Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
door op de knop te drukken op de rui-
t en
wi
sserhendel of de toets aan het multi-
f u
nctie- s
tuur ›››
pag. 30.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 30
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet oets
› ›
› p ag. 113. Een markering
g
eeft aan of de instelling is geactiveerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt: ● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek. ●
Onder slecht
e klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgeleid.
D
e detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sist)*
In
leiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
Het inparkeersysteem is een bijkomende
functie van ParkPilot ›››
pag. 253 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park eermodu
s te selecteren ●
recht en s
chuin achteruit te parkeren in een
geschikte plek
● recht vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● vooruit
een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met inp
arkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De intelligente technologie in het inparkeer-
syst eem k
an de limieten opgelegd door de
natuurkundige wetten niet overwinnen en
werkt enkel binnen de eigen grenzen van het
systeem. Het grotere comfort dat het inpar-
keersysteem biedt mag nooit aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's. Ondanks
het systeem moet de bestuurder te allen tijde
opmerkzaam blijven.
● Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ernstig l
etsel tot gevolg hebben.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het w
eer, het wegdek en het verkeer.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding
stukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem » 245
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Een parkeermodus selecteren Afb. 201
Overzicht van de beperkte weergaven
voor de park eermodi:
Recht achteruit inpar-
keren. Schuin achteruit inparkeren. Schuin
vooruit inparkeren. Afb. 202
Op het display van het instrumen-
tenpaneel: beperkt e w
eergave van het inpar-
keersysteem. Een parkeermodus selecteren met het inpar-
k
eer
sys
teem met voorafgaand passeren van
de parkeerplaats
Na activering van het inparkeersysteem en
detectie van een parkeerplaats wordt op het
scherm van het instrumentenpaneel een par-
keermodus voorgesteld. Het inparkeersys- reem selecteert automatisch de parkeermo-
dus. De ge
selecteerde modus wordt getoond
op het scherm van het instrumentenpaneel
››› afb. 202. Ook wordt de beperkte weergave
van de andere mogelijke parkeermodi ge-
toond ››› afb. 201. Indien de modus geselec-
teerd door het systeem niet overeenkomt met
de gewenste modus, kunt u een andere mo-
dus selecteren door opnieuw te drukken op
de toets
› ››
afb
. 200.
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 250.
Handeling
2.
Indrukken toets .
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond en in de be-
perkte weergave de andere parkeermodus waar-
naar u kunt wisselen.
3.
Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u wilt parkeren. Op het display in het
instrumentenpaneel wordt de desbetreffende zij-
de van het wegdek weergegeven. Indien geen
knipperlicht wordt gekozen, parkeert het sys-
teem standaard aan de rechterzijde in rijrichting.
4.
Druk indien nodig de toets opnieuw in om te
veranderen naar de volgende parkeermodus.
Nadat gewisseld is naar alle mogelijke parkeer-
modi, wordt het systeem uitgeschakeld wanneer
u opnieuw drukt op de toets
. 248
Bedienen
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 203
Op het display van het instrumenten-
paneel: rec ht
parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 204
Op het display van het instrumenten-
paneel: sc huin p
arkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 203
en afb
. 204:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
tg
angsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 203 7 en
›››
afb
.
204 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
st
and die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b ij het
achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 185. 250
Bedienen
Uitparkeren met het inparkeersys-
t eem (enk
el in g
eval van rechte par-
keerplaatsen) Afb. 205
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: een r ec
hte parkeerplaats verlaten. Legenda van
afb. 205
:
Aut o g
eparkeerd
Eigen auto met ingeschakelde achteruit-
versnelling
Voortgangsbalk om de nog af te leggen
afstand aan te geven
Aanwijzing van het voorgestelde ma-
noeuvre voor het uitparkeren
Vereiste voorwaarden om uit te parkeren met
het inparkeersysteem ● Enkel voor rechte parkeerplaatsen
● De aandrijfslipregeling (ASR) moet inge-
sch ak
eld zijn ››› pag. 185.
1 2
3
4 ●
Len
gt
e van de parkeerplaats: lengte van de
auto + 0,5 meter
● Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu)
bij het uitp
arkeren.
Uitparkeren
Voer de volgende handelingen uit:
In het geval van rechte parkeerplaatsen
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen uitparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 252.
2.Zet de motor aan ››› pag. 174.
3.
Druk op toets ››› afb. 200.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets .
4.Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u de parkeerplaats wenst te verlaten.
5.Schakel de achteruitversnelling in of zet de keu-
zehendel in stand R.
In het geval van rechte parkeerplaatsen
6.
Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Bij het uitparkeren neemt het systeem enkel het
sturen over. Als bestuurder moet u accelereren,
zo nog koppelen, van versnelling veranderen en
remmen.
7.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: rijd achteruit tot op het scherm van het in-
strumentenpaneel de aanwijzing van vooruitrij-
den verschijnt.
De voortgangsbalk ››› afb. 205 3 geeft de af-
stand aan die moet worden afgelegd ››› pag. 250.
8.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: trap het rempedaal in tot het symbool ver-
dwijnt van het scherm van het instrumentenpa-
neel. 252
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen be
s
chadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot wor
dt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radiat
eurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voorz
ijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In specifiek e g
evallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kentek enp
laat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te garander
en, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers of
dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemonteer
d zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemonteer
d zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met de w
erking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties w
ijzigen ››› pag. 261.
● Bij wagens zonder inf
otainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhanger ›
›› pag. 262. ●
De grafi s
che weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 207
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (naar
gelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de toets
eenmaal in.
Handm
atige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets . »
255
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Handmatige uitschakeling van de weergave
v an de p
arkeerhu
lp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek g
emonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG.
Automati
sche inschakeling van de parkeer-
hulp
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: als de auto aan de voorzijde een obsta-
kel n
adert dat zich op zijn traject bevindt met
een snelheid van minder dan 10 km/u (6
mph) ››› pag. 256. Het obstakel wordt gede-
tecteerd vanaf een afstand van ongeveer 95
cm indien de automatische inschakeling ge-
activeerd is in het infotainmentsysteem. Er
wordt een beperkte weergave getoond.
Automatische uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Zet de keuzehendel in stand P.
● OF: versnel tot meer dan ca. 10 km/u (6
mph) vooruit
.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Wi
s
selen van beperkte weergave naar de
weerg av
e op het volledige scherm
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: druk op het pictogram van de auto van
de beperkte weer
gave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: druk op de functietoets RVC.
Wanneer het sy
steem wordt ingeschakeld,
hoort u een kort signaal ter bevestiging en
het toetssymbool licht geel op. Automatische activering Afb. 208
Miniatuurweergave van de automati-
s c
he activ erin
g Wanneer de parkeerhulp plus automatisch
w
or
dt in
geschakeld, wordt een miniatuur-
weergave van de wagen weergegeven samen
met de segmenten aan de linkerzijde van het
display ››› afb. 208.
De automatische activering vindt plaats wan-
neer een voorwerp dat zich voor de wagen
bevindt langzaam wordt genaderd. Ze func-
tioneert enkel wanneer de snelheid voor het
eerst wordt verlaagd tot onder circa 10 km/u
(6 mph).
Als de parkeerhulp wordt uitgeschakeld via
de toets , moet vervolgens als volgt te
werk worden gegaan om deze weer in te
schakelen naar automatische activering:
● Schakel het contact uit en weer aan.
256
Bedienen
Automatische activering on
– activ eer de optie
Automatische
activering ›
›› pag. 256.
off – deactiveer de optie Automati-
sche activering ››› pag. 256
Volume voor*
Het volume voorin en aan de zijkant.
Instellingen/scherpte van de klank voorin*
Toonregeling (frequentie) voor het voorste
gedeelte.
Volume achter*
Volume achterin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver-
laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gekozen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het
in
sc
hakelen ervan op het instrumenten- paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de park
eerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet aangegeven de volgende keer dat de
parkeerhulp wordt geactiveerd bij het scha-
kelen van de achteruitversnelling.
Als er een storing is in de parkeerhulp, ver-
schijnt er een overeenkomstig bericht op het
instrumentenpaneel en gaat de led van de
toets knipperen.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool voor/achter de wagen. In geval
van een defect aan een sensor achter, wor-
den uitsluitend obstakels getoond in de zo-
nes A en
B
› ›
› afb . 206. In geval van een
def
ect aan een sensor voor, worden uitslui-
tend obstakels getoond in de zones C en
D .
W ac
ht niet
te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Rijden met aanhangwagen
Afb. 210
Weergave van Park Pilot op het
s c
herm met aan
gekoppelde aanhangwagen. Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
t
eer
de tr ek
haak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling, wanneer de keuzehendel in stand R
wordt gezet of wordt gedrukt op de toets .
De afstand tot mogelijke obstakels aan de
achterzijde en zijkanten van de auto wordt
niet weergegeven op het scherm en wordt
ook niet aangegeven met geluidssignalen.
Op het display van het Easy Connect-systeem
worden enkel de objecten getoond die wor-
den gedetecteerd aan de voorzijde, terwijl de
weergave van het traject wordt verborgen.
258
Bedienen
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aan
w
ezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waarsc
huwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot wor
dt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radiat
eurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Let op
● In specifiek e g
evallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen, –
bij hevig e r
egenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen,
– indien de kentekenplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te garander
en, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers of
dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemonteer
d zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met de w
erking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties w
ijzigen ››› pag. 261.
● Bij wagens zonder inf
otainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhanger ›
›› pag. 262. ●
De grafi s
che weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Handmatige uitschakeling van de weergave
van de park
eerhu
lp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek g
emonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG.
Ins c
hakelen van de parkeerhulp
● Schakel de achteruitversnelling (voor scha-
kelbak) in of
zet de keuzehendel in stand R
(voor automatische versnellingsbak).
Uitschakelen van de parkeerhulp
● Zet de keuzehendel in stand P, N of D (voor
aut
omatische versnellingsbak) of ontkoppel
de achteruitversnelling (voor schakelbak). In-
dien de hendel in stand N of D wordt gezet,
blijft het systeem nog ongeveer 8 seconden
actief voor uitschakeling, behalve met Area
View, in dat geval wordt het systeem meteen
uitgeschakeld na ontkoppeling van de ach-
teruitversnelling.
260