81
Dagrijverlichting/
positielichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
D
agrijverlichting (lichtschakelaar in stand
" AUTO " bij voldoende omgevingslicht).
-
P
ositielicht (lichtschakelaar in stand " AUTO"
bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht").
Als de functie dagrijverlichting is
ingeschakeld, hebben de leds een grotere
lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
Automatische verlichting
Wanneer de ring in de stand " AUTO" staat en
de regen-/lichtsensor weinig omgevingslicht
detecteert, worden de kentekenplaatverlichting,
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld. De verlichting kan ook, in geval
van neerslag, gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
F
A
fhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag
om de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts
van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
4
Verlichting en zicht
116
Rijadviezen
F Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
F
R
icht uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u
snel
kunt reageren op onver wachte situaties.
F
K
ies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u
moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij
slecht weer.
F
V
oer handelingen die veel aandacht vergen
(bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
F
B
ij lange ritten is het raadzaam om elke
twee uur pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair
draaien in een slecht geventileerde,
afgesloten ruimte. Verbrandingsmotoren
stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op vergiftiging met
dodelijke afloop! Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
mechanische onderdelen van uw auto (de
motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem . Kans op over verhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor
niet draaien op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). Het uitlaatsysteem van uw
auto wordt erg warm en blijft ook na het
afzetten van de motor nog enkele minuten
warm. Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u
uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak. Laat nooit kinderen zonder toezicht in
de auto achter.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
F
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
F
s
chakel de functie Stop & Start uit,
F
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
F
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Rijden
118
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels omvatten een elektronische
startblokkering waar van de geheime code moet
worden herkend om te kunnen starten.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk.
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Starten van de motor
F Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuur wiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuur wiel
(bijvoorbeeld als de wielen volledig naar
links of rechts zijn gedraaid).
Het contactslot heeft 3 standen:
- s tand 1
(Stop): sleutel in het contactslot steken en uit
het contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld,
-
s
tand 2
(Contact): stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien van
de motor,
-
s
tand 3
(Star ten).
Parkeerrem aangetrokken:
F
Z et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap ver volgens het
koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto met automatische transmissie : zet
de selectiehendel in stand N of P en trap
het rempedaal volledig in. F
A
uto's met een benzinemotor
: activeer
de startmotor door de sleutel in stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor is aangeslagen.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voor ver warmen van de
katalysator twee minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait
(verhoogd stationair toerental).
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in stand 2
(aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Rijden
119
Activeer, zodra dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd, de startmotor door de
sleutel in stand 3 te houden tot de
motor is aangeslagen; geef daarbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor is aangeslagen.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm
is, gaat het waarschuwingslampje niet
branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact af. Wacht een paar seconden
alvorens opnieuw te starten. Als de motor ook na
een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan
niet langer de motor te starten: de startmotor
en de motor zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai als de motor stationair draait de
sleutel naar stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over
de auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
m ee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop )
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode .
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in stand
2
(Contact) van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in stand 1
(Stop) en
ver volgens opnieuw in stand 2
(Contact)
om het contact weer aan te zetten.
6
Rijden
120
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel, zodat de
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de rubriek
"Sleutel niet gedetecteerd – Noodprocedure
voor starten/afzetten".
Starten van de motor
F Druk op de knop "START/STOP"; houd
het pedaal ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor bij
temperaturen beneden het vriespunt en/of bij koude
motor pas gestart als het waarschuwingslampje
voor het voorgloeien is gedoofd.
F Moet u het pedaal ingetrapt houden en
niet nogmaals op de knop " START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
weergegeven.
In sommige gevallen wordt u
met een melding
verzocht om het stuur wiel heen en weer te
bewegen ter wijl u
de knop "START/STOP "
ingedrukt houdt om het stuurslot te ontgrendelen.
Bij benzinemotoren kan na een
koude start het voor ver warmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) waarneembare motortrillingen
met zich meebrengen.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie bij voorkeur
stand P of N .
F
D
ruk op de knop " START/STOP".
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8
kan het stuurslot niet worden
vergrendeld, maar wordt de versnellingsbak
vergrendeld in stand P .
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u
de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
of
F
S
electeer bij een auto met een automatische transmissie
stand P of N en trap ver volgens het rempedaal in.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop " START/STOP " hebt
gedrukt:
Rijden
121
Contact aanzetten zonder te
starten
Druk met de elektronische sleutel in het
interieur van de auto zonder pedalen in
te trappen op de knop " START/STOP " om
het contact aan te zetten zonder de motor
te starten (om het instrumentenpaneel. en
accessoires zoals het audiosysteem en de
verlichting te activeren).
F Druk nogmaals op deze knop om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is. F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie stand P en trap
ver volgens het rempedaal stevig in.
F
D
ruk op de knop "
START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
F
H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer 5
seconden ingedrukt.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer
5
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8, wordt het stuurslot niet
vergrendeld.
F
H
oud de afstandsbediening tegen de lezer. Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, trekt het systeem de parkeerrem
automatisch aan wanneer de motor wordt
afgezet en zet deze vrij wanneer de auto weer
in beweging wordt gebracht.
6
Rijden
123
Als u de hendel indrukt zonder het
r empedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
F t rek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het branden
van het lampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden .Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F
T
rap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1
e versnelling of de
achteruitversnelling in.
F
G
eef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F
H
oud het rempedaal ingetrapt.
F
Sel
ecteer stand D , M of R.
F
L
aat het rempedaal los en geef gas.
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer dan
of de voorportieren correct zijn gesloten.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet". Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
u
de motor afzet .
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
branden van het verklikkerlampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of in de STOP-stand
van het Stop & Start-systeem is gezet, wordt de
parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
6
Rijden
124
Bijzonderheden
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen.
Stilzetten van de auto zonder dat de
parkeerrem wordt aangetrokken.
F
Z
et de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F
Z
et het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F
Z
et de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken ter wijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje in het instrumentenpaneel en
het lampje P op de hendel in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet".
F
Z
et het contact af. Bij een auto met een automatische
transmissie wordt stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie
, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie klinkt een geluidssignaal als
stand N wordt geselecteerd wanneer het
bestuurdersportier is geopend. Het geluidssignaal
stopt zodra u
het bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen. F
H
oud de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2
seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden van dit
lampje op het instrumentenpaneel.
F
L
aat de hendel en het rempedaal los.
F
S
tart de motor.
F
T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F
L
aat het rempedaal volledig los. Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd door
het doven van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de parkeerremhendel te
trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel
wordt getrokken. Het afremmen wordt
onderbroken als de parkeerremhendel wordt
losgelaten.
Rijden