Page 81 of 384

WAARSCHUWING!
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje UREUM-
inspuitsysteem defect
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeldverbruik van AdBlue (UREUM) van meer dan
50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dealer.
Als het niveau niet wordt aangepast, ver-
schijnt een extra waarschuwing op de vol-
gende afstanden totdat de AdBlue-tank
(UREUM) leeg is: 400 km (249 mijl),
320 km (199 mijl), 240 km (149 mijl).
Wanneer 200 km (125 mijl) resteren voordat
de AdBlue-tank (UREUM) leeg is, verschijnt
er een continu speciaal bericht op het instru-
mentenpaneel, vergezeld van een zoemerge-
luid (indien aanwezig).
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet worden
nagekeken. Wij raden u aan naar het dichtst-
bijzijnde service center te rijden en de auto
onmiddellijk te laten repareren.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het Stop/Start-systeem niet correct
werkt en onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor on-
derhoud.
— Waarschuwingslampje storing
cruisecontrol
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de cruisecontrol niet correct
werkt en moet worden nagekeken. Neem con-
tact op met een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje storing
stabilisatorstang
Dit lampje gaat branden wanneer er een sto-
ring is in het ontkoppelingssysteem van de
stabilisatorstang.
79
Page 82 of 384

— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het banden-
spanningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een
veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band defect raken.
Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur
van de band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
Page 83 of 384

controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
LET OP!
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Gele controlelampjes
/— Controlelampje 4WD — in-
dien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de vierwielaandrijvingsmodus
staat en de aandrijfassen vóór en achter me-
chanisch samen zijn vergrendeld waardoor de
voor- en achterwielen met dezelfde snelheid
draaien.
4L/4WD
LOW— Controlelampje 4WD Low —
indien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid tedraaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
4HPART
TIME/4WD
PART
TIME— Controlelampje Inschakelbare
4WD — indien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de inschakelbare vierwielaandrij-
vingsmodus staat en de aandrijfassen vóór en
achter mechanisch samen zijn vergrendeld,
waardoor de voor- en achterwielen met de-
zelfde snelheid draaien.
— Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer er een storing is gedetecteerd in de
actieve snelheidsbegrenzer.
— Controlelampje storing asvergrende-
ling
Dit lampje geeft aan wanneer er een storing in
de voor- en/of achterasvergrendeling is gede-
tecteerd.
81
Page 84 of 384

— Controlelampje voor- en achteras-
vergrendeling
Dit lampje geeft aan wanneer de vooras, de
achteras of beide assen zijn vergrendeld. Het
lampje geeft het vergrendelpictogram op de
voor- en achteras weer om de huidige ver-
grendelstatus aan te geven.
N/NEUTRAL— Controlelampje Neutral
— indien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig zich in de neutraalstand bevindt.
— Controlelampje achterasvergrende-
ling
Dit lampje geeft aan wanneer de achterasver-
grendeling is geactiveerd.
— Controlelampje mistachterlichten
— indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld.
— Controlelampje stabilisatorstang
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de voorste
stabilisatorstang is uitgeschakeld.
— Lampje Wacht met starten — in-
dien aanwezig
Dit controlelampje brandt ongeveer twee se-
conden als u de contactschakelaar in de
stand RUN zet. Dit kan langer duren bij
koudere bedrijfsomstandigheden. Het voer-
tuig zal niet starten zolang de indicator wordt
weergegeven.
Raadpleeg de paragraaf "De motor starten" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie hierover.
OPMERKING:
Het controlelampje "Wachten met starten"
brandt mogelijk niet als de temperatuur in
het inlaatspruitstuk hoog genoeg is.
— Controlelampje Laag niveau additief
voor uitlaatemissies (UREUM) — indien
aanwezig
Het controlelampje Laag niveau Diesel-
UREUM gaat branden als er weinig additief
voor uitlaatemissies (UREUM) in de auto
aanwezig is. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof" brandt als
water wordt gedetecteerd in het brandstoffil-
ter. Als dit lampje blijft branden, mag u de
auto NIET starten voordat u het water uit het
brandstoffilter hebt afgetapt om schade aan
de motor te voorkomen. Raadpleeg tevens
een geautoriseerde dealer.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82
Page 85 of 384

Groene controlelampjes
4HAUTO— Controlelampje 4WD Auto — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus Auto van de vierwiel-
aandrijving staat. Het systeem levert vermo-
gen aan alle vier de wielen en schakelt indien
nodig het vermogen tussen de voor- en ach-
teras. Dit zorgt voor maximale tractie bij
droge en gladde omstandigheden.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met display in de premium instrumenten-
groep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
cruisecontrol is ingesteld op de gewenste
snelheid. Raadpleeg de paragraaf "Cruise-
control" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
83
Page 86 of 384

Witte controlelampjes
2H— Indicatielampje tweewielaandrij-
ving hoog — indien uitgerust met een pre-
mium instrumentenpaneel
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig zich in de hoge groep van de twee-
wielaandrijving bevindt.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien uitgerust met een
premium instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met een basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje veiligheidsgordels
achterin — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat een veiligheidsgor-
del achterin op de tweede zitrij niet is vast-
gegespt. Als de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
wordt gezet, en een veiligheidsgordel op de
tweede zitrij losgegespt is, gaat in het gebied
rechtsboven in het display van de instrumen-
tengroep een lampje branden voor de betref-
fende zitplaats. Dit vervangt tijdelijk de con-
figureerbare hoekinformatie. Als een
veiligheidsgordel op de tweede zitrij die aan
het begin van de rit vastgegespt was, wordt
losgegespt, verandert het controlelampje vei-
ligheidsgordels achterin van het gegespte
naar het losgegespte symbool en klinkt een
geluidssignaal.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
Page 87 of 384

— Controlelampje achterbank niet be-
zet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de zitplaatsen
op de achterbank niet bezet zijn en gaat
branden in het rechterbovengedeelte van het
display van de instrumentengroep. Het ver-
vangt tijdelijk de informatie over de configu-
reerbare hoek.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Als de ingestelde snelheid
wordt overschreden, gaat een geel waarschu-
wingslampje knipperen en klinkt er een aan-
houdend geluidssignaal (maximaal tien se-
conden of totdat de snelheid niet meer wordt
overschreden). De snelheidswaarschuwing
kan op het display van de instrumentengroep
worden in- en uitgeschakeld. Raadpleeg voormeer informatie de paragraaf "Menu-items
display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje Cruisecontrol ge-
reed — indien uitgerust met een premium
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de mul-
tifunctionele hendel naar voren (naar de voor-
kant van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld, trekt
u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
— Controlelampje Cruisecontrol ge-
reed — indien uitgerust met basisversie
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien uitgerust met een
basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
85
Page 88 of 384

BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de pres-
taties van de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de versnellingsbak. Als
deze systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brandstof be-
sparen en lage emissiewaarden hebben die
aan de strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid-
dellijk uw dealer.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een
boorddiagnosesysteem (OBD II) en een aan-
sluiting voor toegang tot informatie met be-
trekking tot de prestaties van de emissierege-
ling. Erkende servicemonteurs hebben
toegang tot deze informatie nodig voor de
diagnose en het onderhoud van uw voertuig
en emissiesystemen.
WAARSCHUWING!
• UITSLUITEND een erkende servicemon-
teur mag apparatuur aansluiten op de
OBD II aansluiting voor uitlezen van het
VIN, diagnose of onderhoud van uw
auto.
• Als niet-goedgekeurde apparatuur wordt
aangesloten op de OBD II aansluiting,
zoals een tracker voor bestuurdersge-
drag, kan:
• Het mogelijk zijn dat voertuigsyste-
men, waaronder ook veiligheidsge-
relateerde systemen, worden aange-
tast. Ook kan het voertuig
onbestuurbaar worden wat kan lei-
den tot ernstige of zelfs dodelijke
ongevallen.
• Informatie die is opgeslagen in de
systemen van uw voertuig, waaron-
der ook persoonlijke gegevens, toe-
gankelijk worden voor anderen.
Raadpleeg de paragraaf "Cyberveiligheid" in
het hoofdstuk "Multimedia" voor meer infor-
matie.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
86