130
Storing
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden
ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl in combinatie met het nummer
van de geadviseerde versnelling op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie :
als stand D of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de
auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat. Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u
stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden.
De functie is per fect afgestemd op
stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de functies
van de auto, met name het remmen.
Rijden
131
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Om de functie uit /in te schakelen:
F Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel
bevestigt de statuswijziging.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat
het oranje lampje branden; als de motor door de
functie was gestopt, wordt deze direct gestart.
Bijbehorende verklikkerlampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Werking
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Primaire werkingsvoorwaarden
- H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt.
-
H
et laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
-
D
e temperatuur van de motor moet binnen
het nominale werkingsbereik liggen.
-
D
e buitentemperatuur moet tussen 0°C en
35°C liggen.
Afzetten van de motor (STOP-
stand)
De motor wordt automatisch in de STOP-stand
gezet zodra de bestuurder de auto tot stilstand
brengt.
-
B
ij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak : als u
bij een snelheid
lager dan 3
km/h de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
-
B
ij een auto met automatische
transmissie :
•
S
electiehendel in stand D of M en
bij een snelheid lager dan 20
km/h
(BlueHDi 180
S&S-uitvoeringen) of bij
een snelheid lager dan 3
km/h (PureTech
130/175
S&S-, BlueHDi 130 S&S-
uitvoeringen): als u
het rempedaal intrapt.
•
S
electiehendel in stand N bij een
snelheid van 0
km/h.
•
S
electiehendel in stand P en het
rempedaal losgelaten bij een snelheid
van 0
km/h.
Te l l e r
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
is geactiveerd tijdens een rit. De teller wordt
elke keer als u het contact aanzet weer op nul
gezet.
6
Rijden
132
Bijzonderheden:
Het systeem zet de motor niet af in de volgende gevallen:
- D e auto staat op een steile helling (bergopwaarts of
bergafwaarts).
-
D
e auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan 10
km/h
gereden.
-
A
ls het draaien van de motor nodig is om het interieur
op een aangename temperatuur te houden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Motor opnieuw starten (START-
stand)
F Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal
volledig wordt ingetrapt.
F
B
ij een auto met automatische transmissie :
•
S
electiehendel in stand D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.
•
S
electiehendel in stand N , rempedaal
losgelaten: als de selectiehendel in stand D
of M wordt gezet.
•
S
electiehendel in stand P , rempedaal
ingetrapt: als de selectiehendel in stand R ,
N , D of M wordt gezet.
•
A
ls de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw in de
volgende gevallen:
- De rijsnelheid is hoger dan 4 km/h bij uitvoeringen met
een handgeschakelde versnellingsbak,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
A
ls met de selectiehendel in stand N en het rempedaal
losgelaten de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
•
A
ls de adaptieve snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld..
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Bij een storing knippert dit lampje
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie
met de weergave van een melding.
F
L
aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
In dat geval gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
wanneer de bestuurder wil wegrijden.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
Rijden
144
Snelheidsregelaar –
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de snelheidsregelaar
uitsluitend als de verkeerssituatie het
mogelijk maakt om gedurende een bepaalde
tijd met een constante snelheid en een veilige
afstand tot uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u
op een van de toetsen voor het instellen
van de snelheid drukt, kan de snelheid van
uw auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Trap het gaspedaal in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden (de
ingestelde snelheid knippert).
Laat om terug te keren naar de ingestelde
snelheid het gaspedaal los (wanneer
deze snelheid weer is bereikt, stopt de
snelheidsweergave met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
-
I
n een stedelijk gebied met
overstekende voetgangers,
-
i
n druk verkeer (behalve uitvoeringen
met de functie Stop & Go),
-
o
p bochtige of steile wegen,
-
o
p gladde of overstroomde wegen,
-
i
n ongunstige weersomstandigheden,
-
b
ij het rijden op een kombaan,
-
b
ij het rijden op een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar – specifieke
adviezen .
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Rijden
173
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
v erlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem assisteert u
actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u
over bij het
inparkeren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak of een automatische
transmissie bedient de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal, en bepaalt hij de
rijrichting.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Er zijn mogelijk meerdere
manoeuvres vooruit of achteruit vereist.
De bestuurder kan altijd het stuur weer
overnemen.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet. A.
Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Parkeren in een vak haaks op de rijbaan.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
Als de Park Assist is ingeschakeld, wordt de STOP-
stand van het Stop & Start-systeem niet geactiveerd.
In de STOP-stand wordt bij het inschakelen van het
Park Assist-systeem de motor gestart.
6
Rijden
180
/2
1 1
Brandstoftank
Inhoud van de tank: Ongeveer 53 liter.
Laag brandstofniveau
Als het brandstofniveau te
laag is, gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevindt zich nog ongeveer
6
liter brandstof in de tank.
Ta n k e n
Er moet minimaal 5 liter aan brandstof worden
g etankt, anders wordt de stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is Om veilig te tanken:
F
Z
et altijd eerst de motor af.
F
D
ruk als de auto is ontgrendeld op het
midden van het achterste deel van de
brandstofvulklep om deze te openen.
F
K
ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van uw
auto).
F
D
raai de vuldop linksom.
F
V
er wijder de brandstofvuldop en plaats
deze op de steun (aan de klep).
F
S
teek het vulpistool tot de aanslag in
de vulopening alvorens het vulpistool te
bedienen (om spatten te voorkomen).
F V ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop.
F
D
raai de dop rechtsom.
F
D
ruk de brandstofvulklep dicht.Uw auto is voorzien van een katalysator die de
uitstoot van schadelijke stoffen vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Als uw auto is uitgerust met het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit als de motor
in de STOP-stand is gezet. Zet in dat
geval altijd het contact af.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken.
Werking
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt,
zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het
contact gaan branden in combinatie met de
weergave van de melding en het geluidssignaal.
Tijdens het rijden worden deze melding en dit
geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate
het niveau 0
dichter wordt genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u
met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel) .
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door
de onderdruk die ontstaat door de afdichting
van het brandstofcircuit.
Praktische informatie
188
Motorkap
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u
bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het linker voorportier.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem
altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap
uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
F Trek de hendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.
Uitvoering zonder dakrails
De bevestigingen van de allesdragers zijn
voorzien van een nok die in de opening van het
verankeringspunt moet worden gestoken.
Uitvoering met dakrails
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
U moet de vier verankeringspunten op het
dakframe gebruiken voor de bevestiging van de
allesdragers. Deze punten zijn niet zichtbaar
als de portieren zijn gesloten.
Praktische informatie
192
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer…)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen. Een verstopt interieur filter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer…)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen
.
Oliefilter
Laat bij het olie ver versen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
of Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u
hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het risico
van verstopping van het filter.
Regenereer het roetfilter door met een snelheid
van minimaal 60
km/h te rijden tot het lampje
dooft. Doe dit alleen als de omstandigheden
dat toelaten.
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de AdBlue -
actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het reser voir zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het verkrijgen van AdBlue .
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
CITROËN specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
u itvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te
nemen voorzorgsmaatregelen.
Praktische informatie