Bedienen
Afhankelijk van de uitrusting, kan de City
noodr emf
unctie w
orden in- of uitgeschakeld
in het Easy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
Set
up en
B e
st
uurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 27.
D e f
unctie noodremmen City herkent, bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 30
km/u (19 mph), de verkeerstoestand voor de
wagen tot een maximumafstand van ca. 15
m.
Wanneer het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger detecteert, wordt de wa-
gen voorbereid om plotseling te kunnen rem-
men ››› .
A l
s de be
stuurder niet reageert op botsings-
gevaar, kan het systeem de wagen automa-
tisch remmen door de remkracht geleidelijk
te verhogen om de snelheid te verminderen
in het geval er zich een botsing voordoet. Op
deze manier kan het systeem helpen de ge-
volgen van een ongeval te beperken.
Statusweergave op het display
De automatische deceleratie door de functie
noodremmen City wordt getoond op het dis-
play van het instrumentenpaneel met de aan- duiding van de voorwaarschuwing
››› afb
.
187 1)
. ATTENTIE
De intelligente technologie van de functie
noodremmen City k
an de door de natuurkun-
dige wetten gestelde grenzen niet overwin-
nen. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder op tijd te remmen.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De functie noodremmen City kan zelf geen
ernstige on
gevallen of letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de functie
noodremmen City on
gewenst ingrijpen op de
remmen zoals bijvoorbeeld bij werkzaamhe-
den of wanneer er zich metalen rails bevin-
den.
● Als de werking van de City noodremfunctie
verst
oord is, bijvoorbeeld door vuil of de ont-
regeling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● De functie noodremmen City reageert enkel
bij personen indien het sy
steem van voetgan-
gersherkenning beschikbaar is. Het systeem reageert niet bij dieren, noch bij kruisende
voert
uig
en of bij een tegemoetkomend voer-
tuig op dezelfde rijstrook. Let op
● Wanneer de City noodr
emfunctie een rem-
manoeuvre als gevolg heeft, is het rempedaal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de functie noodremmen C
ity kunnen worden
onderbroken door het koppelingspedaal of
het gaspedaal in te trappen of door te draaien
aan het stuurwiel.
● De functie noodremmen City kan de snel-
heid van de wag
en doen afnemen tot de wa-
gen volledig stilstaat. Het remsysteem doet
de wagen echter niet permanent stilstaan.
Trap het rempedaal in!
● Doen zich verschillende ongeschikte ingre-
pen voor, s
chakel dan de Front Assist uit en
hiermee de functie noodremmen City. Rijd
naar een gespecialiseerde werkplaats, SEAT
beveelt aan een SEAT-specialist op te zoeken.
● Als zich talrijke ingrepen zonder reden
voordoen, is
het mogelijk dat de functie
noodremmen City automatisch uitgeschakeld
wordt. 1)
Het symbool heeft een kleur op het instrumenten-
paneel met k
leurendisplay.
224
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Voetgangersherkenning* 1)Afb. 188
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
Aanwijzing van de voorwaar-
schuwing. Voetgangerherkenning uitge-
schakeld. Het systeem van voetgangersherkenning kan
helpen om on
g
ev al
len met voetgangers te
voorkomen of de gevolgen van een ongeval
te beperken.
Het systeem waarschuwt bij botsingsgevaar,
bereidt de wagen voor op het noodremmen,
helpt bij het remmen en voert een automati-
sche remming uit.
Indien het systeem een mogelijke botsing
met een voetganger vaststelt, waarschuwt
het de bestuurder met een geluidssignaal en een indicatie op het scherm van het instru-
mentenpaneel
›
›› afb. 188.
Het systeem van voetgangersherkenning, in-
clusief de voorwaarschuwing, wordt automa-
tisch geactiveerd wanneer het contact wordt
ingeschakeld ››› pag. 174.
SEAT beveelt aan om het voetgangersherken-
ningssysteem steeds ingeschakeld te laten.
De uitzonderingen beschreven voor het om-
gevingsbewakingssysteem zijn tevens geldig
voor de voetgangersherkenning ››› pag. 223.
Het systeem van voetgangersherkenning uit-
of inschakelen
Met ingeschakeld contact kan het systeem
van voetgangersherkenning als volgt in- of
uitgeschakeld worden:
● Schakel het systeem in of uit in het info-
tainmentsyst
eem met de toets en de
f u
nctieknop pen Set
up en
B e
st
uurdershulpsysteem
› ›
›
p
ag. 27.
W
anneer het systeem van voetgangersbe-
scherming wordt uitgeschakeld, verschijnt op
het scherm van het instrumentenpaneel een
overeenkomstige indicatie ››› afb. 188 . Het
systeem van voetgangersherkenning wordt
samen met de Front Assist-functie uitgescha-
keld. ATTENTIE
De intelligente technologie in het systeem
van v oet
gangersherkenning kan de limieten
opgelegd door de natuurkundige wetten niet
overwinnen en werkt enkel binnen de eigen
grenzen van het systeem. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder op tijd te
remmen. Indien het systeem van voetgan-
gersherkenning een waarschuwing geeft, rem
dan meteen met het rempedaal of ontwijk de
voetganger, naargelang de verkeerssituatie.
● Het voetgangersherkenningssysteem kan
zelf geen on
gevallen of ernstige letsels voor-
komen.
● In moeilijke rijsituaties kan het voetgan-
gersherkennin
gssysteem onnodig waarschu-
wen en ingrijpen op de remmen zonder dat
dit wenselijk is, zoals bijvoorbeeld hoofdwe-
gen die splitsen.
● Indien de werking van het systeem ver-
stoord i
s, bijvoorbeeld omdat de radarsensor
of camera bedekt is of slecht is afgesteld, kan
het systeem ongepaste waarschuwingen ge-
ven en ongewenst ingrijpen op de remmen.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de control
e van de wagen over te nemen. »1)
Naargelang de uitrusting van de wagen is de voet-
gang er
sherkenning niet beschikbaar in alle landen. 225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Aanwijzing op het scherm en controle-
l amp
je
s Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic atie op het
display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 1). Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic atie op het
display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 2). Statusweergave op het display
Het sy
st
eem is geactiveerd, maar niet
beschikbaar doordat de minimale snel-
heid nog niet is bereikt of het systeem
de strepen op de weg niet herkent
››› afb. 189 A.
Het systeem is geactiveerd en beschik-
baar, en heeft de twee lijnen op de weg
–
– herkend. Op dit moment wordt het tra-
ject niet g
ecorrigeerd ››› afb. 189 B.
Het systeem werkt, de gemarkeerde lijn A geeft aan dat het risico bestaat dat
de s tr
eep v
an de rijstrook wordt over-
schreden en de stuurinrichting wordt
dan ook gecorrigeerd om binnen het tra-
ject te blijven ››› afb. 190 C.
De twee gemarkeerde lijnen A lichten
op z
odr a beide lijnen
zijn herkend en de
rijstrookassistent is geactiveerd om de
wagen in het midden van de rijstrook te
houden ››› afb. 190 D.
Controlelampjes
Knippert of gaat geel branden: rijst-
rookassistent geactiveerd maar niet
beschikbaar.
Het systeem kan de rijstrook niet duidelijk registreren.
Raadpleeg pag. 228, rijstrookassistent niet beschikbaar
(het controlelampje brandt geel).
Knippert of gaat groen branden
Rijstrookassistent geactiveerd en beschikbaar.
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. –
–
227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
● De aut
omati
sche afstandsregeling (ACC)
moet ingeschakeld en actief zijn ››› pag. 209.
● De keuzehendel moet zich in stand D/S of
in Tiptronic-
schakelweg bevinden.
● De snelheid moet lager zijn dan 60 km/u
(38 mph).
● De functie "midden rijstrook houden" moet
actief zijn ›
›› pag. 228.
Het filehulpsysteem is niet actief (het contro-
lelampje van de rijstrookassistent (Lane As-
sist) gaat geel branden)
● Indien een van de voorwaarden vermeld in
pag. 229, Techni
sche vereisten om het file-
hulpsysteem te gebruiken niet langer is ver-
vuld.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de rijstrookassistent (Lane
Assist) niet langer vervuld is ››› pag. 226.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de automatische afstands-
regeling (ACC) niet langer vervuld is ››› pag.
209.
Situaties waarin het filehulpsysteem uitge-
schakeld moet worden
Wegens de beperkingen van het systeem
moet het filehulpsysteem steeds worden uit-
geschakeld in de volgende situaties:
● Als de bestuurder erg goed moet opletten.
● Bij het erg sportief rijden. ●
Bij slecht
e weersomstandigheden, bijv.
sneeuw of intense regen.
● Bij het rijden op wegen in slechte staat.
● Bij wegwerkzaamheden.
● Bij verplaatsingen in de stad. ATTENTIE
De intelligente technologie in het filehulpsys-
teem kan de limiet en op
gelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien het filehulpsysteem nalatig of
onbedoeld wordt gebruikt, kunnen er zich on-
gevallen en ernstige letsels voordoen. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij ver-
plaats
ingen in de stad.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij slecht
zicht, op st
eile hellingen of op gladde wegen
zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs, regen of
losse steentjes, noch op overstroomde we-
gen.
● Gebruik het filehulpsysteem niet in het ter-
rein of op een onv
erhard wegdek. Het file-
hulpsysteem is enkel bestemd voor gebruik
op verharde wegen.
● Het filehulpsysteem reageert niet bij perso-
nen of dieren, noch b
ij kruisende wagens of bij een tegemoetkomende wagen op dezelfde
rijstr
ook.
● Indien het
filehulpsysteem de snelheid niet
voldoende
vermindert, rem dan de wagen on-
middellijk met het rempedaal.
● Indien de wagen zich blijft verplaatsen na
de oproep tot in
greep door de bestuurder,
rem dan de wagen met het rempedaal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel een opr
oep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, neem dan on-
middellijk weer de controle over de wagen
over.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees k
laar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. De verantwoordelijkheid voor het juist
aanhouden van de rijstrook ligt altijd bij de
bestuurder.
● Wees altijd klaar om zelf te kunnen sturen
(acceler
eren of remmen). Let op
● Als het
filehulpsysteem niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk, gebruik het dan
niet en ga naar een gespecialiseerde werk-
plaats.
● Als het systeem een storing vertoont, laat
het dan nak
ijken in een gespecialiseerde
werkplaats. 230
Bedienen
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
arkeerhu
lp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uits
c
hakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld via het menu Assistenten op het scherm van het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedie-
ningselementen op het stuur. Indien de wa-
gen is uitgerust met multifunctionele camera,
is toegang ook mogelijk met de toets van de
bestuurdershulpsystemen op de grootlicht-
hendel.
Menu Assistenten openen.
● Dodehoekhulp (BSD)
● Uitp
arkeerhulp
Indien het sel
ectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op- nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en weer in
s
chakelen van het contact.
Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
De radarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht.
Rijden met aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu. Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoekhu
lp en uitparkeer-
hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhangwagen wordt gereden.
SEAT-rijmodi (SEAT Drive Profi-
le)*
Inleidin
g De bestuurder heeft dankzij SEAT Drive Profi-
l
e de k
euze uit
vier profielen of modi, Eco,
Normal , Sport en Individual , waarbij
het gedrag van de diverse functies van de
wagen wordt aangepast voor uiteenlopende
rijervaringen.
In de versie 4Drive zijn daarnaast ook de pro-
fielen Offroad en Snow beschikbaar.
Individual kan worden geconfigureerd
naar wens. De overige profielen beschikken
over een vaste configuratie.
Beschrijving Afhankelijk van de uitrusting van de wagen,
beïn
vloedt
S
EAT Drive Profile de volgende on-
derdelen:
238
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Motor
A l
n aar g
elang het gekozen profiel, reageert
motor feller of juist rustiger op de verplaat-
sing van het gaspedaal. Bovendien wordt bij
het selecteren van het Eco-profiel automa-
tisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de Eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand Eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden.
Besturing
De stuurbekrachtiging varieert de rijfuncties
en past zich aan het geselecteerde profiel
aan, waardoor een beter gedrag voor elke si-
tuatie mogelijk wordt gemaakt.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken. Automatische afstandsregeling (ACC)
De accel
eratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel ››› pag. 209.
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
In de rijprofielen Offroad en Snow past de
elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
››› pag. 183 zich aan volgens de kenmerken
van het terrein.
Daarnaast wordt in het Offroad-profiel ook
de bergafdaalcontrole (HDC) ››› pag. 201 ge-
activeerd.
Rijprofiel instellen Afb. 197
Middenconsole: draaiknop (Driving
Experienc e b
utton).
››› T ab. op pag. 2
U kunt op de volgende manieren kiezen tus-
sen de profielen Eco , Normal, Sport, In-
dividual , Offroad1)
en Snow 1)
:
● draai aan de draaiknop (Driving Experience
button) t ot
het gewenste profiel brandt op
het display van het Easy Connect-systeem en
ook op de draaiknop zelf ››› afb. 197.
● OF: selecteer het gewenste profiel op het
aanraaks
cherm van het Easy Connect-sys-
teem, in het menu dat wordt geopend door te
draaien aan de draaiknop (Driving
Experience button).
Binnen elk profiel bestaat de mogelijkheid
om de kenmerken ervan weer te geven, door
te drukken op het touchpad van het display
van het Easy Connect-systeem Informatie
profiel.
In het profiel Individual kunnen de ken-
merken van de wagen worden ingesteld via
het touchpad van het display van het Easy
Connect-systeem Instellingen profiel.
Een pictogram op het display van het Easy
Connect-systeem informeert over het actieve
profiel, wanneer dat verschilt van Normal.
De keuzeknop geeft met een rood led-lampje
het geselecteerde profiel aan. »1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
239
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Weergave op het display Afb. 198
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: v
oorbeelden van herkende snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden met de
overeenkomstige aanvullende borden. De verkeerstekens herkend door het systeem
w
or
den g et
oond op het scherm van het in-
strumentenpaneel ››› afb. 198 en, naargelang
het ingebouwde navigatiesysteem, ook in het
infotainmentsysteem ›››
pag. 27.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen verkeers-
borden beschik‐
baarHet systeem wordt momenteel
opgestart.
OF: de camera heeft geen bord
van verplichting of verbod her-
kend.
Fout: Detectie
van verkeers-
bordenEr is een storing in het systeem.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Snelheidswaar-
schuwing niet
beschikbaar op
dit moment.De snelheidswaarschuwings-
functie van het systeem van ver-
keerstekenherkenning is defect.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Detectie van
verkeersborden:
Maak de voor-
ruit schoon!De voorruit is vuil nabij de came-
ra.
Reinig de voorruit.
Detectie van
verkeersborden:
Beperkt op dit
momentEr worden geen gegevens over-
gebracht door het navigatiesys-
teem.
Controleer of het navigatiesys-
teem beschikt over actuele kaar-
ten.
OF: de auto bevindt zich in een
streek die niet is opgenomen in
de kaart van het navigatiesys-
teem.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen gegevens
beschikbaarHet systeem van verkeersteken-
herkenning werkt niet in het
land waarin men momenteel
rijdt. ATTENTIE
Als u de berichten die mogelijk verschijnen
negeer t, k
an de wagen midden in het verkeer
tot stilstand komen en kunnen zich ongeval-
len of ernstig letsel voordoen.
● Negeer nooit de berichten die worden ge-
toond.
● De wag
en tot stilstand brengen zodra dat
veilig kan. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de over een
stemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Werking
De verkeerstekenherkenning werkt niet in al-
l
e l
anden ››
› pag. 241, Landen waar het sys-
teem werkt. Houd rekening met dit feit wan-
neer u naar het buitenland reist.
242
Bedienen
● Indien de v
erk eer
sborden gedeeltelijk of
volledig bedekt zijn, bijv. door bomen, snee-
uw, vuil of andere voertuigen.
● Indien de verkeersborden niet voldoen aan
de voors
chriften.
● Indien de verkeersborden beschadigd of
gebogen
zijn.
● In het geval van wisselende informatiepa-
nelen (variabel
e aanwijzing van verkeerste-
kens met led of andere verlichtingssyste-
men).
● Indien kaarten worden gebruikt in het navi-
gatiesys
teem die niet up-to-date zijn.
● Indien stickers van verkeerstekens zijn ge-
kleefd op
voertuigen, bijv. snelheidsbegren-
zingen op vrachtwagens.
Vermoeidheidsherkenning (ad-
vies om een p
auze te nemen)*
Inleiding De detectie van vermoeidheid informeert de
be
s
tuur
der zodra het rijgedrag tekenen van
vermoeidheid vertonen. ATTENTIE
Het hogere comfort dankzij de detectie van
vermoeidheid mag g een aan
leiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Neem tijdens lange ritten regelmatig een pauze; zorg dat
die vo
l
doende lang is.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het inschatten van zijn rij-
vaardigheid.
● Rij nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert vermoeidheid van
de bestuur
der niet in alle gevallen. Voor aan-
vullende informatie, zie ››› pag. 245, Beper-
kingen aan de werking.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief een bedoel
d manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder.
● Er wordt geen waarschuwing gegevens in
geval
van een kortstondige dip!
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gaten en r
eageer zoals vereist. Let op
● De detectie v
an vermoeidheid is uitsluitend
ontwikkeld voor gebruik op autosnelwegen
en andere, goed geasfalteerde wegen.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkplaat
s van een officiële dealer gaan voor
reparatie. Werking en bediening
Afb. 199
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo l
voor detectie van ver-
moeidheid. De detectie van vermoeidheid detecteert het
rij
g
edr ag
van de bestuurder aan het begin
van de rit en berekent op basis daarvan de
mate van vermoeidheid. Het systeem verge-
lijkt dit vervolgens continu met het actuele
rijgedrag. Zodra het systeem vermoeidheid
bij de bestuurder ontdekt, geeft dit een
akoestisch signaal en een optische waar-
schuwing middels een symbool in het instru-
mentenpaneel ››› afb. 199 tezamen met een
aanvullend tekstbericht. Het tekstbericht in
het instrumentenpaneel wordt ca. 5 secon-
den weergegeven en verschijnt opnieuw zo-
dra weer vermoeidheid wordt geconstateerd.
Het systeem onthoudt het laatst weergege-
ven bericht.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet
244