Aanwijzingen
– Mot ork
ap in de v
ergrendeling laten vallen.
Niet nadrukken ››› .
ATTENTIE
● Om vei ligheid
sredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de kap goed in het
slot is gevallen, nadat u de motorkap hebt
gesloten. Dat is het geval als de motorkap
nergens boven de aangrenzende carrosserie-
delen uitsteekt.
● Als u tijdens het rijden merkt dat de ver-
grendeling niet
vastzit, direct stoppen en de
motorkap sluiten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken. Motorolie
A l
g emene aan
wijzingenDe motor wordt af fabriek voorzien van een
s
pec
ial
e multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zo
wel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 51, Eigen-
schappen van de olie .
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers).
Als op de binnenkant van de omslag van het
Onderhoudsprogramma de aanduiding PR
QI6 voorkomt, betekent dit dat voor de wa-
gen een service-interval met lange duur van
toepassing is, terwijl de aanduidingen QI1,
QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een onder-
houdsinterval op basis van tijd of kilometers.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter- vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lang
e duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsinter
vallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 51 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste onderhoudsintervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in-
terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan olie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 51,
Eigenschappen van de olie . In dit geval geldt
voor uw wagen een vast onderhoudsinterval
van 1 jaar of 15.000 km (wat het eerst wordt
bereikt) ››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
302
Controleren en bijvullen
Wagens met roetfilter voor dieselmotoren*
In het Onderhoud
spr
ogramma staat of uw
wagen met een roetfilter voor dieselmotoren
is uitgerust.
Bij wagens die zijn uitgerust met een roetfil-
ter voor dieselmotoren mag uitsluitend mo-
torolie volgens specificatie VW 507 00 wor-
den bijgevuld. Dat is een low SAPS-motor-
olie. Het gebruik van andere typen motorolie
kan ertoe leiden dat het roetfilter eerder ver-
stopt raakt, waardoor de levensduur ervan
wordt verminderd. Daarom:
● Niet vermengen met andere oliesoorten.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
VW 506 00 resp. VW 506 01 of VW 505 00
resp. VW 505 01 of ACEA B3 resp. ACEA B4
hoogstens 0,5 liter eenmalig worden bijge-
vuld. Motoroliepeil controleren Afb. 222
Oliepeilstok. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 50
Het motoroliepeil kan op de oliepeilstok wor-
den afgelezen.
Oliepeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– De motor kort stationair laten draaien en
uitzetten wanneer de bedrijf
stemperatuur
bereikt is.
– Ca. twee minuten wachten.
– Oliepeilstok uit de geleidingspijp trekken.
Oliepeils
tok met een schone doek afvegen
en tot de aanslag weer in de geleidingspijp
duwen. –
Vervo
lgens de oliepeilstok er weer uittrek-
ken en het oliepeil controleren ››› afb. 222.
Indien nodig motorolie bijvullen.
Afhankelijk van de rijstijl en het gebruik van
de wagen kan het olieverbruik tot 0,5 l/1.000
km bedragen. Bij de eerste 5.000 kilometer
kan het verbruik hoger liggen. Het motorolie-
peil moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd - bij voorkeur elke keer bij het tanken
en vóór langere ritten. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig e
voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compartiment
op de waarschuwingen ››› pag.
300. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied A be-
vindt, de motor niet s
tarten. Dit kan schade
aan de motor en de katalysator tot gevolg
hebben. Een Technische Dienst raadplegen. 303
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Motorolie bijvullen Afb. 223
In de motorruimte: dop van de mo-
t or
olie-
vulopening. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 50
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
W erk
en in de mot orruimt
e op pag. 301.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van het motorcompartiment
weergegeven ››› pag. 300.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 51
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie bij v
ult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied A be-
vindt, de motor niet s
tarten. Dit kan schade
aan de motor en de katalysator tot gevolg
hebben. Ga dan naar een gespecialiseerde
werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied A liggen. Anders kan olie via de carteront-
luchting w or
den aangezogen en door de uit-
laat in de atmosfeer komen. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren wij u v
oor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 50.
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen. In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motoro
lie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
over de noodz ak
elijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waarsc
huwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 300.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden v
eroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werkin
g van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftapp
lug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient u u
w huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Oude olie buiten het bereik
van kinderen bew
aren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toevoe g
en. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. 304
Controleren en bijvullen
Milieu-aanwijzing
● Omdat de o lie c
orrect moet worden afge-
voerd en vanwege de benodigde speciale ge-
reedschappen en vakkennis adviseren wij u
de motorolie en het oliefilter bij een Techni-
sche Dienst te laten verversen.
● In geen geval mag olie in de riolering of in
de grond terec
htkomen.
● Voor het opvangen van de afgewerkte olie
een hiervoor bes
temde bak gebruiken die de
gehele oliehoeveelheid van uw motor kan op-
vangen. Koelsysteem
K oelvloei
st
of bijvullenLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 51
Vul koelvloeistof bij zodra het peil daarvan
onder de markering MIN (minimum) komt.
Koelvloeistofpeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– Contact uitschakelen.
– Lees het koelvloeistofpeil op het koelvloei-
stofe
xpansiereservoir af. Bij warme motor
moet het koelvloeistofpeil tussen de mar-
keringen staan. Bij warme motor kan het peil ook iets boven de MAX-markering lig-
gen.
Antivries/wat
er bijvullen
– Motor laten afkoelen.
– Bedek de vuldop van het koelvloeistofex-
pansier
eservoir met een doek en draai de-
ze voorzichtig naar links ››› .
– Vul alleen koelvloeistof bij indien in het ex-
pan
sier
eservoir nog koelvloeistof aanwezig
is; indien dit niet het geval is, kan de motor
beschadigd raken. Indien geen koelvloei-
stof meer aanwezig is in het expansiereser-
voir, niet verder rijden. Roep de hulp van
vakmensen in ››› .
– Als nog een restant koelvloeistof aanwezig
is
in het e
xpansiereservoir, vul dan bij tot
de max. markering.
– Vul koelvloeistof bij totdat het niveau sta-
biel blijf
t.
– Vuldop goed vastdraaien.
Koelvloeist
ofverlies moet in de eerste plaats
in lekkage worden gezocht. Wend u direct tot
een gespecialiseerde werkplaats om het
koelsysteem te laten controleren. Bij een
dicht koelsysteem kunnen verliezen alleen
voorkomen, als de koelvloeistof door over-
verhitting kookt en daardoor uit het koelsys-
teem wordt geperst. ATTENTIE
● Het koel sy
steem staat onder druk! De vul-
dop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen zolang de motor warm is - gevaar
voor brandwonden!
● Antivries en koelvloeistof zijn schadelijk
voor de gezondheid. D
e antivries daarom al-
leen in de originele verpakking en buiten het
bereik van kinderen bewaren. Anders bestaat
gevaar voor vergiftiging.
● Als u werkzaamheden uitvoert in het mo-
torcomp
artiment, houd er dan rekening mee
dat de radiateurventilator ook bij uitgescha-
keld contact plotseling in werking kan treden
- gevaar voor verwondingen! ATTENTIE
Als er zich onvoldoende koelvloeistof in het
koelsy s
teem bevindt, dan kunnen er zich fou-
ten in de motor voordoen en kunnen er bijge-
volg ernstige verwondingen worden opgelo-
pen.
● Er moet worden nagegaan of het additie-
fpercentag
e juist is, rekening houdend met
de laagst voorziene omgevingstemperatuur
op de plaats waar de wagen gebruikt zal wor-
den.
● Als er een extreem lage buitentemperatuur
is, kan de koelvloei
stof bevriezen en kan de
wagen niet meer bewegen. Omdat in dat ge-
val ook de verwarming niet werkt, kunnen in-
zittenden die niet warm genoeg zijn gekleed
doodvriezen. » 305
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
AanwijzingenFunctieHerprogrammeren
Digitale klok›››
pag. 109.
ESC-controlelampjeZodra enkele meters wordt
gereden, gaat het lampje
uit. Wagen gedurende langere tijd niet gebruiken
De wag
en i
s voorzien van een interieurbewa-
kingssysteem dat stroom verbruikt als de
motor stilstaat, dus ook tijdens lange perio-
des van stilstand ››› pag. 292. Het is dan ook
mogelijk dat bepaalde functies, zoals de in-
terieurverlichting of de bediening op afstand
van de portieren, tijdelijk niet beschikbaar
zijn om verder ontladen van de accu te voor-
komen. Deze functies komen weer beschik-
baar zodra het contact wordt ingeschakeld en
de motor wordt gestart.
Winterse omstandigheden
In de winter is het mogelijk dat de accu de
wagen moeizamer start; indien nodig, de ac-
cu opladen ››› in Waarschuwingsaanwij-
z in
gen
voor accu's op pag. 308
Waarschuwingsaanwijzingen voor ac-
cu's Voor de werkzaamheden aan de accu is spe-
c
i
al e
vakkennis vereist! Geadviseerd worden
om hulp te vragen van een officiële SEAT dea- ler of een gespecialiseerde werkplaats bij
probl
emen met de accu: gevaar voor brand-
wonden en explosiegevaar van de accu!
De accu mag niet worden geopend! Het vloei-
stofpeil van de accu niet trachten te wijzigen.
Anders kan er explosief gas uit de accu ont-
snappen, met explosiegevaar als gevolg.
Oogbescherming dragen.
Accuzuur is een zeer agressieve stof. Handschoe-
nen en oogbescherming dragen. In geval van
zuurspatjes afwassen met veel water.
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden.
Accu alleen opladen in goed geventileerde ruim-
ten - explosiegevaar!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu!
ATTENTIE
● Voor rep ar
aties of andere werkzaamheden
aan het elektrisch systeem gaat u als volgt te
werk:
–1. Sleutel uit contact trekken. De minka-
bel van de accu losmaken.
– 2. Na afloop van de reparatie de minkabel
weer aansluiten op de accu.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
alle el
ektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen enkel geval worden verwisseld – brandge-
vaar!
●
Let er
op dat de ontgassingsslang altijd op
de accu is
aangesloten.
● Geen beschadigde accu's gebruiken – ge-
vaar voor e
xplosie! Een beschadigde accu di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De kabel s
van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. Accu laden
In het motorcompartiment zitten aansluitin-
g
en
voor het
laden van de accu.
– Waarschuwingsaanwijzingen lezen ››› in
W aar
sc
huwingsaanwijzingen voor accu's
op pag. 308 en ››› .
– Alle stroomverbruikers uitschakelen. Trek
de s l
eut el
uit het contact.
– Motorkap openen ››› p
ag. 301.
– Open de accu-afdekking.
– Sluit de klemmen van een lader aan zoals
voorge
schreven op de pluspool van de ac-
cu (+) en verder uitsluitend op een massa-
punt van de carrosserie (–).
308
Controleren en bijvullen
– Ge bruik
uitsluit
end een lader die geschikt
is voor accu's met een nominale spanning
van 12 V. De lader mag geen spanning ho-
ger dan 15 V afgeven.
– Nu de steker van de voedingskabel van de
accul
ader in het stopcontact steken en het
apparaat inschakelen.
– Na het laden: acculader uitschakelen en de
steker
van de voedingskabel uit het stop-
contact trekken.
– Nu eerst de pooltangen van de accu losma-
ken.
– Dek de ac
cu weer af door het deksel op cor-
recte wijz
e te plaatsen.
– Sluit de motorkap ››› p
ag. 301.
Raadpleeg vóór het laden van de accu beslist
de aanwijzingen van de fabrikant van de ac-
culader! ATTENTIE
Laad nooit een accu die is bevroren: vervan-
gen! Gevaar v
oor ontploffingen! Let op
Accu uitsluitend via de aansluitingen in het
motorc omp
artiment laden. De accu vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde specificaties
(strooms
t
erkte, capaciteit en spanning) heb-
ben als de oude accu.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie ››› pag. 292. Door de
accuregelaar wordt de accu beter geladen
dan bij wagens zonder accuregelaar. Om er-
voor te zorgen dat dezelfde energie ook na
het vervangen van de accu weer beschikbaar
is, adviseren wij, alleen accu's van hetzelfde
type en dezelfde producent (zoals inge-
bouwd bij het afleveren van de wagen) in te
bouwen. Om ervoor te zorgen dat de energie-
regeling na vervanging van de accu weer cor-
rect werkt, moet de accu worden gecodeerd
in de energieregeling door een gespeciali-
seerde dealer. VOORZICHTIG
● Wagen s
met bijv. een start/stop-systeem*
worden voorzien van een speciale accu (accu
van het type AGM of EFB). Als een ander type
accu wordt gemonteerd, is het mogelijk dat
de start/stop-functie aanzienlijk wordt gere-
duceerd en zo de wagen onder bepaalde om-
standigheden niet wordt uitgezet.
● Let erop dat de ontgassingsslang altijd aan
de originele opening aan de z
ijkant van de
accu wordt aangesloten. Anders kunnen gas-
sen en accuzuren ontsnappen. ●
Acc u
steunen en -klemmen moeten altijd
correct zijn bevestigd.
● Vóór alle werkzaamheden aan de accu, de
waarsc
huwingsaanwijzingen in ››› pag. 308,
Waarschuwingsaanwijzingen voor accu's le-
zen.
● Vergeet niet om het accudeksel terug te
plaatsen a
ls dit is verwijderd. Dat is een be-
scherming voor hoge temperaturen. Op deze
wijze wordt de levensduur van de wagen ver-
lengd. Milieu-aanwijzing
Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwa-
velz uur en lood.
Zij moeten daarom volgens
de voorschriften worden opgeslagen en afge-
voerd en horen in geen geval bij het huisvuil.
Zorg dat de uitgebouwde accu niet kan kante-
len. Anders kan er zwavelzuur uitstromen! 309
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Wielen
W iel
en en b anden
A
lgemeen –
Met nieuwe banden de eerste 500 kilome-
ter b ijz
onder voorzichtig rijden.
– Rijd uitsluitend langzaam en indien moge-
lijk in een recht
e hoek stoepranden en ver-
gelijkbare obstakels op.
– Controleer de banden regelmatig op be-
sch a
digingen (gaten, sneden, scheuren en
bulten). Scherpe voorwerpen uit het ban-
denprofiel verwijderen.
– Kapotte velgen of banden meteen laten ver-
vangen.
– D
e banden niet met olie, vet en brandstof
in aanraking l
aten komen.
– Verloren ventieldopjes direct vervangen.
– Wielen markeren, voordat ze worden verwij-
derd. Ze moet
en namelijk dezelfde loop-
richting hebben, als ze worden geplaatst.
– Verwijderde banden en wielen koel, droog
en zo donker mog
elijk bewaren.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben in het begin nog niet
de optimale grip en moeten daarom de eer-
ste 500 km met matige snelheid en overeen- komstig voorzichtige rijstijl worden "ingere-
den". Dat komt ook
de levensduur van de
banden ten goede.
Op basis van constructiekenmerken en pro-
fielvormen kan de profieldiepte van nieuwe
banden - afhankelijk van de uitvoering en fa-
brikant - verschillend uitvallen.
Verborgen schade
Schade aan banden en velgen is vaak verbor-
gen. Ongebruikelijke trillingen en eenzijdig
trekken van de wagen kunnen op slijtage van
de banden wijzen. Als u denkt dat een wiel
beschadigd is, direct snelheid minderen.
Banden op beschadigingen controleren. Is er
aan de buitenzijde geen schade herkenbaar,
dan langzaam en voorzichtig naar de volgen-
de gespecialiseerde werkplaats rijden om uw
wagen te laten controleren.
Looprichtinggebonden banden
Bij draairichtinggebonden banden is de
wang van de band met pijlen gemarkeerd.
Houd deze draairichting beslist aan. Hierdoor
worden de optimale rijeigenschappen met
betrekking tot aquaplaning, grip, geluid en
wrijving gegarandeerd.
Montage achteraf van accessoires
Officieel erkende SEAT dealers weten welke
technische mogelijkheden voor de aanpas- sing en montage achteraf van banden, vel-
gen en wieldop
pen er zijn.
Levensduur van de banden Afb. 224
Plaats van de sticker van de banden-
s p
annin g
en. De juiste bandenspanning en een rustige
rij
s
tijl
verhogen de levensduur van de ban-
den.
– Controleer de bandenspanning tenminste
eenmaal per maand en
verder voor elke
lange rit.
310
Wielen
– Contr
ol
eer de bandenspanning altijd bij
koude banden. Verminder de spanning niet
bij warme banden.
– Pas bij zwaardere belasting de banden-
spanning o
vereenkomstig aan.
– Bij wagens met bandenspanningsindicatie
moet de gewijz
igde bandenspanning in het
geheugen opgeslagen worden ››› pag.
314, ››› pag. 310.
– Voorkom het snel nemen van bochten en
snel acc
elereren.
– Controleer banden van tijd tot tijd op onre-
gelmatige s
lijtage.
De levensduur van de banden hangt af van
de volgende punten:
Bandenspanning
De bandenspanningswaarden staan op de
sticker op de portierstijl aan bestuurderszijde
››› afb. 224.
Een te lage resp. te hoge bandenspanning
verkort in hoge mate de levensduur van de
banden en werkt zich negatief uit op het rijg-
edrag van de wagen. In het bijzonder bij ho-
ge snelheden is de bandenspanning van gro-
te betekenis.
Naargelang de wagen kan de spanning van
de banden aangepast worden op halve be-
lasting om het rijcomfort te verhogen (ban-
denspanning van "comfort"). Wanneer gere- den wordt met de comfortspanning, kan het
brandst
ofverbruik licht stijgen.
De bandenspanning moet aan de huidige be-
ladingstoestand van de wagen worden aan-
gepast. Wanneer u met maximale belading
wilt rijden, moet de bandenspanning tot de
maximale waarde aangegeven op de sticker
worden verhoogd ››› afb. 224.
Hierbij ook aan het reservewiel denken. Altijd
de hoogste spanning aanhouden die voor de
wagen is bedoeld.
In het geval dat de auto is uitgerust met een
noodreservewiel (125/70 R18), pomp dit dan
op tot 4,2 bar zoals vermeld op de sticker
met bandenspanningswaarden ››› afb. 224.
Rijstijl
Snel nemen van bochten, snel accelereren en
krachtig remmen (piepende banden) verho-
gen de slijtage van de banden.
Balans van de wielen
De wielen van een nieuwe wagen zijn geba-
lanceerd. Diverse omstandigheden tijdens
het gebruik veroorzaken echter onbalans (ex-
centriciteit) die merkbaar is door trillingen in
het stuur.
Omdat onbalans ook voor extra slijtage van
de stuurinrichting, de wielophanging en de
banden zorgt, moeten de wielen opnieuw
worden gebalanceerd. Bovendien moet, als er een nieuw wiel is geplaatst en telkens als
er een reparatie i
s uitgevoerd, opnieuw wor-
den gebalanceerd.
Verkeerde uitlijning
Een verkeerde uitlijning van het onderstel
zorgt niet alleen voor verhoogde slijtage van
de banden, maar beïnvloedt ook de rijveilig-
heid. Bij buitengewone bandenslijtage de
uitlijning bij de werkplaats van een officiële
SEAT dealer laten controleren. ATTENTIE
● De banden s
panning moet altijd aan de be-
lading worden aangepast.
● Een band die te slap is, wordt aanzienlijk
verbogen al
s de wagen flink beladen is of met
hoge snelheid wordt gereden en wordt daar-
door tamelijk heet. Hierdoor kan het loopvlak
losraken en dit kan zelfs tot een klapband lei-
den. Gevaar voor ongevallen! Milieu-aanwijzing
Te lage bandenspanning verhoogt het brand-
stof v
erbruik. 311
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten