Communicatie en multimedia
Multimedia USB/A UX
-IN-in
gangAfb. 131
Middenconsole: USB/AUX-IN-in-
g an
g. Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be
schikken over verschillende
soorten USB/AUX-IN-aansluiting.
De USB/AUX-IN-ingang bevindt zich aan het
opbergvak van de voorste middenconsole
››› afb. 131.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem. Connectivity Box* / Wireless Charger* Afb. 132
Gerelateerde vi-
deo Afb. 133
Middenconsole: Connectivity Box Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be
schikken over een van deze twee
opties: Connectivity Box of Wireless Charger .
Met de Connectivity Box kunt u uw mobiele
apparaat draadloos opladen met behulp van
Qi-technologie 1)
, de straling in de wagen be-
perken en uw ontvangst verbeteren. Met de Wireless Charger beschikt u uitslui-
tend ov
er de draadloze oplaadfunctie van uw
mobiele apparaat met Qi-technologie.
De Connectivity Box / Wireless Charger be-
vindt zich bij het opbergvak van de midden-
console voorin ››› afb. 133.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem. Let op
Voor de juiste werking moet uw mobiele ap-
par aat
compatibel zijn met de Qi-interfaces-
tandaard voor draadloos opladen via induc-
tie. 1)
Dankzij de Qi-technologie kunt u uw mobiele tele-
foon dr aa
dloos opladen. 131
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
toenaderingssensoren van de portieren auto-
m ati
s
ch uitgeschakeld.
Als bij vergrendelde wagen een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen vaak
ingeschakeld wordt (bijv. door de takken van
een struik te raken), worden alle benade-
ringssensoren gedurende een bepaalde tijd
uitgeschakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets
van de sleutel.
● OF: als de achterklep wordt geopend.
● OF: al
s de wagen handmatig wordt ont-
grendel
d met de sleutel.
Functie voor tijdelijke uitschakeling van de
Keyless Access*
U kunt het ontgrendelen van de auto met
Keyless Access (sleutelloze toegang) uitscha-
kelen voor een cyclus van ver- en ontgrende-
len.
● Zet de keuzehendel in stand P (bij auto met
aut
omatische versnellingsbak), aangezien de
auto anders niet vergrendeld kan worden.
● Portier sluiten.
● Druk op de sluitknop van de afs
tandsbe-
diening en raak dan binnen de 5 volgende
seconden het sensoroppervlak van vergren-
deling van de bestuurdersportiergreep ››› afb. 143
B aan. Neem de portiergreep niet vast,
w ant
d
an kan de auto niet vergrendeld wor-
den. De uitschakeling kan ook plaatsvinden
indien de auto wordt vergrendeld via het slot
van het bestuurdersportier.
● Om te controleren of de functie is uitge-
sch
akeld, wacht u minstens 10 seconden;
neem dan de portiergreep vast en trek eraan.
Het portier mag niet opengaan.
De auto kan de volgende keer enkel ontgren-
deld worden met de afstandsbediening of via
het slot. Na de volgende vergrendeling/ont-
grendeling is de sleutelloze toegang (Keyless
Access) weer actief.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten te sluiten met de
comfortfunctie, houdt u een vinger geduren-
de enkele seconden op het sensoroppervlak
voor vergrendeling B (pijl) van de portier-
gr eep t
ot
de ruiten gesloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het Ea-
sy Connect-systeem met de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
Openen en s
luit
en .
VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een water- of stoomstraal
van een hogedrukspuit en een passende au- tosleutel in de omgeving aanwezig is. Als ten
mins
t
e één van de elektrische bediende rui-
ten geopend is en het sensoroppervlak B (pijl) van de portiergreep wordt permanent in-
ge
s
chakeld, worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper-
vlak op de portiergreep van het bestuurder-
sportier.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wag
en bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding 140
Bedienen
Buiten werking stellen
– Lichtschakelaar in stand dr aaien.
Aut om
atische rijlichtregeling
Als de automatische regeling van het dim-
licht is ingeschakeld, wordt het dimlicht door
een lichtsensor automatisch ingeschakeld
wanneer u bijvoorbeeld overdag een tunnel
inrijdt. ATTENTIE
● Hoewel de aut
omatische rijlichtregeling ge-
activeerd is, wordt het dimlicht bij mist niet
ingeschakeld. Het dimlicht dient derhalve
met de hand ingeschakeld te worden. Let op
● Bij wag en
s met automatische rijlichtrege-
ling zal, als de contactsleutel uit het contact-
slot gehaald wordt, het akoestische signaal
alleen klinken als de lichtschakelaar in de
stand staat.
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen.
● Geen klevers voor de sensor op de voorruit
beves
tigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken. ●
De r e
gensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruitenwissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kop
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de we
g g
oed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 146
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen vooraan inschakelen*
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen uit
t ot
in de eer
ste stand ››› afb. 146 1 , vanaf
de po s
itie
s , of . Het symbool
van de lichtschakelaar gaat branden. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden.
148
Lichten en zicht
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mi s
tl
ampen vooraan)
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen
vol
ledig uit 2 , vanaf de positie
, of
. Het
l
ampje in het instrumentenpa-
neel gaat branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voorin)
● Trek de lichtschakelaar van deze lampen
vol
ledig uit 2 , vanaf de positie
, of
. Dit
type s
chakelaar heeft slechts een
positie. Het lampje in het instrumentenpa-
neel gaat branden.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32
Parkeerlicht ● Contact uitzetten en de sleutel uit het con-
tactslot
trekken.
● Hendel omhoog- of omlaagdrukken om het
recht
er- of het linkerparkeerlicht in te schake-
len.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert
driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem via toets en de functieknop SETUP
> Lichten > Comfortknipperlichten
› ›
›
pag. 34.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Door het grootlicht worden andere bestuur-
ders ern
stig verblind - gevaar voor ongeval-
len! Gebruik het grootlicht resp. grootlicht-
signaal alleen wanneer niemand kan worden
verblind. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● De knipperlichten werken alleen bij inge-
sc
hakeld contact. Het betreffende controle-
lampje in het instrumentenpaneel knip-
pert. Het controlelampje knippert als de
knipperlichten worden ingeschakeld en een
aanhangwagen correct aan de wagen is aan- gesloten. Als een gloeilamp van de knipper-
licht
en def
ect is, knippert het controlelampje
twee keer zo snel. Als de knipperlichten van
de aanhangwagen defect zijn, brandt het con-
trolelampje niet. De gloeilamp vervangen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden ingeschakeld. In het instru-
mentenpaneel brandt dan controlelampje .
● Het grootlichtsignaal brandt zo lang als u
de hendel
vasthoudt - ook als het licht niet is
ingeschakeld. In het instrumentenpaneel
brandt dan controlelampje .
● Bij ingeschakeld parke
erlicht branden aan
de betreffende zijde van de wagen de kop-
lamp met stadslicht en het achterlicht. Het
parkeerlicht brandt alleen bij uitgeschakeld
contact. Als het licht is ingeschakeld, klinkt
er een akoestisch signaal zolang het bestuur-
dersportier is geopend.
● Als bij ingeschakelde knipperlicht de con-
tacts
leutel uit het contactslot wordt getrok-
ken, klinkt er een waarschuwingssignaal zo-
lang het bestuurdersportier geopend is. Dat
herinnert u eraan de knipperlichten uit te
schakelen, tenzij u het parkeerlicht juist wilt
hebben ingeschakeld. 149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
●
Gebruik
zo mogelijk de binnenspiegel om
de afstand tot achteropkomend verkeer te be-
palen.
● Let er bij het terugklappen van de buiten-
spieg
els op dat er geen vingers tussen de
spiegel en de spiegelvoet komen – gevaar
voor verwondingen! Milieu-aanwijzing
De verwarming van de buitenspiegels moet
niet lan
ger dan nodig aan blijven staan. An-
ders wordt onnodig veel brandstof verbruikt. Let op
● Als
het elektrische verstelmechanisme
eens zou uitvallen, kunt u beide buitenspie-
gels met de hand verstellen door op de rand
van het spiegelvlak te drukken.
● Bij wagens met elektrisch inklapbare bui-
tens
piegels geldt: als het spiegelhuis door
krachten van buitenaf (bijv. aanstoten bij in-
parkeren) is versteld, moeten de spiegels
elektrisch tot aan de aanslag worden inge-
klapt. Het spiegelhuis mag in geen geval met
de hand worden versteld, omdat dan de werk-
ing van de spiegel wordt beïnvloed.
● De inklapfunctie van de buitenspiegels
wordt
niet geactiveerd bij een snelheid die
hoger is dan 40 km/u (25 mph). Stoelen en hoofdsteunen
St oel
en en hoof
dsteunen ver-
stellen
Voorstoelen verstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 18 ATTENTIE
Belangrijke informatie, tips, adviezen en
waar s
chuwingen die u in het belang van uw
eigen veiligheid en de veiligheid van uw pas-
sagiers moet lezen en in acht nemen, vindt u
in het hoofdstuk Veilig rijden ››› pag. 75. ATTENTIE
● Nooit de be s
tuurders- of bijrijdersstoel tij-
dens het rijden verstellen. Tijdens het ver-
stellen van de stoel neemt u een verkeerde
zithouding aan, wat kan leiden tot ongeval-
len. Verstel de bestuurders- of bijrijdersstoel
alleen wanneer de wagen stilstaat.
● Om het risico op verwondingen bij plotse-
ling remmen of
een ongeluk te verkleinen,
nooit met te ver naar achteren staande rug-
leuning rijden. De optimale beschermende
werking van de veiligheidsgordel wordt al-
leen bereikt wanneer de rugleuning in een
rechte stand staat en de inzittenden de veilig-
heidsgordels goed hebben omgegespt. Hoe verder de rugleuning naar achteren gekanteld
is, hoe gr
ot
er het gevaar op lichamelijk letsel
is door een verkeerd gordelverloop!
● Wees voorzichtig bij het verstellen van de
stoel
in hoogte of lengterichting! Door het
ongecontroleerd en achteloos verstellen van
de voorstoelen kunnen verwondingen door
knellen ontstaan.
● Trek verticaal en niet lateraal aan de hendel
om de stoel
in de lengterichting te verplaat-
sen, aangezien deze door de kracht die zo
uitgeoefend wordt beschadigd kan raken. Voorste hoofdsteunen regelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 19
Hoofdsteun zo verstellen ›››
pag. 19 dat
de bovenzijde van de hoofdsteun zo mogelijk
in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het
hoofd van de inzittende. Als dit niet mogelijk
is, probeer dan een stand in te stellen die zo
goed mogelijk daarbij in de buurt komt. ATTENTIE
● Rijd nooit met uit
gebouwde hoofdsteunen -
risico op zware verwondingen!
● Hoofdsteunen na het inbouwen altijd juist
vers
tellen naargelang de lichaamslengte van
de inzittenden om de optimale beschermende
werking te bereiken. 156
Bedienen
Verwarmde stoelen* Afb. 154
In de middenconsole: schakelaars
v oor s
t
oelverwarming voor de voorstoelen. :
versie met Climatronic. : versie met hand-
bediende airconditioning. De zittingen kunnen elektrisch verwarmd
w
or
den indien het
contact is ingeschakeld. In
een aantal uitvoeringen wordt ook de rugleu-
ning verwarmd.
In de volgende gevallen kan de stoelverwar-
ming niet worden ingeschakeld:
● de ventilator is uitgeschakeld;
● de stoel is voorzien van een stoelhoes;
● er is een kinderzitje op de stoel geplaatst;
● het zitvlak is nat of vochtig; ●
de binnen- of b
uitentemperatuur is hoger
dan 25°C (77°F).
Activeren
Toets of indrukken. De stoelverwarming
staat aan op de maximale stand.
Verwarmingscapaciteit instellen
Druk verschillende malen op de toets of ,
tot de gewenste intensiteit is ingesteld.
Uitschakelen
Druk op de toets of totdat alle indicatie-
lampjes in de toets uitgaan. ATTENTIE
Personen waarvan de gewaarwording van pijn
en warmt e beïn
vloed is door inname van be-
paalde medicijnen, verlamming of chronische
ziekte (bijv. diabetes), lopen het risico op
brandwonden aan de rug, het zitvlak en de
benen door het gebruik van de stoelverwar-
ming, wat een lang herstelproces of onvolle-
dige genezing kan inhouden. Raadpleeg een
arts indien u twijfels hebt over uw eigen ge-
zondheidstoestand.
● Personen met een beperkte gewaarwording
van pijn en warmt
e mogen de stoelverwar-
ming nooit gebruiken.
● Indien een storing wordt waargenomen bij
de temperat
uurregeling van de inrichting,
brengt u ze naar een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Als de bekleding van de zitting vochtig is,
kan d at
de werking van de stoelverwarming
negatief beïnvloeden en het risico op brand-
wonden verhogen.
● Controleer of het zitvlak droog is voordat u
de stoelv
erwarming gebruikt.
● Ga niet met natte of vochtige kleding op de
stoel
zitten.
● Leg geen natte of vochtige voorwerpen op
de stoel
en hang deze ook niet daaraan.
● Mors geen vloeistoffen over de stoel. VOORZICHTIG
● Om de v er
warmingselementen van de
stoelverwarming niet te beschadigen, mag u
nooit op de stoelen knielen noch geconcen-
treerde druk uitoefenen op een enkel punt
van de zitting of rugleuning.
● Vloeistoffen, scherpe voorwerpen en isole-
rende mat
erialen (bijv. een stoelhoes of een
kinderzitje) op de stoel kunnen de stoelver-
warming beschadigen.
● Indien u een geur waarneemt, dient u de
stoelv
erwarming onmiddellijk uit te schake-
len en te laten herstellen in een gespeciali-
seerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan
strikt nodig. Ander
s wordt onnodig veel
brandstof verbruikt. 158
Vervoeren en praktische uitrustingen
Blikjeshouder aan voorzijde* Afb. 160
Bekerhouder voorin in de midden-
c on
so
le. In de middenconsole, naast de handrem, zit-
t en tw
ee bek
erhouders ››› afb. 160. ATTENTIE
● Zet g
een hete dranken in de houder. Bij een
plotse of zelfs normale manoeuvre, bruusk
remmen of een ongeluk kunnen hete dranken
worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
● Gebruik geen bekers van hard materiaal
(bv. gl
as, porselein) want deze kunnen letsels
veroorzaken in geval van een ongeluk.
● Tijdens het rijden moet de bekerhouder al-
tijd dicht
zitten om gevaar bij plotseling rem-
men of een ongeluk te voorkomen. Asbak voorin*
Afb. 161
Asbak in de middenconsole. Asbak openen of sluiten
● Om de asbak te openen, de klep omhoog
k l
ap
pen ››› afb. 161.
● Om de asbak te sluiten, de klep naar bene-
den klap
pen.
Asbak legen
● Verwijder de asbak en leeg hem. ATTENTIE
Nooit papier in de asbak stoppen. Hete as
kan het p
apier in de asbak in brand zetten. Stopcontact
Afb. 162
Stopcontact voorin. De 12-volt accessoireaansluiting van de aan-
s
t
ek
er kan ook voor elektrische accessoires
met een opgenomen vermogen tot 120 watt
worden gebruikt. Als de motor uit staat, ver-
liest de accu echter stroom. Nadere aanwij-
zingen ››› pag. 270. ATTENTIE
De stopcontacten en aangesloten accessoires
werk en a
lleen bij ingeschakeld contact en
draaiende motor. Verkeerd gebruik van het
stopcontact of de elektrische accessoires kan
tot ernstig lichamelijk letsel leiden resp.
brand veroorzaken. Daarom mogen kinderen
nooit zonder toezicht in de wagen worden
achtergelaten - gevaar voor verwondingen! » 161
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
Airconditioning
V er
w
arming, ventilatie en koe-
ling
Algemene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 51
Filter tegen schadelijke stoffen
Het interieurluchtfilter (roet- en absorptie-
koolfilter) zorgt ervoor dat verontreinigingen
in de buitenlucht (bijv. stof of pollen) worden
verminderd resp. tegengehouden.
Het interieurluchtfilter moet volgens de in het
onderhoudsprogramma aangegeven interval-
len worden vervangen, zodat de prestaties
van de airconditioning niet verminderen.
Als de werking van het filter door het gebruik
van de wagen in een gebied met veel lucht-
verontreiniging voortijdig afneemt, moet het
interieurluchtfilter vaker worden vervangen
dan in het Serviceplan staat aangegeven. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maa
l
gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en venti
latiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u denkt dat de airconditioning is be-
schadigd, moet u - om verdere beschadigin-
gen te voorkomen - de airconditioning met de A/C -toets uitschakelen en door een gespeci-
ali seer
de werkplaats laten controleren.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Bij storingen advise-
ren wij daarom om een gespecialiseerde
werkplaats op te zoeken. Let op
● Bij hoge luc ht
vochtigheid en hoge tempe-
raturen buiten kan condenswater van de ver-
damper van de airconditioning lekken en on-
der de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en geen teken van lekkage.
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen.
● De uit de luchtroosters naar buiten gaande
lucht die door het
hele interieur stroomt,
wordt via de hiervoor bedoelde ventilatie-
gleuven in de bagageruimte afgezogen. Daar-
om moet vermeden worden dat deze gleuven
verstopt raken.
● Een optimaal rendement van de airconditio-
ning wor
dt verkregen met gesloten ruiten.
Wanneer echter het interieur door binnenval-
lende zonnestralen sterk is verwarmd, kan » 169
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid