Page 41 of 384

Daglichtlampen — indien aanwezig
De koplampen gaan met een laag intensi-
teitsniveau branden wanneer er naar een an-
dere stand dan PARK (automatische versnel-
lingsbak) wordt geschakeld of wanneer het
voertuig begint te rijden (handgeschakelde
versnellingsbak).
OPMERKING:
De daglichtlamp aan dezelfde kant van het
voertuig als de actieve richtingaanwijzer gaat
automatisch uit wanneer een richtingaanwij-
zer is ingeschakeld en gaat weer branden
wanneer de richtingaanwijzer is uitgescha-
keld.
Schakelaar dimlicht/grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich-
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Trek de multifunc-
tionele hendel naar achteren richting het
stuurwiel om het dimlicht weer in te schake-
len.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het sys-
teem in te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom naar de laatste stand
voor automatische bediening van de koplam-
pen. Als dit systeem is ingeschakeld, is ook
de uitschakelvertraging van de koplampen
ingeschakeld. Dit betekent dat de koplampen
nog maximaal 90 seconden lang blijven bran-
den nadat u de contactschakelaar in de stand
OFF hebt gezet. Om het automatische sys-
teem uit te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar naar een andere stand dan AUTO.
Multifunctionele hendel
39
Page 42 of 384

OPMERKING:
In de automatische modus gaan de koplam-
pen pas branden zodra de motor draait.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn-
tegreerd in de koplampschakelaar.Om de mistlampen vóór in te schakelen drukt
u op de bovenste helft van de koplampscha-
kelaar. Om de mistlampen vóór uit te schake-
len drukt u een tweede keer op de bovenste
helft van de koplampschakelaar.
Om de mistlampen achter in te schakelen
drukt u op de onderste helft van de koplamp-
schakelaar. Om de mistlampen achter uit te
schakelen drukt u een tweede keer op de
onderste helft van de koplampschakelaar.
OPMERKING:
Om de mistlampen achter in te schakelen
moeten de dimlichten of de mistlampen vóór
aan zijn.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden van de instrumentengroep gaan knip-
peren, wat betekent dat de richtingaanwij-
zers voor en achter naar behoren werken.OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat bran-
den wanneer u de hendel beweegt, is waar-
schijnlijk de desbetreffende lamp defect.
Lane Change Assist — indien aanwezig
Tik de multifunctionele hendel eenmaal om-
hoog of omlaag zonder hem in de klikstand te
duwen; de richtingaanwijzer (rechts of links)
knippert dan driemaal en gaat vervolgens
automatisch uit.
Waarschuwingssignaal verlichting aan
Als de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is
gezet, klinkt er een geluidssignaal wanneer
het bestuurdersportier wordt geopend.
Locatie van schakelaar mistlampen
1 — Schakelaar mistlampen voor
2 — Schakelaar mistlampen achter
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
40
Page 43 of 384

Hoogteverstelling koplampen — Indien
aanwezig
Uw auto is mogelijk uitgerust met een kop-
lampverstellingssysteem. Met dit systeem
zijn de koplampen altijd correct afgesteld,
ongeacht de belading van de auto.
De schakelaar bevindt zich op het instrumen-
tenpaneel, naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer overeen-
komstig de in de volgende tabel weergegeven
belading tegenover het controlelampje op de
schakelaar staat.
0/1Alleen bestuurder, of
bestuurder en voor-
passagier.
2Alle zitplaatsen be-
zet, en een gelijkma-
tig verdeelde lading
in de bagageruimte.
Het totale gewicht
van passagiers plus
lading blijft onder
het maximale laadge-
wicht van de auto.
3Bestuurder, en een
gelijkmatig verdeelde
lading in de bagage-
ruimte. Het totale
gewicht van bestuur-
der plus lading blijft
beneden het maxi-
male laadgewicht van
de auto.RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/-
sproeiers bevindt zich op de rechterkant van
de stuurkolom. De voorruitenwissers worden
bediend door een schakelaar te bedienen op
het uiteinde van de hendel.
Raadpleeg "Achterruitwisser/-sproeier" voor
meer informatie over het gebruik van de
achterruitwisser/-sproeier.
Bedieningsschakelaar voor
hoogteverstelling van koplampen
Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeier
41
Page 44 of 384

Bediening van de ruitenwissers
Draai voor langzame wisbewegingen het uit-
einde van de hendel naar boven tot de tweede
klikstand voorbij de intervalstand. Draai voor
snelle wisbewegingen het uiteinde van de
hendel naar boven tot de derde klikstand
voorbij de intervalstand.
LET OP!
Laat bij winters weer de ruitenwissers
eerst in hun beginstand terugkeren voor-
dat u de motor afzet en zorg dat de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld. Als de ruiten-
wissers ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast en kan
de ruitenwissermotor beschadigd raken
wanneer de motor weer wordt gestart.
Intervalstand
Gebruik de intervalstand wanneer het door de
weersomstandigheden wenselijk is om de rui-
tenwissers met een variabel interval te laten
wissen. Draai het uiteinde van de hendel naarde eerste klikstand voor een van de vier
intervalstanden. De intervalcyclus kan varia-
bel worden ingesteld tussen 1 en 18 secon-
den.
OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is afhanke-
lijk van de voertuigsnelheid. Als de rijsnel-
heid lager is dan 16 km/u (10 mph), worden
de intervaltijden verdubbeld.
Ruitensproeiers
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen, trekt
u de hendel naar u toe en houdt u de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
aan de hendel trekt terwijl deze in de inter-
valstand staat, wordt de wisser ingeschakeld
en zal nog twee of drie wiscycli uitvoeren
nadat u de hendel hebt losgelaten. Vervol-
gens wordt het eerder geselecteerde interval
hervat.
Als u aan de hendel trekt terwijl de wisser
niet is ingeschakeld, zal de wisser twee of
drie wiscycli uitvoeren. Daarna stoppen de
ruitenwissers.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
MIST-functie
Druk de ruitenwisserhendel omhoog om de
ruitenwissers één wisbeweging te laten ma-
ken om opspattend water afkomstig van de
weg of een passerende auto te verwijderen.
De ruitenwissers blijven ingeschakeld zolang
de hendel omhoog wordt gehouden.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42
Page 45 of 384

Achterruitwisser/-sproeier — indien aanwe-
zig
Met een draaiknop op het middendeel van de
bedieningshendel van de ruitenwissers/
sproeiers bedient u de achterruitwisser/-
sproeier.
Draai de hendel naar boven in de eerste
klikstand voor intervalbedrijf en in de tweede
klikstand voor continu bedrijf van de achter-
ruitwisser.
Druk de hendel van de ruitenwisser in de
richting van het instrumentenpaneel om de
achterruitwisser in te schakelen. De ruiten-
sproeierpomp en de wisser blijven werken
zolang u de hendel in deze stand houd.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand UIT is gezet,
keert de ruitenwisser automatisch in de rust-
stand terug. Wanneer u de motor weer wordt
gestart, zal de wisser weer gaan werken vol-
gens de stand van de schakelaar.
KLIMAATREGELING
Overzicht automatische klimaatregeling
Met behulp van de klimaatregeling kunt u de
temperatuur, de luchtstroom en de verdeling
ervan in het voertuig nauwkeurig regelen. De
bedieningselementen bevinden zich op het
instrumentenpaneel, onder de radio.
43
Page 46 of 384
Automatische temperatuurregelingUW VOERTUIG LEREN KENNEN
44
Page 47 of 384
Beschrijvingen van automatische regeling
Pictogram Omschrijving
MAX
A/CKnop MAX A/C
Druk op deze knop om over te schakelen naar de koudste instelling, het indicatielampje brandt wanneer MAX A/C is in-
geschakeld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C naar de handmatige modus en gaat het
indicatielampje MAX A/C uit.
A/C
A/C-knop
Druk deze toets kort in om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje gaat branden wanneer A/C is ingescha-
keld.
Bedieningselementen automatische
klimaatregeling Uconnect 4 met 7-inch
displayBedieningselementen automatische
klimaatregeling Uconnect 4C/4C NAV met
8,4-inch display
45
Page 48 of 384

Pictogram Omschrijving
Recirculatieknop
Kies kort deze schermtoets of druk op de toets op het front om te wisselen tussen
recirculatie- en buitenluchtmodus. Recirculatie kan worden gebruikt om te voorkomen dat rook, vieze luchtjes, stof of
vocht van buitenaf binnendringen. Recirculatie kan worden gebruikt in alle modi. De airco kan handmatig worden afge-
zet zonder dat de functiekeuze wordt verstoord. Langdurig gebruik van de recirculatiestand maakt de interieurlucht be-
nauwd en daardoor kunnen de ruiten gaan beslaan. Langdurig gebruik van deze stand is niet verstandig.
Toets AUTO
Regelt automatisch de interieurtemperatuur door de luchtverdeling en de luchthoeveelheid in te stellen. Door op deze
toets te drukken, wordt tussen de handmatige modus en automatische modus geschakeld. Raadpleeg "Automatische
werking" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
FRONT
Knop Ontdooien vóór
Druk kort op de schermtoets of druk kort op de toets op het front om de huidige ingestelde luchtstroom te wijzigen in de
modus Ontdooien. Het indicatielampje brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. De lucht stroomt via de roosters
voor ontwaseming van de voorruit en zijramen. Wanneer de toets Ontdooien wordt geselecteerd, zal het aanjagertoeren-
tal toenemen. Gebruik de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de
voorruit en de zijramen te ontdooien. Als de ontdooistand vóór wordt uitgeschakeld, wordt de vorige instelling van de
klimaatregeling opnieuw actief.
REAR
Knop Ontdooien achter
Druk kort op de schermtoets of druk kort op de toets op het front om de achterruitverwarming en de verwarmde buiten-
spiegels in te schakelen (indien aanwezig). Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingescha-
keld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer tien minuten automatisch uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46