Page 249 of 285

Verzorging van de auto247Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning opnieuw
worden geprogrammeerd en moeten er eventueel andere aanpassingen
aan de auto worden verricht.
Laat na montage van een andere
bandenmaat de sticker met de
bandenspanningswaarden vervan‐
gen en het bandenspanningscontro‐
lesysteem opnieuw initialiseren
3 244.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Page 250 of 285

248Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Als er bandenkettingen worden
gebruikt bij te weinig ruimte, dan
kunnen de remmen, de ophanging en
andere auto-onderdelen beschadigd
raken. Het gebied dat door de
bandenkettingen wordt beschadigd,
kan tot verlies van controle over de auto en een botsing leiden. Gebruik
een ander type tractie-apparaat alsde fabrikant dit aanraadt voor de
combinatie van bandenmaten en
wegomstandigheden. Ga te werk
volgens de instructies van die fabri‐
kant. Voorkom beschadigingen aan
de auto door langzaam en aangepast te rijden, of verwijder het tractie-appa‐raat als dit de auto raakt. Draai de
wielen niet rond. Als er tractie-appa‐
raten worden gebruikt, doe dit dan bij
de voorwielen.
Gebruik op banden met de maten
205/55 R16 en 215/50 R17 alleen
speciale sneeuwkettingen die goed‐
gekeurd zijn voor Opel Ampera-e en
banden met deze maten. Neem voor
nadere informatie contact op met een
werkplaats.
Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden zijn met de
bandenreparatieset te verhelpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
zijn niet met de bandenreparatieset te verhelpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Parkeerrem inschakelen en een voor‐
uitversnelling of achteruitversnelling
inschakelen.
Page 251 of 285
Verzorging van de auto249
De bandenreparatieset zit in de
gereedschapskist onder de vloeraf‐
dekplaat in de bagageruimte.
1. Open de vloerafdekplaat.
2. Verwijder de compressor en de fles afdichtmiddel.3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakkenaan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Fles met afdichtmiddel in de houder op de compressor vast‐
zetten.
Compressor dicht bij de band
neerzetten en wel zo dat de fles
met afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
Page 252 of 285

250Verzorging van de auto9.Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
Wipschakelaar op de compressor in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
De druk begint daarna weer te
dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 min worden
bereikt.
Bandenspanning 3 265.
Wanneer de juiste bandenspan‐
ning bereikt is de compressor
uitschakelen.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning niet binnen 10 min wordt
bereikt, verwijder dan de banden‐ reparatieset. De auto één wielom‐
wenteling verplaatsen. Sluit de
bandenreparatieset weer aan en
vervolg de vulprocedure 10 min.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning nog steeds niet wordt
gehaald, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
Page 253 of 285

Verzorging van de auto251Compressor niet langer dan
10 min. achtereen laten werken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven.
Hierdoor wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Stop na ongeveer
10 km (uiterlijk na 10 m) en contro‐
leer de bandenspanning. Hiervoor de luchtslang van de compressor
rechtstreeks op bandventiel en
compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Breng de vloerafdekplaat weer
aan.
Vloerplaat bagageruimte 3 62.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant
van de compressor. Om deze te
Page 254 of 285

252Verzorging van de autoverwijderen, schroeft u de compres‐sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.Starthulp gebruiken
Gebruik geen snellader.
Als de standaardaccu van 12 V leeg
is, kan de auto met hulpstartkabels en
de auto-accu van een andere auto
worden gestart. Starten met hulpka‐
bels werkt alleen wanneer de hoog‐
spanningsaccu is opgeladen.9 Gevaar
De hoogspanningsaccu kan niet
met starthulpkabels of een accuo‐ plader worden gestart. Als u dat
toch doet, kunt u letsel, de dood of
schade aan de auto veroorzaken.
9 Waarschuwing
Ga bij het gebruik van hulpstartka‐
bels uiterst behoedzaam te werk.Afwijken van de onderstaande
instructies kan aanleiding geven
tot letsel of schade door ontplof‐
fing van de accu of schade aan de
elektrische systemen van beide
voertuigen.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Start nooit een ander voertuig met
startkabels vanaf de polen in de
motorruimte.
Hierdoor kan een zekering in de
auto overbelast raken.
● Stel de 12V-accu nooit bloot aan vonken of open vuur.
● Een ontladen standaardaccu van
12 V kan al bij een temperatuur
van 0 °C bevriezen. Ontdooi de
bevroren standaardaccu van 12 V alvorens hulpstartkabels
aan te sluiten.
● Draag bij werkzaamheden aan de standaardaccu van 12 V
oogbescherming en bescher‐ mende kleding.
Page 255 of 285

Verzorging van de auto253● Gebruik een hulpstartaccu metdezelfde spanning (12 V). De
capaciteit (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de ontla‐ den standaardaccu van 12 V.
● Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● Koppel de ontladen standaard‐ accu van 12 V niet los van de
auto.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Leun tijdens de hulpstart niet over de standaardaccu van 12 V
heen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Schakel de parkeerrem in en zet de keuzehendel in de stand P.
● Open de beschermkap van de pluspool van beide accu's.Accupolen in de motorruimte
De accupolen voor het starten van deauto met hulpstartkabels zitten in de
motorruimte.
De pluspool zit onder een kap. Open
de afdekking alvorens de auto met hulpstartkabels te starten.
De minpool van de accu is een
tapeind op een steun in de buurt van
de oplaadmodules.
Auto met starthulpkabels starten
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Sluit het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van uwontladen accu aan.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op de minpool
(tapeind).
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Page 256 of 285

254Verzorging van de autoStart de auto als volgt:1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Druk na 5 minuten op POWERm
om de auto in te schakelen.
Na het initialiseren van de instru‐
mentengroep laadt de auto de
standaardaccu van 12 V op met stroom uit de hoogspannings‐
accu.
3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
4. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepenVoorzichtig
Bij ondeskundig slepen van een
gestrande auto kan de auto
beschadigd raken. Laat de
gestrande auto alleen op een
platte bergingswagen afvoeren.
Laat de auto alleen door goed
opgeleide monteurs slepen.
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
beschadigingen aan de lak te voorko‐
men. Steek de schroevendraaier in de gleuf aan de korte zijde van de
afdekking. Maak de afdekking los
door de schroevendraaier voorzichtig
zijwaarts te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 241.
Sleepoog linksom inschroeven en tot
aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
Sleepkabel - beter is een sleepstang
- aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.