Page 217 of 285

Rijden en bediening215verhogen, moet het vertraagd
laden worden genegeerd.
Tijdsgestuurde oplading 3 206.
● Langzaam knipperend groen, twee claxonpiepjes: Het opladen
wordt vertraagd door tijdsge‐
stuurd opladen. Het opladen
begint op een later tijdstip.
● Ononderbroken groen - geen claxonsignalen: Het opladen is
voltooid.
● Ononderbroken geel, geen claxonpiepje: Stekker van de
auto zit in stopcontact. Na het
aansluiten van een geschikte
oplaadkabel op het stopcontact is het normaal dat het lampje
oplaadstatus enkele seconden
lang geel wordt. Het ononderbro‐ ken gele lampje blijft mogelijk
branden afhankelijk van de auto
en van de vraag of er sprake is
van algehele onderbreking.
Dit kan er ook op duiden dat het
oplaadsysteem een storing heeft
waargenomen en de hoogspan‐
ningsaccu niet oplaadt.● Geen lichtsignaal (bij aansluiten) - Geen claxonpiepjes: Controleerde aansluiting van de oplaadka‐
bel.
● Geen lichtsignaal (na indicatie van de groene of gele oplaadsta‐tusindicator) - Geen claxonpiep‐
jes: Controleer de aansluiting van
de oplaadkabel. Als de aanslui‐
ting in orde is, kan dit te maken
hebben met een elektriciteits‐
netstoring en begint het laden op een later tijdstip. Dit kan ookgebeuren als de auto een storing in het hoogspanningslaadsys‐
teem heeft waargenomen.
● Geen lichtsignaal - drie claxon‐ signalen: De oplaadklep staat
open.
● Geen lichtsignaal - meerdere claxonsignalen: De voeding werd
onderbroken, voordat de oplaad‐
procedure kon worden voltooid.
De claxonsignalen stoppen
wanneer de voeding binnen
90 seconden wordt hersteld.
Om de waarschuwing te doen
verdwijnen moet u de oplaadka‐bel loskoppelen of ( op de elek‐
tronische handzender indrukken.
De waarschuwing voor verliezen via de oplaadkabel is te deacti‐
veren in het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 93.
In een van de bovenstaande situaties kan het systeem de temperatuur van
de hoogspanningsaccu regelen. Dan
moet er elektrische energie naar de
auto worden overgebracht.
Als de auto is aangesloten op het
stroomnet en is ingeschakeld, knip‐
pert het lampje oplaadstatus of het
brandt continu groen, afhankelijk van
het laadniveau.
Als de auto op het stopcontact aange‐
sloten is en het lampje oplaadstatus
uitstaat, is er een oplaadstoring gede‐ tecteerd.
Page 218 of 285

216Rijden en bedieningOplaadkabel9Gevaar
Er is een kans op elektrische
schokken met mogelijk letsel of de dood als gevolg.
Gebruik de oplaadkabel niet als deze ook maar enigszins bescha‐
digd is.
De klep van de oplaadkabel niet openen of verwijderen.
Onderhoud alleen door geschoold personeel. Sluit de oplaadkabel
met onbeschadigde kabels op een
goed geaard stopcontact aan.
Onder de achterste vloerafdekking in
de bagageruimte ligt een draagbare
oplaadkabel voor het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto
3 202.
Belangrijke informatie over het
opladen van de auto met een
draagbaar oplaadapparaat
● Het opladen van een elektrisch voertuig kan het elektrische
systeem van een gebouw meer
belasten dan bij een gewoon huishoudelijk apparaat.
● Laat het elektrische systeem (wandcontactdoos, bekabeling,
aansluitingen en beveiligingen)
voordat u de auto op een wand‐
contactdoos aansluit door een
deskundige monteur inspecteren
en controleren op geschiktheid
voor zwaar gebruik bij een conti‐
nue belasting van 10 A.
● Bij normaal gebruik en mettertijd kunnen stopcontacten versleten
of beschadigd raken. In dat geval zijn ze niet geschikt voor het
opladen van een elektrisch voer‐ tuig.
● Controleer de contactdoos/de stekker tijdens het opladen en
stop met het gebruik ervan als decontactdoos/de stekker heet is en laat het stopcontact door een
deskundige monteur nakijken.
● Sluit een voertuig in de open lucht aan op een stopcontact dat
bij gebruik weersbestendig is.
● Ontlast de oplaadkabel voor zo min mogelijk druk op het stop‐
contact / de stekker.9 Waarschuwing
Oneigenlijk gebruik van oplaadka‐
bels voor draagbare oplaadappa‐
raten kan brand, elektrische
schokken of brandwonden en
daardoor materiële schade,
ernstig letsel of de dood veroorza‐ ken.
● Gebruik geen verlengkabels, stekkerblokken, splitters,
massa-adapters, randaardebe‐ veiligingen of soortgelijke
apparaten.
● Gebruik geen stopcontact dat versleten of beschadigd is of
een exemplaar waarbij de stek‐
ker niet stevig zit.
Page 219 of 285

Rijden en bediening217● Gebruik geen stopcontactzonder een goede massaver‐
binding.
● Gebruik geen stopcontact op een circuit met andere elektri‐
sche verbruikers.9 Waarschuwing
Lees alle veiligheidswaarschuwin‐
gen en instructies alvorens dit
product te gebruiken. Als deze
waarschuwingen en instructies
niet worden opgevolgd, kan dit
leiden tot een elektrische schok, brand en/of ernstig letsel.
Laat kinderen nooit zonder
toezicht in de buurt van de auto
terwijl deze wordt opgeladen en
laat kinderen nooit met de oplaad‐
kabel spelen.
Als de geleverde plug niet in de
contactdoos past, wijzig deze
stekker dan niet. Vraag een
erkende elektrische de contact‐
doos te controleren.
Steek geen vingers in de elektri‐
sche aansluiting van de auto.9 Waarschuwing
Om het gevaar voor brand te
beperken dienen installaties te
voldoen aan de IEC 60364-norm
van de International Electrotech‐
nical Commission inzake elektri‐
sche installaties in gebouwen. De
installateur dient tevens te
voldoen aan eventuele bijko‐
mende vereisten zoals vastge‐
steld door het land en/of de
gemeente.
Gebruik dit product niet als het
flexibele netsnoer of de kabel van
de elektrische auto gerafeld is, de
isolatie ervan kapot is of andere
tekenen van schade vertoont.
Gebruik dit product niet als de
behuizing of de autostekker kapot, gescheurd of open is of andere
tekenen van schade vertoont.
Steek de stekker in een passende
contactdoos die geïnstalleerd is
volgens alle geldende voorschrif‐
ten en bepalingen. Aanpassingen aan de stekker die bij het productis geleverd zijn niet toegestaan.
Als de stekker niet in de contact‐ doos past, laat dan een correcte
contactdoos plaatsen door een
erkend elektricien. Als er geen
aarde is, geven de oplaadkabel‐
lampjes aan dat het elektrische
systeem een storing vertoont en
wordt de auto mogelijk niet opge‐
laden.
Page 220 of 285

218Rijden en bediening
1. Autostekker
2. Beschermkap
3. Statusindicators
4. Stekker voor stopcontact
Lampen status oplaadkabel
De oplaadkabel verricht na aanslui‐ ting een snelle zelftest
Controleer de status van de oplaad‐
kabel.
● c licht groen op en d is uit; de
oplaadkabel kan nu de auto opla‐
den.
● c knippert groen en d is uit:
Storing contactdoos/stekker: De
oplaadkabel heeft waargenomen dat de contactdoos/stekker over‐verhit is. Gebruik een andere
contactdoos of laat deze contact‐
doos door een erkend elektricien
nakijken. Reset de oplaadkabel
door deze van de contactdoos
los te maken en opnieuw aan te
sluiten.
● c is uit en d knippert rood:
Storing in auto: De onderbreker
voor een storing in het massacir‐ cuit van de oplaadkabel heeft
geschakeld. Controleer of de
oplaadkabel niet fysiek is
beschadigd en of de autostekker
volledig en goed is aangesloten.
Reset de oplaadkabel door deze
van de contactdoos los te maken en opnieuw aan te sluiten. Neem
contact op met een werkplaats
voor een servicebeurt als de
storing blijft.
● c brandt groen en d knippert
rood: storing oplaadkabel: De
oplaadkabel heeft een mogelijk
probleem met de oplaadkabelwaargenomen. Reset de oplaad‐
kabel door deze van de contact‐
doos los te maken en opnieuw
aan te sluiten. Raadpleeg een
werkplaats als de storing
aanhoudt.
Als er geen statusindicator oplicht, controleer dan of er stroom staat op
de contactdoos.
Oplaadniveau selecteren9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Let op
Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe.
Page 221 of 285

Rijden en bediening219De oplaadmodus is te selecteren in
het scherm Voorkeur laadlimiet op
het Info-Display.
Oplaadmodus selecteren 3 206.
Instructies voor aarding Dit product moet worden geaard. Als
dit product een storing of uitval
vertoont, kan er door aarding een
laag weerstandspad worden
gecreëerd voor de elektrische stroom om de kans op een elektrische schok
te reduceren. Dit product is uitge‐
voerd met een netsnoer met aardlei‐
ding. Steek de stekker in een
passende aansluiting die op de juiste manier is geïnstalleerd en geaard
conform alle geldende voorschriften
en bepalingen.9 Waarschuwing
Als de aarde van de oplaadkabel
onjuist is aangesloten, kan dit tot
een ernstige schok leiden. Vraag
een erkend elektricien of er twijfels bestaan of het oplaadcircuit
correct is geaard. De stekker die
bij het product wordt geleverd,
mag niet worden gewijzigd. Als
deze niet in de contactdoos past,
laat dan een correcte contactdoos plaatsen door een erkend elektri‐
cien.
Bevestigingsinstructies
oplaadkabel
Kies een geschikte, stevige locatie
voor het bevestigen van de oplaad‐
kabel. De geschikte hoogte voor het
bevestigen van de oplaadkabel is
91 cm vanaf de grond.
Breng de gaten 18,7 cm van elkaar
aan.
Breng de bevestigingsschroeven
aan. Laat de koppen van de schroe‐
ven 5 mm uitsteken.
Plaats de oplaadkabel goed over de
schroeven.
Sluit de stekker aan op de contact‐
doos.
Sluit de autostekker aan op de oplaa‐ daansluiting.
Elektrische vereistenVoorzichtig
Laad de auto niet met draagbare
of vaste generatoren op. Hierdoor
kan het oplaadsysteem van de
auto beschadigd raken. Laad de
auto uitsluitend via het openbare
stroomnet op.
Oplaadmodus selecteren 3 206.
In de modus niveaulimiet hoeft u geen apart circuit te gebruiken, maar is deoplaadtijd langer.
Deze auto is geschikt voor opladen
met standaard oplaadapparatuur die
aan een of meerdere van de volgende
normen voldoet:
● SAE J1772
● SAE J2847-2
● IEC 61851-1
● IEC 61851-22
● IEC 61851-23
● IEC 61851-24
● IEC 62196-1
● IEC 62196-2
Page 222 of 285
220Rijden en bediening● IEC 62196-3
● ISO 15118
Controleer of aan alle plaatselijke
elektrische codes/normen voor een
continue 10 A-belasting wordt
voldaan. Volg altijd de installatie-
instructies bij de oplaadapparatuur.
Raadpleeg een werkplaats voor meer informatie.9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Page 223 of 285

Verzorging van de auto221Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................222
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 222
Auto optakelen ........................ 222
Auto stallen .............................. 223
Verwerking van sloopauto .......224
Controle van de auto .................224
Werkzaamheden uitvoeren .....224
Motorkap ................................. 225
Koelsysteem ............................ 225
Sproeiervloeistof ......................227
Remmen .................................. 228
Remvloeistof ............................ 228
Accu ........................................ 229
Wisserblad vervangen .............230
Koplampafstelling ....................231
Gloeilamp vervangen .................231
Halogeenlampen .....................231
Xenonkoplampen ....................232
Richtingaanwijzers vooraan ....232
Achterlichten ............................ 232
Zijrichtingaanwijzers ................233
Kentekenverlichting .................233Elektrisch systeem .....................234
Hoogspanningsapparaten en bedrading ............................... 234
Overbelasting elektrisch systeem .................................. 234
Zekeringen .............................. 235
Zekeringenkast in motorruimte 236
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................239
Boordgereedschap ....................241
Gereedschap ........................... 241
Velgen en banden .....................242
Banden .................................... 242
Winterbanden .......................... 242
Aanduidingen op banden ........242
Bandenspanning .....................243
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 244
Profieldiepte ............................ 246
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 247
Wieldoppen ............................. 247
Sneeuwkettingen .....................248
Bandenreparatieset .................248
Starthulp gebruiken ...................252
Trekken ...................................... 254
Auto slepen ............................. 254
Andere auto slepen .................255Verzorging van uiterlijk ..............255
Verzorging exterieur ................255
Verzorging interieur .................257
Page 224 of 285

222Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Ook kunnen zulke wijzigingen van
invloed zijn op de bestuurdersonder‐
steuningssystemen en het energie‐
verbruik. Hierdoor kan ook de
gebruikslicentie van de auto komen te
vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto optakelen
9 Waarschuwing
Bij het onjuist opheffen van de
auto kan er ernstig letsel en
schade aan de auto ontstaan.
Laat de auto alleen door goed
opgeleid personeel in een erkende werkplaats heffen.
Krikpositie voor liftplatform
Achterarmpositie van het liftplatorm
op de carrosserie onderaan.