Page 217 of 329

Rijden en bediening215waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water
als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andere
onbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem
hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● De sensoren geblokkeerd worden door ijs, sneeuw,
modder, stickers, magneten,
metalen plaatjes of iets anders.
● U rijdt in zware regenbuien.
● De auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rondde detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.Bij een storing in het systeem of alshet systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale prestaties zo spoedig mogelijk een
stuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Waarschuwing wisselen van rijstrook
Behalve het dodehoeksysteem
3 214 herkent ook de waarschuwing
wisselen van rijstrook snel naderende achterliggers op rijstroken naast uw
auto.
Het systeem waarschuwt visueel in
elke buitenspiegel bij het detecteren
van snel naderende achterliggers.
De radarsensoren zitten in de achter‐ bumper.9 Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van
rijstrook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzienlijk
snellere achterligger detecteert, licht
het gele waarschuwingssymbool
F in de desbetreffende buitenspie‐
gel op. Als u vervolgens de richting‐
aanwijzers gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool F geel knippe‐
ren om u te waarschuwen voor het
wisselen van rijstrook.
De waarschuwing wisselen van
rijstrook werkt bij alle snelheden.
Page 218 of 329

216Rijden en bediening
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer 3,5 m
parallel aan beide zijden van de auto
en ongeveer 3 m naar achteren bij het dodehoeksysteem (A) en ongeveer
50 m naar achteren bij waarschuwing wijzigen van rijstrook (B) op parallelle
rijstroken. De zones beginnen bij elke buitenspiegel. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Uitschakelen
U kunt de waarschuwing voor het
wisselen van rijstrook in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display instellen.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Info-Display 3 120.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in scherpe bochten geeft het systeemsoms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)
waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water
als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andere
Page 219 of 329

Rijden en bediening217onbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem
hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● de sensoren worden geblok‐ keerd door ijs, sneeuw, modder,
stickers, magneten, metalen
plaatjes of iets anders
● u rijdt in zware regenbuien
● de auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
● de auto trekt een aanhangwagen
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale
prestaties zo spoedig mogelijk eenstuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto als een afbeelding van
bijna 360°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt vier camera's: ● camera achter, in de achterklep
● camera voor, in de voorgrille onder het embleem
● zijcamera's, aan de onderkant van beide buitenspiegelsHet scherm op het Info-Display is
verdeeld in twee delen: links ziet u het
bovenaanzicht van de auto en rechts
het vooraanzicht of achteraanzicht,
afhankelijk van de ingeschakelde
versnelling. De parkeersensoren
completeren de informatie over het aanzicht.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem kan
worden ingeschakeld door d op het
Info-Display aan te raken. Wellicht vindt u deze optie door in het start‐
menu naar de volgende pagina te
schuiven.
Werking
Zicht achter
Bij zicht achter ziet u bij ingescha‐
kelde achteruitversnelling of door
eerst d en dan e aan te raken
rechts op het scherm een beeld van
de zone achter de auto.
Mogelijk verschijnt er een gevaren‐
driehoek 9 op het scherm wanneer
de sensoren achter van de parkeer‐
hulp obstakels detecteren. Naarmate
Page 220 of 329

218Rijden en bedieningu het obstakel meer nadert verandertdeze driehoek van geel in rood en
wordt deze groter.
De eerdere informatie op het Info- Display verschijnt korte tijd na hetuitschakelen van de achteruitversnel‐
ling. Druk om sneller terug te keren
naar de eerdere informatie op het
display op het camerapictogram op
het Info-Display. Het panoramazicht‐
systeem werkt evenmin wanneer u in een vooruitversnelling sneller dan
11 km/u rijdt.
Zicht rondom
Bij zicht rondom ziet u een beeld
rondom de auto van bovenaf, samen
met de beelden van de camera vóór of achter op het Info-Display.
Vooraanzicht
Bij het vooraanzicht ziet u rechts op
het scherm een beeld van de zone
vóór de auto. Dit beeld verschijnt bij
inschakelen van een vooruitversnel‐
ling vanuit de achteruitversnelling of
door d op het Info-Display aan te
raken. Het vooraanzicht toont ook
obstakels die binnen 30 cm automa‐
tisch zijn gedetecteerd. Het vooraan‐zicht verschijnt alleen tot een snel‐
heid van 11 km/u in een vooruitver‐
snelling.
Uitschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt gedeactiveerd:
● wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
● druk op (
Algemene informatie9 Waarschuwing
Het panoramazichtsysteem kan
nooit het zicht van de bestuurder
vervangen. Het brengt geen
kinderen, voetgangers, fietsers,
kruisend verkeer, dieren of even‐
tuele andere obstakels buiten het
zicht van de camera, bijv. onder de bumper of onder de auto, in beeld.
Gebruik niet alleen het panorama‐
zichtsysteem om te rijden of te
parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
9 Waarschuwing
Weergegeven beelden zijn moge‐
lijk verder weg of dichterbij dan ze lijken. De weergegeven zone is
beperkt en obstakels dichtbij een
van de randen van de bumper of
onder de bumper worden niet op
het scherm weergegeven.
9 Waarschuwing
De panoramazichtcamera's
hebben dode hoeken en geven niet alle obstakels nabij de randen van de auto weer. Bij inklapbarebuitenspiegels die niet in de juiste
stand staan wordt het panorama‐
zicht niet goed weergegeven.
Page 221 of 329

Rijden en bediening219
Dode hoeken verschijnen als
gearceerde stukken op de lichte
delen. Donkere stukken zijn de beel‐
den van het panoramazichtsysteem.
SysteembeperkingenVoorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het van belang om de
lenzen van de camera's in de voor‐ grille, de behuizingen van de
buitenspiegels en in de achterklep
tussen de kentekenverlichting
altijd schoon te houden. Spoel de
lenzen met water en veeg deze
met een zachte doek af.
Reinig de lenzen niet met een
stoomcleaner of hogedrukreini‐
ger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto was betrokken bij een aanrijding.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
Page 222 of 329

220Rijden en bedieningparkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking De camera is gemonteerd tussen de
lampjes van de kentekenverlichting.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand
van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten aan te geven.De baan van de auto wordt afgebeeld overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen worden op
het scherm weergegeven als drie‐
hoekjes 9 en geven obstakels aan
die door de achtersensoren van de
geavanceerde parkeerhulp zijn
geconstateerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Page 223 of 329

Rijden en bediening221Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 10 seconden niet is ingeschakeld.
Hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
uitschakelen
Multimedia Navi : U kunt de activering
of deactivering van de visuele hulplij‐
nen en waarschuwingssymbolen
veranderen via de aanraaktoetsen in
het onderste deel van het display.
Multimedia / Multimedia Navi Pro: U
kunt de visuele hulplijnen en waar‐
schuwingssymbolen activeren of
deactiveren in het menu Instellingen op het Info-Display . Selecteer de rele‐
vante instelling in Instellingen I
Achteruitkijkcamera .
Info-Display 3 120.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Systeembeperkingen De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil. Reinig de lens,
spoel deze met water en veeg
deze met een zachte doek af.● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Waarschuwing kruisendverkeer achter
Naast de achteruitkijkcamera 3 219
waarschuwt de waarschuwing krui‐
send verkeer achter bij het achteruit
rijden voor kruisend verkeer van links of rechts. Bij detectie van kruisendverkeer na activering van de achter‐uitkijkcamera, verschijnt er op hetColor Info-Display een gevarendrie‐
hoek met een pijl K die de richting
van het verkeer aangeeft. Verder klin‐
ken er drie pieptonen uit de luidspre‐ ker aan de desbetreffende kant.
Page 224 of 329

222Rijden en bediening
De radarsensoren zitten in de achter‐bumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend
verkeer achter vervangt niet het
kijken door de bestuurder. Let op:
objecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij inschakeling van de
achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De radarsensoren aan de achterzijde van de auto bestrijken zones van ca.
20 m 90° naar links en naar rechts. De
waarschuwing voor kruisend verkeer
achter is actief tot snelheden van
10 km/h en waarschuwt bij kruisend
verkeer achter de auto met een snel‐
heid tot 36 km/h.
Uitschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
10 seconden niet wordt ingeschakeld.
U kunt de waarschuwing kruisend
verkeer achter in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display
in- of uitschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Info-Display 3 120.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.