152
Voorwaarden voor de
werking
- De adaptieve snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
-
D
e auto moet op een rijstrook met duidelijke
markeringen aan weerszijden rijden.
-
H
et ESP moet functioneren.
-
D
e ASR-/DSC-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
-
E
r wordt geen aanhanger gedetecteerd.
-
E
r is geen noodreser vewiel gemonteerd.
-
D
e auto mag niet worden blootgesteld aan
krachtige zijwaartse versnellingen.
-
D
e richtingaanwijzers mogen niet
ingeschakeld zijn.
Inschakelen/uitschakelen
De status van de functie wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De kleur van het symbool hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijze kleur)
Er is aan ten minste een van de
werkingsvoor waarden niet voldaan, de
werking van de functie is onderbroken.
(groene kleur)
Aan alle werkingsvoorwaarden
is voldaan, het systeem is
ingeschakeld. Als de bestuurder geen gebruik meer wil maken
van het systeem, kan dit worden uitgeschakeld
door nogmaals op de toets te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat uit en
het symbool op het instrumentenpaneel gaat
uit.
Regeling
De bestuurder moet het stuur wiel goed
vasthouden.
Als de regeling actief is, wordt het symbool
groen weergegeven: het systeem houdt de auto
door middel van kleine stuurbewegingen op de
door de bestuurder gekozen positie binnen de
rijstrook.
De bestuurder kan bewegingen in het stuur wiel
voelen.
Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuur wiel te
draaien. Als de bestuurder van mening is dat
de positie van de auto correct is, moet hij,
ter wijl hij beide handen op het stuur wiel heeft,
het stuur wiel minder stevig vasthouden om
het systeem de besturing te laten overnemen.
De auto wordt dan niet automatisch binnen de
rijstrook gecentreerd.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden
op snelwegen en autowegen.
F Druk op deze toets wanneer de adaptieve
snelheidsregelaar is geactiveerd.
Dit wordt bevestigd door:
-
H
et groen branden van het verklikkerlampje van de knop.
-
D
e weergave van het volgende symbool op het
instrumentenpaneel.
(oranje kleur)
Er is een storing in het systeem.
Rijden
153
Pauzeren/onderbreken van
het systeem
Indien dit op basis van de
verkeersomstandigheden of de staat van
het wegdek nodig is, moet de bestuurder
ingrijpen door aan het stuur wiel te draaien
om het systeem tijdelijk te onderbreken.
Het intrappen van het rempedaal,
waardoor de snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt ook voor het
onderbreken van het systeem.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft, geeft het
een reeks waarschuwingen die steeds dringender
worden. Als de bestuurder niet reageert, wordt de
werking van het systeem onderbroken.
Na een onderbreking doordat het
stuur wiel te lang onvoldoende stevig is
vastgehouden, moet u de functie opnieuw
activeren door op de toets te drukken. Automatisch pauzeren:
-
a
ctiveren van het ESP,
-
l
angere tijd geen detectie van
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie Active Lane Departure Warning
de controle overnemen tot er weer aan
de voor waarden voor de werking wordt
voldaan.
Bij actie van de bestuurder: onderbreking
-
in
schakelen van de richtingaanwijzers,
-
o
verschrijden van de rijstrookmarkeringen,
-
t
e stevig vasthouden van het stuur wiel of
dynamische stuuractie,
-
r
empedaal (pauzeren tot de
snelheidsregelaar weer is ingeschakeld) of
gaspedaal ingetrapt (onderbreking tijdens
de periode dat het pedaal is ingetrapt).
-
pa
uzeren van de snelheidsregelaar,
-
u
itschakelen van het DSC-/ASR-systeem
Rijomstandigheden en
bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de
weergaven beschreven die behoren bij de
belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen
worden niet opeenvolgend weergegeven.
6
Rijden
157
Het systeem detecteert ook motor fietsen
en dieren, maar dieren kleiner dan 0,5 m
en voor werpen op de rijbaan worden niet
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
-
C
ollision Risk Alert,
-
I
ntelligente noodremassistentie,
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera boven aan de voorruit en, afhankelijk
van de uitvoering, een radar in de voorbumper. Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden uit- of
ingeschakeld via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP mag niet defect zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op
een niet te bochtige weg rijden.
In de volgende gevallen is het raadzaam het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
a
ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt getest,
-
a
ls de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
-
a
ls de voorbumper beschadigd is (uitvoering
met radar),
-
n
a beschadiging van de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel wordt gedetecteerd
(kleinere diameter).
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als een storing van de
rempedaalschakelaar of van minimaal
twee remlichten wordt gedetecteerd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u
altijd de controle over uw
auto behouden zodat u
op elk moment
kunt ingrijpen om een aanrijding te
voorkomen.
6
Rijden
161
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
-
w
egmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle of bochtige weg.
Active Lane Departure
Warning System
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen. Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en randen van de weg
(afhankelijk van de uitvoering), corrigeert
de koers van de auto en waarschuwt de
bestuurder zodra overschrijding van de
rijstrookmarkering of bermrand (afhankelijk van
de uitvoering) dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
1 80 km/h liggen.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Het ESP moet storingsvrij zijn.
De ASR-/DSC-systemen moeten ingeschakeld
zijn.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem
regelt niet de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remmen.
Werking
Zodra het systeem registreert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen
op de weg overschreden dreigt te worden,
corrigeert het de koers van de auto tot de auto
weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid. Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Als het systeem detecteert dat de bestuurder
tijdens een automatische correctie het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft,
onderbreekt het systeem deze manoeuvre.
Er wordt een waarschuwing geactiveerd om
de bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
6
Rijden
162
Rijomstandigheden en
bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de afhankelijk van de rijomstandigheden
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
Wanneer echter de dodehoekbewaking
is ingeschakeld en de bestuurder van
rijstrook gaat wisselen ter wijl een voertuig
in de dode hoek wordt gedetecteerd, zal het
systeem ondanks het inschakelen van de
richtingaanwijzers toch een koerscorrectie
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de dodehoekbewaking
.Status van
de functie
Lampje
Weergave en/of
bijbehorend berichtAanwijzingen
UIT
(grijs)Systeem uitgeschakeld.
AAN (grijs)
Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan
de werkingsvoorwaarden:
-
s
nelheid lager dan 65 km/h,
-
g
een rijstrookmarkering gedetecteerd,
-
d
e ASR /DSC-systemen zijn
uitgeschakeld of het ESP grijpt in.
-
"
sportieve" rijstijl.
AAN (grijs)Functie automatisch uitgeschakeld/op
stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie
van een aanhanger, gebruik van het (bij
de auto geleverde) noodreservewiel.
Rijden
163
Status van
de functieLampjeWeergave en/of
bijbehorend berichtAanwijzingen
AAN
(g r o e n)Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65
km/h.
AAN (oranje)/(groen)Het systeem corrigeert de koers op
basis van de zijde van de rijstrook die
overschreden dreigt te worden (oranje
l i j n).
AAN
(oranje)/(groen)
"Pak het stuur wiel weer vast." -
A
ls het systeem tijdens de correctie
detecteert dat de bestuurder het
stuurwiel enkele seconden loslaat,
onderbreekt het systeem de correctie
om de besturing weer over te laten
aan de bestuurder.
-
A
ls het systeem tijdens de correctie
vaststelt dat de correctie onvoldoende
zal zijn om het overschrijden van
de rijstrookmarkering (oranje
lijn) te voorkomen, wordt de
bestuurder gewaarschuwd dat hij de
koerscorrectie moet voltooien.Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
-
d
e systemen DSC en ASR worden
uitgeschakeld of het ESP grijpt in,
-
d
e snelheid is lager dan 65 km/h of hoger
dan 180
km/h,
-
e
r is een aanhanger aangekoppeld,
-
d
etectie van het gebruik van een
noodreser vewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
-
d
etectie van sportief rijgedrag, mate van
intrappen van het rempedaal of gaspedaal,
-
e
r wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
-
d
e richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
-
i
n een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
-
i
n een scherpe bocht,
-
w
anneer de bestuurder niet reageert tijdens
een correctie.
6
Rijden
170
StandaardweergaveIngezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
Stand AUTO- als uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog
7
seconden weergegeven),
-
a
ls op de witte pijl in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk
1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter
hoogte van de rode lijn (minder dan 30
cm
van de auto), wordt dankzij de sensoren in de
achterbumper automatisch overgeschakeld van
de weergave van de omgeving achter de auto
(standaard) naar de weergave van het beeld
van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Rijden
172
F Selecteer "Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto
als de versnellingsbak in de neutraalstand staat
of een vooruitversnelling is ingeschakeld, en
een weergave van de omgeving achter de auto
als de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30
km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20
km/h),
-
a
ls op de witte pijl in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft
bovendien extra informatie over de
omgeving van de auto.
Stand AUTO
Bij draaiende motor en een rijsnelheid
van maximaal 20 km/h kunt u deze
functie activeren via het menu
Rijden/Auto van het het touchscreen:De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
d e auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30 cm
vanaf de voorbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk
1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de voorzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf van de
auto (zoom).
Rijden