Zelfhulp
●
Gebruik de b
andenafdichtset alleen als u
vertrouwd bent met de uit te voeren werk-
zaamheden. Roep anders de hulp van vak-
mensen in.
● Gebruik de bandenafdichtset alleen om in
geva
l van nood de dichtstbijzijnde gespeciali-
seerde werkplaats te bereiken.
● Vervang de met de afdichtbandenset gere-
pareer
de band zo snel mogelijk vervangen.
● Het dichtmiddel is schadelijk voor de ge-
zondheid en en moet onmid
dellijk van de
huid verwijderd worden.
● Bewaar de bandenafdichtset altijd buiten
het bereik
van kinderen.
● gebruik nooit geen krik, ook al is die voor
uw wag
en goedgekeurd.
● Om het risico te verminderen dat de wagen
zich onbedoel
d verplaatst, schakel altijd de
motor uit, schakel de elektronisch parkeer-
rem in en zet de keuzehendel in stand P of
schakel in een lagere versnelling bij een
schakelbak. ATTENTIE
Een met dichtmiddel gevulde band heeft niet
dezelf de rij
eigenschappen als een gewone
band.
● Rij hiermee nooit sneller dan 80 km/h (50
mph). ●
Vermijd ac c
eleraties, stevig remmen en
snel door bochten rijden.
● Rijd slechts 10 minuten op de maximum-
snelheid v
an 80 km/u (50 mph) en controleer
vervolgens de toestand van de band. Milieu-aanwijzing
Verwijder het gebruikt of vervallen dichtmid-
del v
olgens de wettelijke bepalingen. Let op
● De fl e
ssen dichtmiddel zijn verkrijgbaar bij
SEAT-dealers.
● Instructies van de fabrikant van de bande-
nafdic
htset in acht nemen. Inhoud bandenafdichtset*
Afb. 101
Standaardweergave: inhoud van de
b anden
af
dichtset. De bandenafdichtset zit in de bagageruimte
onder de
vloerbek
l
eding. Het bevat de vol-
gende componenten ››› afb. 101:
Ventielsleutel
Sticker die de maximum toegelaten snel-
heid aanduidt "max. 80 km/h" of "max.
50 mph"
Vulpijp met dop
Luchtcompressor
Schakelaar ON/OFF
Ontluchtingsbout 1)
Bandenspanningsindicator 1)
»
1 2
3
4
5
6
7
1)
Deze kan ook in de pompslang ingebouwd zijn.
89
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Noodgevallen
Buis voor bandenspanning
12 V
s
teker
Fles met afdichtmiddel
Reserve-inzetstuk voor het ventiel
Het ventieluitbouwsysteem 1 heeft aan de
onderk ant
een gl
euf voor het ventiel. Het
ventiel kan alleen zo worden in- of uitge-
draaid. Hetzelfde geldt voor het reserveven-
tiel 11 .
ATTENTIE
Bij het oppompen kunnen de pompslang en
de lucht c
ompressor heet worden.
● Bescherm handen en huid tegen aanraking
van hete onder
delen.
● Leg de hete luchtcompressor en de hete
pompsl
ang niet op brandbare materialen.
● Laat het apparaat afkoelen voor dat u het
opbergt
.
● Als er geen luchtdruk bereikt kan worden
van 2,0 bar (29 p
si / 200 kPa), dan is de band
te ernstig beschadigd. In dit geval kan de
band niet worden gevuld met het vulmiddel.
Rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in. VOORZICHTIG
De luchtcompressor zou na maximum 8 minu-
ten moet en uit
geschakeld worden om te voor-
komen dat hij oververhit raakt. Laat hem
eerst enkele minuten afkoelen alvorens hem
weer aan te zetten. 8
9
10
11 Controle na 10 minuten rijden
Draai de pompslang weer
›››
afb. 101 8 vast
en contr o
leer de bandendruk op de manome-
ter 7 .
Gelijk of l
ager dan 1,3 bar (19 psi/130 kPa):
● Rijd dan niet verder! De band k
on niet vol-
doende afgedicht worden met de bandenaf-
dichtset.
● Roep de hulp van vakmensen in ›››
.
Gelijk of hog
er dan 1,4 bar (20 psi/140 kPa):
● Corrigeer de bandenspanning tot de juiste
waar de ›
›› pag. 303.
● Rijd voorzichtig naar de meest nabij gele-
gen ge
specialiseerde garage met een snel-
heid van maximaal 80 km/u (50 mph).
● Vraag in de garage om de beschadigde
band te
vervangen. ATTENTIE
Rijden met een niet afgedichte band is ge-
vaarlijk en k
an ongevallen en ernstig letsel
veroorzaken.
● Rijd niet verder als de bandendruk 1,3 bar
of lag
er is (19 psi/130 kPa).
● Roep de hulp van vakmensen in. Ruitenwisserbladen vervangen
D e ruit
en
wisserbladen voor en achter
vervangen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 57.
De ruitenwisserbladen zijn standaard voor-
zien van een laagje grafiet. Deze laag zorgt
ervoor dat de ruit stil wordt geveegd. Als het
grafietlaagje beschadigd is, wordt de ruit met
meer lawaai schoongeveegd.
Controleer de toestand van de wisserbladen
regelmatig. Als de ruitenwisserbladen het
glas krassen , dan moet u deze bij beschadi-
ging vervangen en bij verontreiniging
schoonmaken ››› .
B e
s
chadigde ruitenwisserbladen direct ver-
vangen. Deze zijn verkrijgbaar in gespeciali-
seerde werkplaatsen. ATTENTIE
Versleten of vieze ruitenwisserbladen vermin-
deren het
zicht en verhogen het risico op on-
gevallen en ernstig letsel.
● Vervang de ruitenwisserbladen altijd wan-
neer ze be
schadigd of versleten zijn, of wan-
neer ze de voorruit niet meer goed schoonve-
gen. 90
Zelfhulp
VOORZICHTIG
● Def ect
e of vervuilde ruitenwisserbladen
kunnen krassen op de voorruit veroorzaken.
● Gebruik geen producten met oplosmiddel,
ruwe s
ponsen of puntige voorwerpen voor het
schoonmaken van de wisserbladen. Anders
beschadigt u de grafietlaag.
● Ruiten nooit met brandstof, nagellakremo-
ver, l
akverdunner e.d. schoonmaken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerst
e keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 56.
● Om beschadiging van de motorkap en de
wis
serarmen te voorkomen, mogen ze alleen
in de servicestand worden teruggeklapt.
● Breng de wisserarmen vóór vertrek altijd
omlaag. Aanslepen/slepen
In l
eidin
g tot themaLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 53
Respecteer bij het slepen de wettelijke voor-
schriften. Een wagen met een ontladen accu kan om
techni
sche redenen niet door aanslepen ge-
start worden.
Als de wagen uitgerust is met het Keyless
Access-systeem, mag hij enkel gesleept wor-
den met contact ingeschakeld!
De accu van de wagen ontlaadt als de wagen
gesleept wordt met de motor uitgeschakeld
en het contact ingeschakeld. Afhankelijk van
de batterijstatus kan de afname van de span-
ning zo groot zijn, ook al duurt dat slechts
enkele minuten, dat geen enkel apparaat van
de wagen meer werkt, zoals bijv. de alarm-
lichten. Bij wagens met het Keyless Access-
systeem kan het stuur blokkeren ››› .
ATTENTIE
Sleep nooit een voertuig met een lege accu.
● Haal de sleutel nooit uit het contact. An-
ders
zou de stuurkolomvergrendeling plotse-
ling op slot kunnen gaan. Men zou dan geen
controle meer hebben over de wagen, het-
geen ernstige ongevallen kan veroorzaken. ATTENTIE
Tijdens het slepen van een wagen variëren de
dyn ami
sche eigenschappen en de doeltref-
fendheid van de remmen aanzienlijk. Houd
rekening met het volgende om het risico op
ernstige ongevallen te beperken:
● Als bestuurder van de getrokken wagen: –
U dient de r em
veel krachtiger in te trap-
pen, want de rembekrachtiger werkt niet.
Let altijd goed op om te voorkomen dat
de wagen tegen het trekkende voertuig
aanrijdt.
– U hebt meer kracht nodig aan het stuur-
wiel, want de stuurbekrachtiging werkt
niet met stilstaande motor.
● Als bestuurder van de trekkende wagen:
– Geef v
oorzichtig gas.
– Voorkom bruusk remmen en bruuske ma-
noeuvres.
– Rem iets vroeger dan gewoonlijk en trap
het rempedaal zachtjes in. VOORZICHTIG
● Bouw het s
leepoog en de bedekking daar-
van voorzichtig in en uit om (lak)schade aan
de wagen te voorkomen.
● Tijdens het slepen kan onverbrande brand-
stof
in de katalysator terechtkomen en deze
beschadigen. Let op
● Een w ag
en mag alleen gesleept worden als
de parkeerrem en de elektronische stuurko-
lomvergrendeling uitgeschakeld zijn. Als de
wagen zonder stroom zit of er een defect is in
het elektrische systeem, moet de motor ge-
start worden met de startkabels om de elek-
tronische parkeerrem en de elektronische
stuurkolomvergrendeling uit te schakelen. » 91
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Noodgevallen
ATTENTIE
De verplaatsing van portieren, de achterklep
en het p anor
amaschuifdak is gevaarlijk en
kan verwondingen veroorzaken.
● Open of sluit de portieren, de achterklep en
het panor
amaschuifdak alleen als er niemand
zich in de looprichting van de ruiten bevindt. VOORZICHTIG
Bij het sluiten of openen in geval van nood
moet u de onder del
en voorzichtig en correct
weer inbouwen om schade aan de wagen te
voorkomen. Zekeringen en lampjes
Z ek
erin
gen
Zekeringen van de wagen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 44
Vanwege de constante vervolgontwikkeling
van de wagen, de toewijzing van de zekerin-
gen op grond van de uitrusting en het ge-
bruik van eenzelfde zekering voor verschil-
lende elektrische apparatuur, is het op het
moment van uitgave niet mogelijk om een
geactualiseerd overzicht te geven van de po-
sities van de zekeringen. Raadpleeg een
Technische Dienst voor gedetailleerde infor-
matie over de plaats van de zekeringen.
In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan verscheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem k an s
troomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontst
ekingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
sta
llatie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
van gin
g van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan
brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Gebruik nooit zekeringen met een te hoge
strooms
terkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
tal
en draad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sch ak
el de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekerin
g wordt vervangen, kan er ook schade94
Zekeringen en lampjes
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ont
s
taan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen.
● Verwijder de deksels van de zekeringen-
houders en bou
w ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt. Vuil of vocht in de zekeringenhou-
der kan schade aan het elektrische systeem
veroorzaken. Let op
● Er z ijn in het
voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofdstuk vermeld worden. Deze mo-
gen alleen vervangen worden in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
● Bij een elektrisch apparaat kunnen meerde-
re z
ekeringen horen.
● Meerdere apparaten kunnen gezamenlijk
met een z
ekering zijn beveiligd. Vervangen van lampjes
In leidin
g tot themaHet vervangen van lampen vereist een zekere
m
at
e
van handigheid. Als u twijfelt, adviseert SEAT u naar een Technische Dienst te gaan of
de hulp in te r
oepen van gespecialiseerd per-
soneel. Meestal is een specialist vereist als
naast de lampen ook andere onderdelen van
de wagen moeten worden vervangen of in-
dien de gasontladingslampen moeten wor-
den vervangen.
In de wagen dient steeds een set met voor de
verkeersveiligheid benodigde lampjes aan-
wezig te zijn. U kunt de reservelampen kopen
bij een Technische Dienst. In sommige lan-
den bepaalt de wet dat u altijd over reserve-
lampen moet beschikken.
Rijden met defecte lampen van de buitenlich-
ten kan een inbreuk op de wet zijn.
Aanvullende specificaties van de lampen
De specificaties van een sommige in de fa-
briek gemonteerde koplampen of achterlich-
ten kunnen verschillen van de gangbare ge-
wone lampen. De aanduiding staat op het
onderstuk van de lamp of op het glas ervan. ATTENTIE
Als de weg niet voldoende verlicht is en de
wag en niet
duidelijk zichtbaar is voor andere
bestuurders, dan kan dit ongevallen veroor-
zaken. ATTENTIE
Als u lampen verkeerd vervangt, kan dit tot
erns tig
e ongevallen leiden. ●
Lee s
daarom altijd de waarschuwingen aan-
dachtig door voordat u in de motorruimte
gaat werken ››› pag. 287. In elke wagen is de
motorruimte een gevaarlijke zone die ernstig
letsel kan veroorzaken.
● De gasontladingslampen met een hoog vol-
tage k
unnen ernstig of dodelijk letsel veroor-
zaken indien verkeerd behandeld.
● H7-lampen en gasontladingslampen staan
onder druk en ku
nnen ontploffen tijdens het
vervangen.
● Vervang de defecte lampen alleen als ze
zijn afg
ekoeld.
● Vervang nooit zelf de lamp als u niet ver-
trouwd bent
met de benodigde werkzaamhe-
den. Als u niet zeker bent van de werkwijze,
dient u de vereiste werkzaamheden te laten
uitvoeren in een gespecialiseerde werk-
plaats.
● Raak het glas van de lamp niet rechtstreeks
aan met de v
ingers. De achterblijvende vin-
gerafdruk kan door de warmte van het inge-
schakelde lampje verdampen en de reflector
"beslaan".
● De behuizingen van de koplampen in de
motorruimte en de behuiz
ingen van de ach-
terlichten bevatten scherpe elementen. Be-
scherm uw handen bij het vervangen van lam-
pen. VOORZICHTIG
● Als
u na het vervangen van een lamp de
rubberkap niet correct terugplaatst op de » 95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Noodgevallen
koplampbehuizing kan de elektrische instal-
latie be
s
chadigd raken (vooral als er water
binnendringt).
● Voor het werken aan het elektrisch systeem
moet de sl
eutel uit het contact gehaald wor-
den. Gevaar voor kortsluiting!
● Vóór het vervangen van het gloeilampje de
verlichtin
g resp. parkeerlichten uitschakelen.
● Ga voorzichtig te werk, zodat u niets be-
sch
adigd. Controlelampje
Springt aan
De lamp van de buiten-
lichten werkt niet.Vervang het defecte lampje.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Controle van de lampen op aangehaakte aan-
hangwagen
Bij voertuigen met een trekhaakinrichting
voor aanhangwagens worden ook bepaalde
lampen van de aanhangwagen gecontro-
leerd, als de voeding daarvan correct is aan-
gesloten. Een defect knipperlicht op de aanhangwagen
wordt
aangeduid op het instrumentenpaneel
als het knipperlicht dubbel zo snel begint te
knipperen ( of ) ››› pag. 135.
● Algemeen defect van alle knipperlichten
aan één zijde.
● D
efect aan het achterlicht aan één zijde (in
bepaalde model
len, ook de kentekenplaat-
verlichting).
● Defect van beide remlichten. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Let op
Bij defect van een licht emitterende diode
(LED) v an een ac
hterlicht, zal dit niet worden
aangegeven. Als echter alle dioden defect
zijn, dan wordt dit aangegeven door een con-
trolelampje . De lampjes van de halogeenkoplam-
pen
v
er
vangen Afb. 104
In de motorruimte: bekledingen in
de link erk
op
lamp. A dimlichten,
B dagrij-
lic ht
en C grootlicht en stadslicht.
Afb. 105
Linkerkoplamp. Het is niet nodig om de koplamp te demonte-
r
en om l
ampen t
e vervangen.
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit:
96
Noodgevallen Knipperlicht
1Bochtenverlichting
2
1.Open de motorkap ››› pag. 287.
2.Verwijder de afdekking ››› afb. 106 door deze in de
richting van pijl te trekken.
3.
Draai de fitting 1›››
afb. 107 naar links
tot de aanslag en ver-
wijder samen met de
lamp door naar achter
te trekken.Druk de draadbeugel
stevig naar beneden en
verwijder de fitting naar
achteren 2
››› afb. 107
samen met de lamp.
4.Afhankelijk van het model wordt de lamp recht uit
de fitting getrokken of moet deze losgemaakt wor- den door eraan te draaien.
5.Vervang de beschadigde lamp door een nieuwe identieke lamp.
6.
Plaats de fitting in de
koplamp en draai deze
naar rechts tot de aan-
slag.Plaats de fitting in de
koplamp en trek de
draadbeugel naar bo-
ven tot deze inpast.
7.Draai de afdekking ››› afb. 106 tot de aanslag in de
tegenovergestelde richting van de pijl. Vraag hulp aan gespecialiseerd personeel
om de l
ampen
v
an de dimlichten en de xe-
non-grootlichten te vervangen ››› in Inlei-
din g t
ot
thema op pag. 95. Let op
De afbeeldingen tonen de linkerkoplamp. De
opbouw v
an de rechterkoplamp is symme-
trisch. Het lampje van de voorbumper ver-
v
an
g
en Afb. 108
Rechts op de voorbumper: Koplamp
uit bou
w
en. Afb. 109
Gloeilampen in de koplamp vervan-
g en. Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
g
ev
en
volgorde uit:
1.Trek voorwaarts aan de afdekking, in de richting
van de pijl ››› afb. 108.
2.Draai de bevestigingsschroef ››› afb. 108 1 los
met de schroevendraaier uit het wagengereed-
schap ››› pag. 85.
3.Kantel de koplamp lichtjes naar voren en verwij-
der deze uit de zijbehuizingen ››› afb. 109 (kleine
pijlen).
4.Maak de steker ››› afb. 109 1 los en verwijder
het.
5.Draai de fitting ››› afb. 109 2 naar links tot de
aanslag en verwijder samen met de lamp door
naar achter te trekken in de richting van de pijl.
6.Vervang de beschadigde lamp door een nieuwe
identieke lamp.
7.Plaats de fitting in de koplamp en draai deze naar
rechts tot de aanslag.
8.Installeer de steker ››› afb. 109 1 in de fitting
2. Hierbij moeten de steker hoorbaar vastklik-
ken.
9.Plaats de koplamp in de behuizingen ››› afb. 109
(kleine pijlen) en kantel de koplamp naar achter.
10.Draai de bevestigingschroef ››› afb. 108 1 vast
met de schroevendraaier.
11.Plaats de afdekking in de bumper ››› afb. 108. 98
Bedienen
Snelheidsmeter.
T erug
s
telknop voor de dagteller-weerga-
ve (trip ).
– Druk op de knop 0.0 / SET om te reset-
t en. ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijden
s het rijden bedienen. VOORZICHTIG
Om de motor niet te beschadigen, mag de
naa l
d van de toerenteller slechts beperkte
tijd in de rode zone blijven. Milieu-aanwijzing
Door op voorhand op te schakelen, vermin-
dert
zowel het brandstofverbruik als het la-
waai. Elementen op het beeldscherm
Op het display van het instrumentenpaneel
› ›
›
afb. 117 4 kan uiteenlopende informatie
w eer
g
egeven worden, naargelang van de uit-
voering van de wagen:
● Waarschuwings- en informatieteksten.
6 7 ●
Af g
el
egde afstand.
● Tijd.
● Buitentemperatuur.
● Kompas.
● Keuzehendelstanden ›››
pag. 201.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
vers
nellingsbak) ››› pag. 201.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
vers
chillende instellingsopties ›››
pag.
28.
● Service-intervalindicatie. ›››
pag. 108.
● Tweede snelheidsindicatie (menu Confi-
guratie ) ›››
pag. 28.
● Statusweergave voor de Start-Stop-werking
›››
pag. 107.
Waarschuwings- en informatieteksten
Bij het inschakelen van het contact of tijdens
het rijden worden enkele functies en wagen-
componenten gecontroleerd op hun toe-
stand. De storingen in de werking worden
weergegeven op het display door middel van
rode en gele symbolen, alsook door berich-
ten op het display van het instrumentenpa-
neel ( ››› pag. 110) en, in bepaalde gevallen,
door middel van akoestische signalen. Af-
hankelijk van de uitvoering van het instru-
mentenpaneel, kan de weergave variëren.
Waarschuwing met prioriteit 1 (rode symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
Zet de wagen stil! Gevaar ››› in Waarschuwings-
en controlelampjes op pag. 110 !
De functie met de storing controleren en de storing ver-
helpen. Roep indien nodig de hulp in van gespeciali-
seerd personeel.
Waarschuwing met prioriteit 2 (gele symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
De storing in een functie of het te lage vloeistofpeil kan
schade aan de wagen veroorzaken en deze kan uitein-
delijk defect raken! ›››
in Waarschuwings- en contro-
lelampjes op pag. 110 !
Controleer de functie met storing zo snel mogelijk. Roep
indien nodig de hulp in van gespecialiseerd personeel.
Informatietekst
Informatie met betrekking tot de verschillende proces-
sen van de wagen. Afgelegde afstand
D
e
tot
ale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl weer.
106