Page 97 of 260

95
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig: daar voor moet de auto
met een snelheid van minstens 40
km/h rijden.
Verdere voorwaarden buiten het inschakelen:
-
D
e vierde versnelling moet zijn
ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
-
D
e tweede versnelling moet zijn
ingeschakeld bij rijden in de handmatige
stand bij een automatische transmissie.
-
D
e stand D van de automatische
transmissie moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van
het stabiliteitscontrolesystemen.
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
1 Toets voor het selecteren van de
snelheidsregelaar.
2 Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3 Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4 Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsregeling.
6
Rijden
Page 98 of 260

96
5Snelheidsregelaar AAN/UIT.
6 Snelheidsregelaar geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
Instellen
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door de
rijsnelheid op het gewenste
niveau te brengen en
ver volgens op de toets 2
of 3 te
drukken (bijv.: 110
km/h).
Onderbreken
F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (PAUSE).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens
wijzigen met de toetsen 2
en 3
:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar:
druk nogmaals op de toets 4 .
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
gaat de ingestelde snelheid op het display
knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid
stopt automatisch als het gaspedaal wordt
losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsregelaar
F Draai de rolknop 1 in de stand 0: de selectie
van de snelheidsregelaar wordt ongedaan
gemaakt. Op het display wordt weer de
kilometerteller weergegeven.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De geprogrammeerde informatie wordt gegroepeerd
op het display van het instrumentenpaneel getoond.
Rijden
Page 99 of 260

97
Storingen
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; het
lang indrukken van een toets kan een
plotselinge verandering van de rijsnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
C
ontroleer of de mat goed bevestigd
is.
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Parkeerhulp achter
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pylonen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
6
Rijden
Page 100 of 260

98
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan in- of uitgeschakeld worden
via het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
De parkeerhulp kan in het menu
"Persoonlijke instellingen
– Configuratie " worden
geconfigureerd.
Met touchscreen
De parkeerhulp kan in het
menu Rijden / Auto worden
geconfigureerd.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Storing
Als er een storing in het systeem
optreedt bij het inschakelen
van de achteruitversnelling,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/
of verschijnt een melding op het
scherm in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren. Houd de sensoren bij slecht of winters
weer vrij van modder, ijs of sneeuw. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon)
aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.
Bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren enz.) kunnen
de geluidssignalen van de parkeerhulp
activeren.
Grafische weergave
Rijden
Page 101 of 260

99
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden worden weergegeven op het
touchscreen.
De achteruitrijcamera kan gecombineerd worden met
het parkeerhulpsysteem.
De boven op de beelden weergegeven strepen
helpen u de manoeuvre uit te voeren.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's enz.).
Een zekere ver vorming van het beeld is normaal.De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode strepen geven een ruimte van 30
cm
direct achter de achterbumper van uw auto
w e e r.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De turquoise gebogen lijnen geven de
maximale draaicirkel weer.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpsysteem; de
bestuurder moet te allen tijde voorzichtigheid betrachten.
Wassen met hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30 cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger
en de lens van de camera.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
6
Rijden
Page 102 of 260

100
Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 l i t e r.
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 5
liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Openen VullenTijdens het openen van de tankdop
kan een geluid van aangezogen lucht
hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit.
F
O
pen de vuldop door de dop een kwartslag
linksom te draaien. Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat
de motor kan worden gestar t.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
F
T
rek de handgreep omhoog. Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto.
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter is het raadzaam
minimaal 5
liter brandstof te tanken.
F
V
er wijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop terug en sluit deze door de
dop een kwartslag rechtsom te draaien.
F
D
ruk de klep van de tankdop dicht.
Praktische informatie
Page 103 of 260

101
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een uitvoering met dieselmotor
een benzinetankpistool in de tankopening
probeert te plaatsen, wordt dit tegengehouden
door een klep. Daardoor blijft het pistool
vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de tankbeveiliging en
giet voorzichtig om er voor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het
tanken van Diesel per land kunnen
verschillen, kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
7
Praktische informatie
Page 104 of 260

102
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:Benzine die voldoet aan de norm
EN228
en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de
norm EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001
mogen worden
gebruikt.
Brandstof voor
dieselmotoren
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn
EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 7%).
De brandstof B20
of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709
is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000
is
toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15
°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of ver warmde
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met
een gehalte aan methyl-ester vetzuren
van 0
tot 7%),
Praktische informatie