Page 145 of 240

143
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Als na 7 minuten de bandenspanning
niet 2 bar is, is de band niet te repareren;
neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om u verder te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste bandenspanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.Rijd met een gerepareerde band niet meer
dan 200
km; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te ver vangen.
F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F
Z
et het contact aan.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven. F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel. Controlesysteem bandenspanning
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Het lampje voor te lage
bandenspanning zal na het
repareren van een wiel blijven
branden tot het systeem is
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
8
In geval van pech
Page 146 of 240

144
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich onder de
vloerplaat.
Toegang:
F
o
pen de achterklep,
F
t
il de vloerplaat op en ver wijder deze,
F
v
erwijder het vulstuk van polystyreen,
F
h
aal de houder met het gereedschap er uit.
Overzicht gereedschap
(Afhankelijk van het verkoopland.) 3.
Gereedschap voor het ver wijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Afneembaar sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de auto .
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop met de
inkeping over het ventiel en druk de
wieldop vervolgens rondom met de hand
vast.
Deze gereedschappen zijn specifiek voor
uw auto en kunnen, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kunt u de wieldop ver wijderen en
de wielbouten losdraaien.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
In geval van pech
Page 147 of 240

145
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde of lekke band.
Gebruik niet een andere krik dan de door
de fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in de
Richtlijn 2006/42/CE over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Toegang tot het reservewiel
(Afhankelijk van het verkoopland.)Het reser vewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming is
er een stalen reservewiel of noodreservewiel
aanwezig.
Het reser vewiel is bevestigd met een moer A
en een bout B
.
Verwijderen van het wiel
F Til het reser vewiel aan de achterzijde op en
trek het naar u toe.
F
H
aal het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het wiel
F Leg het wiel in de reser vewielbak.
F
D
raai de gekleurde centrale moer los.
F
V
erwijder het bevestigingsonderdeel (moer
en bout). F
D
raai de moer op de centrale bout
(gekleurd) een aantal omwentelingen los,
F
P
laats het bevestigingsonderdeel (moer en
bout) op het midden van het wiel.
F
D
raai de centrale moer vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
8
In geval van pech
Page 148 of 240

146
F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reser vewiel en klik de
houder vast.
F
P
laats de polystyreen opbergbak terug.
Als er geen wiel in de reser vewielbak ligt,
kan het bevestigingssysteem (moer en
bout) niet teruggeplaatst worden.
Verwijderen van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
er voor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan.
Zet het contact af.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak: schakel de eerste
versnelling in om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak: zet de selectiehendel in
de stand R om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de
stand P om de wielen te blokkeren.
Controleer of de lampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
blijven branden.
Controleer of alle inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
Procedure
F Ver wijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitrusting).
F
Be
vestig de dop 4 op de wielsleutel 1 om
de slotbout (indien aanwezig) iets los te
draaien.
F
D
raai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel 1 .
In geval van pech
Page 149 of 240

147
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond
en zorg er voor dat het voetstuk loodrecht
onder één van de twee steunpunten A
(voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
Zorg er voor dat de krik stabiel staat op
een stroeve en harde ondergrond. Plaats
de krik uitsluitend onder de steunpunten
A of B onder de auto en controleer of het
contactvlak van het steunpunt correct in
de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan
de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken of zelfs wegschuiven: kans op
letsel! F
D
raai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren. F
V er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
Een wiel monteren
8
In geval van pech
Page 150 of 240

148
Bevestiging van het stalen reser vewiel
of het noodreser vewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reser vewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreser vewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten dat het
reservewiel stevig vastzit.
Na het ver wisselen van een wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op
te bergen.
Rijd met een noodreser vewiel niet sneller
dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F D raai de bouten vast tot tegen de aanslag.
F
D
raai de slotbout met de wielsleutel 1 en de
moer 4 enigszins vast (afhankelijk van de
uitvoering).
F
D
raai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .
F
L
aat de krik volledig zakken.
F
V
ouw de krik 2 op en verwijder hem. F
D
raai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de moer 4 (afhankelijk van de uitvoering).
F D raai de overige wielbouten vast met alleen
de wielsleutel 1 .
F
B
evestig de doppen op de overige
wielbouten (afhankelijk van de uitvoering).
F
B
erg het gereedschap op in de houder.
In geval van pech
Page 151 of 240

149
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
ver wijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er van
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van een goede
verlichting of de lamp op juiste wijze in de
behuizing is geplaatst.
Verlichting vóór
1.
Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED)
2. Dimlicht (H7).
3. Richtingaanwijzers (PWY24W).
4. Grootlicht (H7).
5. Mistlampen (PSX24W).
(afhankelijk van de uitvoering voorzien van
de functie statische bochtverlichting)
LED's: light-emitting diodes.
Openen van de motorkap / toegang tot de
lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor – Kans
op brandwonden!
Houd rekening met voorwerpen of kleding die
vlam kunnen vatten of in de propeller van de
motor ventilator kunnen komen – Kans op beknelling!
Na het ver wisselen van een lamp
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de
beschermkap om er voor te zorgen dat de
lampunit goed wordt afgedicht.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzerlamp (links of rechts)
betekent dat één of meerdere lampen aan
die zijde defect zijn.
8
In geval van pech
Page 152 of 240
150
De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
Dimlicht
F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F
T
rek de stekker van de lamp los.
F
D
ruk de veer uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
F
T
rek de lamp los en ver vang hem.
F
D
raai de stekker een kwart omwenteling
linksom.
F
T
rek de lamphouder los.
F
V
ervang de lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden.
Grootlicht
F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F
T
rek de stekker van de lamp los.
F
T
rek de lamp los en ver vang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden.
In geval van pech