlijn, tenzij dit
onmogelijk is of onredelijke inspanningen
vereist.
U hebt ook het recht om een
klacht in te dienen bij de relevante
gegevensbeschermingsautoriteit.
Page 98 of 308

96
Veiligheid
Peugeot Connect
Assistance
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt
bevestigd met een spraakbericht*).
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw
indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en PEUGEOT.
U kunt dit instellen in het menu Instellingen
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt
u de geolokalisatie uitschakelen/inschakelen
door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken
en vervolgens op de toets "Peugeot Connect
Assistance" om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten
bij het netwerk te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig land
kunt u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Peugeot Connect SOSPeugeot Connect Assistance’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van
de auto is gekozen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten z\
ijn ook
beschikbaar op de internetsite voor uw land.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem in
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Peugeot
Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website toegang tot
aanvullende diensten.
Raadpleeg voor informatie over het Pack
SOS & Assistance de algemene voorwaarden
voor deze diensten.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat
de volgende systemen:
–
het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
–
Antispinregeling (ASR). –
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en de elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle
hebt in bochten, vooral op slechte of natte
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een
noodstop blokkeren.
De EBD regelt de remdruk per wiel.
Dit waarschuwingslampje gaat branden
bij een storing in het ABS-systeem.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig
en met een matige snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS
gaat branden, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal, dan is er een storing in de
EBD.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Page 99 of 308

97
Veiligheid
5Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het ABS kan lichte trillingen in het
rempedaal geven.
Wanneer er in een noodgeval moet
worden geremd, druk het rempedaal
dan stevig in en houd die druk vast.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan
voor dat er wielen worden gemonteerd die
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Laat deze systemen na een aanrijding
door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Slimme tractieregeling
Afhankelijk van de uitvoering is de auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie
op besneeuwde wegen: Intelligent Traction
Control.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden zorgt dit systeem
dat de voorwielen minder doorslippen, voor een
optimale grip en bestuurbaarheid.
Bij gladheid raden wij u aan om op
winterbanden te rijden.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (ASR) optimaliseert de
tractie met behulp van de remmen van de
aangedreven wielen en de motor, om te
voorkomen dat de wielen gaan spinnen. Het
systeem verbetert ook de koersstabiliteit van de
auto bij het accelereren.
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier
wielen in de gaten en als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpt het systeem automatisch in via
de remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart. Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip hebben of de auto de
opgelegde koers niet kan aanhouden.
Dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knippert om aan te
geven dat deze systemen in werking zijn.
Uitschakelen/inschakelen
In buitengewone omstandigheden, zoals de
auto starten wanneer deze vastzit in modder
of sneeuw, of wanneer de ondergrond zacht is,
kan het handig zijn om het ASR-systeem uit te
schakelen zodat de wielen vrij kunnen draaien
om weer grip te krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Deze functie wordt ingesteld via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
wordt een melding weergegeven om het
uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
ingeschakeld of als een snelheid van 50
km/h
wordt bereikt.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet
handmatig opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal en
Page 100 of 308

98
Veiligheid
een melding, om een systeemstoring aan te
geven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om de systemen
te laten controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent
echter niet dat de bestuurder meer risico's
mag nemen of hard mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken
als de aanbevelingen van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen en van de
montageprocedures die door een PEUGEOT-
dealer worden toegepast worden gevolgd.
We raden aan om in de winter winterbanden
te monteren, zodat deze systemen ook
onder winterse omstandigheden goed blijven
werken. Alle vier de wielen moeten worden
voorzien van banden die zijn goedgekeurd
voor de auto.
Aanhangerstabiliteits- controle (TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
Dit systeem werkt tussen 60 en 160
km/h, en
zodra het signaleert dat de aanhanger begint
te slingeren, worden de remmen ingeschakeld
om de aanhanger te stabiliseren en beperkt het
systeem waar nodig het motorvermogen om de
auto te vertragen.
Dit waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel en de remlichten
gaan branden om ander verkeer te
waarschuwen.
Zie voor meer informatie over gesleepte ladingen
en massa het deel Technische gegevens of het
kentekenbewijs van uw auto
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de
aanhanger, verminder dan uw snelheid en rijd
voorzichtig!
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
De aanhangerstabiliteitscontrole vergroot
de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de adviezen
met betrekking tot het rijden met een
aanhanger in acht worden genomen. Het
systeem mag de bestuurder niet verleiden tot
het nemen van extra risico's bij het trekken
van een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.) of
het rijden met een te hoge snelheid.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet
waar dat de aanhanger gaat slingeren, vooral
met een lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek
rijdt, kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert.
Advanced Grip Control
(Afhankelijk van de uitvoering)
Een specifieke en gepatenteerde
antispinregeling waarmee de grip op
ondergronden met sneeuw, modder en zand
wordt verbeterd.
Page 101 of 308

99
Veiligheid
5Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik
onder uiteenlopende omstandigheden, zodat
u ook onder gladde omstandigheden kunt
manoeuvreren (bij normaal gebruik van de
personenauto).
Dit systeem kan samen met
vierseizoenenbanden van het type M+S (Mud
and Snow) worden gebruikt en combineert
veiligheid, grip en tractie.
Het motorvermogen kan alleen optimaal worden
gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt
ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem
draait de motor soms met hoge toerentallen; dit
is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat er
een lampje branden en wordt er een melding
weergegeven om uw keuze te bevestigen.Bedieningsstanden
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de
verschillende normale rijomstandigheden die
kunnen voorkomen.
Telkens wanneer u het contact afzet, neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment
heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de
minste grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel
naar het wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht
doorslippen van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het
risico van ingraven wordt beperkt.
(regeling actief tot 120
km/h)
Activeer op zand geen andere standen, omdat anders de kans bestaat dat de
auto vast komt te zitten.
De ASR- en DSC-systemen
kunnen worden gedeactiveerd
door de draaiknop in de stand " OFF" te
draaien.
De systemen ASR en DSC grijpen niet
meer in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50
km/h of als het contact
opnieuw wordt aangezet.
Page 102 of 308

100
Veiligheid
Adviezen
De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt
er ook mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
–
het rijden in terrein waarbij de onderzijde
van de auto beschadigd zou kunnen raken
of waarbij onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler
, enz.) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere objecten,
–
het rijden in terrein met steile hellingen en
weinig grip,
–
het passeren van een beek- of
rivierbedding.
Hill Assist Descent
Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk
de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 5 %.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N, D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet meer beschikbaar:
– als de rijsnelheid hoger is dan
70
km/h,
–
als de rijsnelheid wordt geregeld door de
adaptieve cruise control, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van
ongeveer 50
km/h selecteren.
► Houd dez e toets bij snelheden lager
dan 50 km/h ingedrukt totdat het groene
controlelampje gaat branden om het systeem te
selecteren; dit lampje gaat grijs branden op het
instrumentenpaneel.
► Het systeem wordt geactiveerd bij een
snelheid lager dan 30 km/h; dit lampje
gaat groen branden op het instrumentenpaneel.
►
Zodra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
– als de eer ste of tweede versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd
en knippert het controlelampje snel;
–
als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt,
wordt de snelheid verlaagd en knippert het
controlelampje langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee wordt afgedaald
lager
.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert
het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in
beweging te brengen.
Page 103 of 308

101
Veiligheid
5De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje
van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30
km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of
het rempedaal weer intrappen.
Uit
► Druk op de toets totdat het controlelampje
uit gaat; het controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70
km/u wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
waarschuwingslampje groen branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De pyrotechnische gordelspanners
kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje
Airbag branden.
Laat het veiligheidsgordelsysteem na
een aanrijding controleren en eventueel
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Page 104 of 308

102
Veiligheid
Hoogteverstelling
► Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats
wordt door een elastische riem horizontaal
gehouden als de middelste veiligheidsgordel niet
wordt gebruikt.
Veiligheidsgordels
zitplaatsen tweede zitrij
achterin
Iedere zitplaats van de tweede zitrij achterin
heeft een driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Controleer het volgende voordat u
handelingen met de zitplaatsen achterin
uitvoert, om beschadiging van de
veiligheidsgordels te voorkomen:
–
Zijn de buitenste veiligheidsgordels goed
gespannen?
–
Is de middelste veiligheidsgordel volledig
opgerold?
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats tweede zitrij
achterin