Page 89 of 260

87
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding op
het display, duidt dit op een storing
in de transmissie.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
De transmissie kan beschadigd raken:
-
a ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in
de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met
draaiende motor (files, enz.), kunt
u, om brandstof te besparen, de
selectiehendel in de stand N zetten en
de parkeerrem aantrekken.
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(automatisch schakelen) naar de stand M
(handmatig schakelen) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
wordt automatisch de eerste versnelling
ingeschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw werken
niet in de handbediende stand. Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto tegen wegrollen te beschermen.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of ongeveer
45
seconden na het afzetten van het
contact een waarschuwingsmelding op het
display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen
weg rijdt of een beek doorkruist. Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 90 of 260

88
Schakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik te
verminderen.
Bij uitvoeringen met automatische transmissie
werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.
WerkingAfhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in. -
H
et systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak
kan naast de pijl ook de geadviseerde
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten. Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V-accu .
Rijden
Page 91 of 260

89
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af.Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak : wanneer de
rijsnelheid lager is dan 20
km/h
of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor, gaat het
Stop & Start verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden
en wordt de motor automatisch
afgezet als de versnellingsbak in de
neutraalstand wordt gezet en het
koppelingspedaal wordt losgelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- H et bestuurdersportier is geopend.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt.
-
D
e motor moet draaien om een
comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld.
-
E
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...) die
regeling van het systeem vereisen.
Het verklikkerlampje Stop & Start
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Bij auto's met een
handgeschakelde
versnellingsbak dooft dit Stop
& Start verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en wordt de
motor automatisch opnieuw gestart
als u het koppelingspedaal volledig
intrapt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
H
et bestuurderportier wordt geopend.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt.
-
D
e snelheid van de auto hoger is dan
3
km/h bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak.
-
E
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...)
die regeling van het systeem of de auto
vereisen.
Het verklikkerlampje Stop & Start
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen / Handmatig
inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in de auto op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
6
Rijden
Page 92 of 260

90
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
Met toets
Druk op deze toets om het systeem uit te
schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het
branden van het lampje van de toets en de
weergave van een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie
weer in te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt
een melding weergegeven.
Met touchscreen
Het Stop & Start-systeem kan
worden geconfigureerd in het menu
Rijden / Auto. Motorkap openen
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert het verklikkerlampje van de
toets "ECO OFF" enige tijd en gaat
het vervolgens permanent branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel
gaan branden. Zet in dat geval het contact af
en start de auto met behulp van de sleutel.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Rijden
Page 93 of 260

91
Bandenspanningscontrole
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reser vewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan
een uur stil of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de sticker
vermelde spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje,
een geluidssignaal en een melding
op het display. F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd
voorzichtig verder als het niet mogelijk is om
deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.Reset
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
6
Rijden
Page 94 of 260

92
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Zonder audiosysteem
F Open het dashboardkastje.
F
H
oud deze toets ingedrukt. Een hoge geluidstoon geeft aan dat het
resetten niet is uitgevoerd.
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsgegevens worden door het
systeem als referentiewaarden beschouwd.
Met audiosysteem
Het resetten wordt bevestigd door een lage
geluidstoon.
F
D
ruk op de toets MENU
om het algemene
menu weer te geven.
F
D
ruk op de toets "
7" of " 8" om het menu
Persoonlijke instelling – configuratie te
selecteren en bevestig uw keuze door op de
centrale toets te drukken.
F
D
ruk op de toets "
7" of " 8" om het menu
Configuratie auto instellen te selecteren
en bevestig uw keuze door op de centrale
toets te drukken.
F
D
ruk op de toets "
7" of " 8" om het menu
Rijhulpsysteem te selecteren en bevestig
uw keuze door op de centrale toets te
drukken. F
D
ruk op de toets "
7" of " 8" om het menu
Bandenspanning en vervolgens het menu
" Resetten " te selecteren en bevestig uw
keuze door op de centrale toets te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.
Met touchscreen
Het resetten van het systeem moet
gebeuren via het menu Rijden/
Auto .
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Rijden
Page 95 of 260

93
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Ser vice, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Controleer na werkzaamheden aan het
systeem altijd de spanning van de vier
banden en reset het systeem vervolgens.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal met kracht in te trappen
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal ver volgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de rijsnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
1. Toets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het instrumentenpaneelDe geprogrammeerde informatie wordt gegroepeerd
op het display van het instrumentenpaneel getoond.
5Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
6 Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
6
Rijden
Page 96 of 260

94
Instellen
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
F
D
raai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te
drukken (bijv. 90
km/h).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens
wijzigen met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
In
schakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk op de toets 4 .
Onderbreken
F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de
snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter met kracht wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de
snelheid wel verhoogd.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de op het display weergegeven
ingestelde snelheid gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal. Het knipperen van de ingestelde snelheid
in combinatie met het geluidssignaal stopt
automatisch als het gaspedaal wordt
losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
F Draai de knop 1
in de stand 0: de selectie
van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan
gemaakt. Op het display wordt weer de
kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden