Vervoeren en praktische uitrustingen
Scheidingsnet* Afb. 165
Klap het scheidingsnet uit 1 en
w eer dic ht
2 en
3 . Afb. 166
In de bagageruimte: Scheidingsnet
ac ht
er de tw
eede zitrij inbouwen. Het scheidingsnet voorkomt dat voorwerpen
uit
de b
ag
ageruimte in de passagiersruimte
resp. in de bestuurdersruimte terecht kunnen
komen.
Voor het inbouwen van het net moet u het
net uit de tas halen en uitklappen.
Scheidingsnet uitklappen
De dwarssteunen van het scheidingsnet
››› afb. 165 1 volledig uitklappen in de rich-
tin g
v
an de pijl uit tot een "klik" te horen is.
Scheidingsnet achter de tweede zitrij inbou-
wen
● Haak het scheidingsnet in de steun die zich
linksac
hter in het dak bevindt ››› afb. 166. Let er hierbij op dat u de steun van bovenaf naar
beneden begel
eidt.
● Haak het scheidingsnet in de steun die zich
rechts
achter in het dak bevindt in door de
steun aan te duwen.
● Maak de twee haken van het scheidingsnet
aan de voor
ste banden van de bagageruimte
››› afb. 166 vast en trek de banden aan.
Scheidingsnet achter de voorstoelen inbou-
wen
● Haak het scheidingsnet in de steun die zich
linksac
hter in het dak ››› afb. 166 bevindt. Let
er hierbij op dat u de steun van bovenaf naar
beneden begeleidt.
● Haak het scheidingsnet in de steun die zich
rechts
voor in het dak bevindt in door de
steun aan te duwen.
● Maak de twee haken van het scheidingsnet
vas
t aan de bevestigingsogen aan de rechter-
en linkerzijde in de voetenruimte van de twee
zitrij en trek de banden aan.
Scheidingsnet uitbouwen
● Maak de banden van het scheidingsnet los.
● Maak de haken van het scheidingsnet los
van de beve
stigingsogen ››› afb. 166.
● Maak het scheidingsnet los van de rechter-
steu
n in het dak ››› afb. 166 door de steun
aan te duwen. »
165
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● Maak
het
scheidingsnet los van de linker-
steun in het dak.
Scheidingsnet inklappen
● Druk de ontgrendelingsknop ›››
afb. 165 2in en klap terwijl u de ontgrendelingsknop in-
g
edrukt
houdt
de steun A in de richting van
de pijl .
● Druk de ont
grendelingsknop ›››
afb. 165 3in en klap terwijl u de ontgrendelingsknop in-
g
edrukt
houdt
de steun B in de richting van
de pijl .
● Ber
g het scheidingsnet op een veilige ma-
nier in de wagen op
.ATTENTIE
Losse voorwerpen in het interieur kunnen bij
bruusk e m
anoeuvres, plotseling remmen of
ongevallen hard door het interieur vliegen.
● Controleer of de steunen correct vergren-
deld z
ijn.
● Ook als het scheidingsnet correct inge-
bouwd is, moet
u voorwerpen vastmaken of
verwijderen.
● Als de wagen in beweging is en het schei-
dings
net ingebouwd is, mag zich niemand
achter het scheidingsnet bevinden. Bevestigingsogen*
Afb. 167
In de bagageruimte: bevestigings-
og en. Voor en achter in de bagageruimte bevinden
z
ic
h bev
estigingsogen voor het vastmaken
van bagage ››› afb. 167 (pijlen). In sommige
modellen bevinden de achterste bevesti-
gingsogen zich helemaal achterin, in het ge-
deelte van de slotplaat.
Links en rechts van de voetenruimte van de
tweede zitrij bevinden zich andere bevesti-
gingsogen.
Sommige van de bevestigingsogen moeten
omhoog worden gebracht om ze te kunnen
gebruiken. ATTENTIE
Ongeschikte of beschadigde touwen of span-
banden k u
nnen bij bruusk remmen of onge-
vallen gaan scheuren. Hierdoor kunnen voor- werpen door het interieur schieten en ernstig
of dodelijk
l
etsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte of onbeschadigde
touw
en of spanbanden.
● Maak de touwen en spanbanden aan de be-
ves
tigingsogen vast.
● Losse bagage in de bagageruimte kan plot-
seling v
erschuiven en de gedrag van de wa-
gen veranderen.
● Maak kleine en lichte voorwerpen ook vast.
● Maak nooit een lading aan de bevestigings-
ogen v
ast die de ogen niet dragen kunnen.
● Bevestig nooit een kinderzitje aan de be-
ves
tigingsogen. Let op
● De m ax
imale belasting van de bevesti-
gingsogen is ca. 3,5 kN.
● Geschikte transportbanden en bevesti-
gings
systemen zijn bij gespecialiseerde
werkplaatsen verkrijgbaar. SEAT raadt u aan
de Technische Dienst te raadplegen. 166
Bedienen
Bagagenet in vloer van bagageruimte vast-
m ak
en
● M
aak het bagagenet aan de bevestigings-
ogen ››
› afb. 172 1 en
2 vast.
B ag
ag
enet uitbouwen
Het vastgemaakte bagagenet staat onder
spanning ››› .
● Maak de haken van het bagagenet voor-
z ic
htig lo
s van de bevestigingsogen ››› afb.
172 1 .
● Maak de haken van het bagagenet voor-
z ic
htig lo
s van de bevestigingsogen ››› afb.
172 2 .
ATTENTIE
Het elastische bagagenet moet uitgerekt wor-
den wanneer het aan de bev
estigingsogen in
de bagageruimte wordt vastgemaakt. Het
vastgemaakte bagagenet staat onder span-
ning. De haken van het bagagenet kunnen
letsel veroorzaken als het bagagenet op de
verkeerde wijze wordt vast- of losgemaakt.
● Maak de haken van het bagagenet altijd
vas
t zodat ze bij het vast- of losmaken niet
van de bevestigingsogen schieten.
● Bescherm uw ogen en gezicht om letsel te
voorkomen a
ls de haak tijdens het vast- of
losmaken losschiet.
● Maak de haken altijd in de beschreven
vol
gorde vast. Als een van de haken van het bagagenet terugkaatst, neemt het risico op
ver
w
ondingen toe. Dakdragersysteem*
Inl eidin
g tot thema Het dak van de wagen is ontwikkeld voor een
optimal
e aer
odynamica. Conventionele dak-
dragersystemen kunnen daarom niet meer in
de openingen in het dak worden vastge-
maakt.
Aangezien de watergoot om aerodynamische
redenen in het dak zijn geïntegreerd, kunnen
alleen de basisdragers of door SEAT goedge-
keurde dakdragersystemen gebruikt worden.
Wanneer moet het dakdragersysteem uitge-
bouwd worden?
● Wanneer het niet meer gebruikt wordt.
● Wanneer u de wagen in een wasstraat wilt
gaan w a
ssen.
● Wanneer de hoogte van de wagen de toe-
laatb
are doorgangshoogte overschrijdt (bij-
voorbeeld in een garage). ATTENTIE
Bij het vervoeren van zware voorwerpen of
voor w
erpen met een groot oppervlak op het
dakdragersysteem veranderen de rijeigen- schappen door de verandering van het zwaar-
tep
u
nt resp. door het vergrote oppervlak dat
aan wind onderhevig is.
● Maak de lading altijd op de juiste wijze met
onbesc
hadigde geschikte touwen of bevesti-
gingsbanden vast.
● Grote, zware, lange of platte ladingen heb-
ben een negatiev
e invloed op de aerodynami-
ca en het zwaartepunt van de wagen, en het
rijgedrag.
● Voorkom bruuske manoeuvres en plotse-
ling remmen.
● P
as de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan. VOORZICHTIG
● Bouw het d
akdragersysteem altijd uit voor-
dat u de wagen een wasstraat inrijdt.
● De hoogte van uw wagen verandert door de
montage
van de dakdragers en de daarop be-
vestigde lading. Vergelijk de hoogte van de
wagen met de beschikbare doorrijdhoogtes,
bijvoorbeeld ondergrondse doorgangen of
garagedeuren.
● De antenne op het dak, de looprichting van
het panor
amaschuifdak en de achterklep mo-
gen niet beïnvloed worden door het dakdra-
gersysteem en de lading die getransporteerd
wordt.
● Let erop dat de achterklep tijdens het ope-
nen niet te
gen de lading op het dak stoot.170
Bedienen
de gewichtsgrens worden belast die in de
mont ag
e-in
structie is aangegeven.
Last verdelen
Verdeel de lading gelijkmatig en maak de
last op de juiste wijze vast ››› .
B ev
e
stigingspunten controleren
U moet nadat u de basisdragers en het dak-
dragersysteem heeft ingebouwd, na een kor-
te afstand en daarna met regelmatige inter-
vallen de bevestigingspunten controleren. ATTENTIE
Als de maximum toelaatbare lading op het
dak o
verschreden wordt, kan dit leiden tot
ongevallen en schade aan de wagen.
● Respecteer altijd het toelaatbare gewicht
voor het d
ak, de toelaatbare belasting op as-
sen en het toelaatbare totaalgewicht van de
wagen.
● Overschrijd de capaciteit van het dakdra-
gersy
steem niet, ook al bereikt u de maxi-
mum toelaatbare lading niet.
● Altijd de zwaarste voorwerpen vooraan be-
ves
tigen en de lading in het algemeen gelijk-
matig verdelen. ATTENTIE
Losse lading en niet correct vastgemaakte la-
ding k an
van het dakdragersysteem vallen en
ongevallen en letsel veroorzaken. ●
Gebruik a
ltijd geschikte of onbeschadigde
touwen of spanbanden.
● Maak de lading op de juiste wijze vast. Opbergvakken
Inl eidin
g tot thema De opbergvakken mogen alleen gebruikt wor-
den om licht
e of
kleine voorwerpen op te ber-
gen.
In het vak voorin in de middenarmsteun be-
vinden zich de ingangen voor de verbindin-
gen USB/AUX-IN gemonteerd af fabriek.
In het linkeropbergvak in de bagageruimte
bevindt zich de cd-wisselaar gemonteerd af
fabriek. ATTENTIE
Bij bruusk remmen of plotselinge manoeu-
vre s, k
unnen losse voorwerpen door het inte-
rieur geslingerd worden. Dit kan ernstig let-
sel veroorzaken bij de inzittenden en leiden
tot het verlies van de controle over de wagen.
● Geen dieren vervoeren noch harde, zware of
scherpe
voorwerpen in het interieur van de
wagen plaatsen in: open opbergvakken,
dashboard, hoedenplank, kleding of tassen.
● Zorg ervoor dat tijdens het rijden de op-
bergv
akken altijd gesloten blijven. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v
an de bestuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen w
orden en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● De vloermat moet altijd vast liggen.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekking
en op de af fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimt
e van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
● De v
erwarmingsdraden van de achterruit
kunnen door schurende voorwerpen op de
hoedenplank beschadigd raken.
● Bewaar geen voorwerpen, voedsel of medi-
cijnen in de wag
en die gevoelig zijn voor
warmte. Hoge of lage temperaturen kunnen
deze beschadigen of onbruikbaar maken.
● Doorzichtige voorwerpen die in de wagen
gele
gd worden, zoals brillen, vergrootglazen
of doorzichtige zuignappen op de ruiten kun-
nen de zonnestralen bundelen en schade ver-
oorzaken aan de wagen. 172
Bedienen
van verhoogd stroomverbruik van de aange-
s lot
en ap
paraten of overmatige omgevings-
temperatuur vermeden. Na een afkoelfase
schakelt de spanningsomvormer automa-
tisch weer in. De apparaten aangesloten op
het stopcontact die aan staan zullen opnieuw
werken. Schakel daarom de elektrische appa-
raten aangesloten op het stopcontact uit
wanneer de stroomomvormer uitgeschakeld
wordt door oververhitting. ATTENTIE
Hoge spanning in de elektrische installatie!
● Vermijd dat vloeistoffen terechtkomen op
het s t
opcontact.
● Sluit geen adapter of verlengsnoer aan op
de 230 V eur
oconnector. Anders wordt de kin-
derbeveiliging uitgeschakeld en staat de con-
nector onder stroom.
● Steek geen stroomgeleidende voorwerpen
zoa
ls breinaalden in de 230 V euroconnector. VOORZICHTIG
● Neem de ge bruik
saanwijzing van de aan te
sluiten apparaten in acht!
● Overschrijd nooit het maximale stroomver-
bruik. Dit kan het
algemene elektrische sys-
teem van de wagen beschadigen.
● 12 V stopcontact:
– Gebruik uit
sluitend accessoires waarvan
de elektromagnetische compatibiliteit goedgekeurd is volgens de geldende
voor
s
chriften.
– Extra voeding voor het stopcontact is niet
toegestaan.
● 230 V euroconnector-contact:
– Nooit te
zware apparaten of connectoren
direct aansluiten op het stopcontact (bijv.
een transformator).
– Geen lampen met neonbuizen aansluiten.
– Uitsluitend apparaten aansluiten waar-
van het voltage overeenkomt met dat van
het stopcontact.
– Het inschakelen van stroomverbruikers
met hoge aanloopstroom wordt verhin-
derd door de beveiliging tegen overbelas-
ting. In dat geval moet de voedingskabel
losgekoppeld worden van de stroomver-
bruiker en probeert u na ongeveer 10 se-
conden opnieuw het apparaat aan te slui-
ten. Let op
● Het i s
mogelijk dat een aantal apparaten
niet correct werkt in de 230 V euroconnector
door een gebrek aan vermogen (watt).
● De 230 V euroconnector kan gewijzigd wor-
den voor ap
paraten van 115 V en omgekeerd.
Raadpleeg een gespecialiseerde winkel voor
advies over accessoires ter aanpassing aan
de connector. SEAT raadt u aan de Technische
Dienst te raadplegen. Airconditioning
Air c
onditionin
g
Inleiding tot thema De informatie van de Climatronic weergeven
Op het di
s
play van de radio of het navigatie-
systeem, geïnstalleerd af fabriek, wordt kort
informatie met betrekking tot de Climatronic
getoond.
De meeteenheden van de temperatuur kun-
nen weergegeven worden op de radio of het
navigatiesysteem, geïnstalleerd af fabriek, en
naargelang de uitvoering van de wagen aan-
gepast worden in het menu Configuratie
op het instrumentenpaneel. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen zien wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
snell
e ontwaseming van de ruiten worden
verkregen wanneer de motor zijn normale
werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen rij-
den als het zicht goed is. 182
Airconditioning
●
Zor g er a
ltijd voor dat u de airconditioning
en de achterruitverwarming correct gebruikt
om goed te kunnen zien wat er buiten de wa-
gen allemaal gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t.ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. SEAT raadt u aan de
Technische Dienst te raadplegen. ●
In wag en
s met airconditioning mag niet ge-
rookt worden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. Let op
● Als
het koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan raadt SEAT aan de koeling
(compressor) ingeschakeld te laten. Druk
hiervoor op de toets A/C . Het controlelampje
in de toet s
moet gaan branden.
● Bij hoge luchtvochtigheid buiten en hoge
buitent
emperaturen kan condenswater van de
verdamper van de airconditioning lekken en
onder de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en betekent niet dat er een lek is!
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Bedieningselementen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 38 De betreffende toets indrukken om een func-
tie in- of uit t
e schakelen. Om de functie uit te
schakelen, nogmaals op de toets drukken.
De led in elk bedieningselement gaat bran-
den om aan te geven dat de betreffende
functie van een bedieningselement ingescha-
keld is.
Een aantal bedieningselementen van de Cli-
matronic kan zich ook op het bedieningspa-
neel van de airconditioning, achterin in de
middenconsole bevinden. Deze elementen
dienen voor de afstelling voor de plaatsen
achterin. Let op
● In -fu
nctie zijn niet alle knoppen van de
Climatronic actief.
● Tijdens het ontwasemen blijft de toets geblokkeerd.
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Bediening achterin Afb. 194
Middenconsole: Deel van de bedie-
nin g ac
ht
erin.
Regelaar ››› afb.
194Beschrijving
AKnop om de temperatuur te rege-
len.
BKnop om de luchtstroom te rege-
len. Instructies voor het gebruik van de
air
c
onditionin
gHet koelsysteem van het interieur werkt al-
l
een w
anneer de mot
or draait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het elektrisch
bedienbaar panoramaschuifdak gesloten blijven. Wanneer echter het interieur bij een
stil
staande wagen door binnenvallende zon-
nestralen sterk is verwarmd, kan het afkoelen
worden versneld door de ruiten en het elek-
trisch bedienbaar panoramadak even te ope-
nen.
Instelling voor een optimaal zicht
Wanneer de airconditioning in werking is,
wordt niet alleen de temperatuur van het in-
terieur verlaagd, maar ook het vochtgehalte.
Wanneer de luchtvochtigheid buiten hoog is,
zullen de ruiten op die manier niet beslaan
en wordt het comfort van de inzittenden ver-
hoogd.
Op de handbediende elektrische airconditio-
ning
● Circulatiefunctie uitschakelen ›››
pag. 186.
● Zet de ventilator in de gewenste stand.
● Zet de temperatuurregelaar in de middelste
stand.
● D
e luchtroosters in het dashboard ›››
pag.
185 openen en richten.
● Draai de luchtverdeelregelaar in de gewen-
ste s
tand.
Met Climatronic
● AUTO -toets indrukken.
● Stel de temperatuur in op +22°C (+72°F). ●
De luc
htr
oosters in het dashboard ››› pag.
185 openen en richten.
Climatronic: De temperatuurweergave op het
scherm van de radio of het geïnstalleerde na-
vigatiesysteem omzetten van de fabrieksin-
stellingen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het scherm
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 32.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airco is doorgebrand.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitg
eschakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat
de wagen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
184
BedienenInterieurvoorverwarming uitschakelen:
Automatisch, wanneer het contro-
lelampje gaat branden (brand-
stofreserve).››› pag.
279
Automatisch, wanneer het accu-
peil een zeer laag niveau bereikt.››› pag.
299 Bijzonderheden
Na uitsch
akeling blijft de interieurvoorver-
warming nog een tijdje werken om de over-
blijvende brandstof in de interieurvoorver-
warming te verbranden. Daarnaast worden
de uitlaatgassen uit het systeem geleid.
Afstandsbediening Afb. 196
Interieurvoorverwarming: afstands-
bedienin g.
afb. 196Betekenis
Interieurvoorverwarming inschakelen.
Interieurvoorverwarming uitschakelen.
AAntenne.
BControlelampje.
Indien bij vergissing een knop van de af-
st
and
sbediening wordt ingedrukt, kan de in-
terieurvoorverwarming onbedoeld ingescha-
keld worden. Dit kan ook gebeuren wanneer
men zich buiten de actieradius bevindt of in-
dien het controlelampje knippert.
Controlelampje van de afstandsbediening
Het controlelampje van de afstandsbedie-
ning biedt de gebruiker allerhande informatie
met een enkele knop:
Controlelampje
van de accu afb.
196 BBetekenis
Brandt groen gedu-
rende een tweetal se-
conden.De interieurvoorverwarming
werd ingeschakeld met de
toets
.
Brandt rood geduren-
de een tweetal secon-
den.De interieurvoorverwarming
werd uitgeschakeld met de
toets
.
Knippert traag groen
gedurende een twee-
tal seconden.Er is geen inschakelsignaal
ontvangen a)
.
Controlelampje
van de accu afb.
196 BBetekenis
Knippert snel groen
gedurende een twee-
tal seconden.
De interieurvoorverwarming is
geblokkeerd.
Mogelijke oorzaken: de brand-
stoftank is bijna leeg, de accu-
spanning is zeer laag of er is
een storing.
Knippert rood gedu-
rende een tweetal se-
conden.Er is geen uitschakelsignaal
ontvangen a)
.
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna groen
of rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd echter ontvangen.
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna knip-
pert het groen of
rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd niet ontvangen.
Knippert een vijftal
seconden oranje.De batterij van de afstandsbe-
diening is leeg. Het inschakel-
resp. uitschakelsignaal werd
niet ontvangen.
a) Het is mogelijk dat de afstandsbediening het signaal ver-
stuurd door de ontvanger van de wagen niet ontvangt binnen
haar actieradius. In dat geval zal de afstandsbediening een fout-
melding versturen, zelfs al werd de interieurvoorverwarming in-
of uitgeschakeld. Kom daarna wat dichter bij de wagen en druk
opnieuw op de overeenkomstige toets van de afstandsbedie-
ning.
188