Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen be
s
chadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot wor
dt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radiat
eurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voorz
ijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In specifiek e g
evallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kentek enp
laat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te garander
en, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers of
dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemonteer
d zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemonteer
d zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met de w
erking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties w
ijzigen ››› pag. 261.
● Bij wagens zonder inf
otainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhanger ›
›› pag. 262. ●
De grafi s
che weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 207
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (naar
gelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de toets
eenmaal in.
Handm
atige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets . »
255
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Automatische activering on
– activ eer de optie
Automatische
activering ›
›› pag. 256.
off – deactiveer de optie Automati-
sche activering ››› pag. 256
Volume voor*
Het volume voorin en aan de zijkant.
Instellingen/scherpte van de klank voorin*
Toonregeling (frequentie) voor het voorste
gedeelte.
Volume achter*
Volume achterin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver-
laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gekozen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het
in
sc
hakelen ervan op het instrumenten- paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de park
eerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet aangegeven de volgende keer dat de
parkeerhulp wordt geactiveerd bij het scha-
kelen van de achteruitversnelling.
Als er een storing is in de parkeerhulp, ver-
schijnt er een overeenkomstig bericht op het
instrumentenpaneel en gaat de led van de
toets knipperen.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool voor/achter de wagen. In geval
van een defect aan een sensor achter, wor-
den uitsluitend obstakels getoond in de zo-
nes A en
B
› ›
› afb . 206. In geval van een
def
ect aan een sensor voor, worden uitslui-
tend obstakels getoond in de zones C en
D .
W ac
ht niet
te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Rijden met aanhangwagen
Afb. 210
Weergave van Park Pilot op het
s c
herm met aan
gekoppelde aanhangwagen. Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
t
eer
de tr ek
haak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling, wanneer de keuzehendel in stand R
wordt gezet of wordt gedrukt op de toets .
De afstand tot mogelijke obstakels aan de
achterzijde en zijkanten van de auto wordt
niet weergegeven op het scherm en wordt
ook niet aangegeven met geluidssignalen.
Op het display van het Easy Connect-systeem
worden enkel de objecten getoond die wor-
den gedetecteerd aan de voorzijde, terwijl de
weergave van het traject wordt verborgen.
258
Bedienen
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aan
w
ezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waarsc
huwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot wor
dt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radiat
eurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Let op
● In specifiek e g
evallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen, –
bij hevig e r
egenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen,
– indien de kentekenplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te garander
en, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers of
dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemonteer
d zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met de w
erking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties w
ijzigen ››› pag. 261.
● Bij wagens zonder inf
otainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhanger ›
›› pag. 262. ●
De grafi s
che weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Handmatige uitschakeling van de weergave
van de park
eerhu
lp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek g
emonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG.
Ins c
hakelen van de parkeerhulp
● Schakel de achteruitversnelling (voor scha-
kelbak) in of
zet de keuzehendel in stand R
(voor automatische versnellingsbak).
Uitschakelen van de parkeerhulp
● Zet de keuzehendel in stand P, N of D (voor
aut
omatische versnellingsbak) of ontkoppel
de achteruitversnelling (voor schakelbak). In-
dien de hendel in stand N of D wordt gezet,
blijft het systeem nog ongeveer 8 seconden
actief voor uitschakeling, behalve met Area
View, in dat geval wordt het systeem meteen
uitgeschakeld na ontkoppeling van de ach-
teruitversnelling.
260
Bedienen
Volume achter*
V o
lume ac ht
erin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver-
laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gekozen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het
in
sc
hakelen ervan op het instrumenten-
paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de parkeerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet aangegeven de volgende keer dat de
parkeerhulp wordt geactiveerd bij het scha-
kelen van de achteruitversnelling.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool . Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkpl
aats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen.
Trekhaak Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
teerde tr
ek
haak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling (schakelbak) of wanneer de keuze-
hendel in stand R wordt gezet (automatische
versnellingsbak).
Systeem voor perifeer gezichts-
veld (Ar e
a View)*
Inleiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
Met behulp van 4 camera's genereert het
systeem een voorstelling die op het scherm
van het infotainmentsysteem wordt getoond.
De camera's zitten in de grille, in de buiten-
spiegels en in de achterklep.
De functies en voorstellingen van het sys-
teem voor perifeer gezichtsveld kunnen varië-
ren naargelang of de wagen ParkPilot heeft
of niet. ATTENTIE
Met het beeld van de camera's kan de af-
stand w aar
op de obstakels (personen, voer-
tuigen enz.) zich bevinden niet nauwkeurig
berekend worden, het onachtzaam gebruik
van dit systeem kan dus ongevallen en ernsti-
ge letsels veroorzaken.
● De cameralenzen vergroten en vervormen
het gezic
htsveld en de voorwerpen zien er op
het scherm anders en minder nauwkeurig uit.
● Sommige voorwerpen kunnen niet of
slecht
s vaag getoond worden, bijvoorbeeld
smalle palen of hekken, wegens de resolutie
van het scherm of indien de lichtomstandig-
heden onvoldoende zijn.
● De camera's hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen.
● De lens van de camera's moet schoon ge-
houden worden, z
onder sneeuw of ijs, en mag
niet worden afgedekt. ATTENTIE
De intelligente technologie in het systeem
voor perifeer g ez
ichtsveld (Area View) kan de
limieten opgelegd door de natuurkundige
wetten niet overwinnen en werkt enkel bin-
nen de eigen grenzen van het systeem. Het
grotere comfort dat het systeem voor perifeer
gezichtsveld biedt mag nooit aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's. Indien het
systeem nalatig of onbedoeld gebruikt wordt, 262
Bedienen
Nodige voorwaarden om het systeem voor
perif eer g
ezic
htsveld te gebruiken
● De portieren en achterklep moeten geslo-
ten zijn.
● Het
beeld moet duidelijk en betrouwbaar
zijn. Zo moet
bijvoorbeeld de lens van de ca-
mera schoon zijn.
● Het gebied rond de wagen moet duidelijk
en vol
ledig worden getoond.
● De zone om te parkeren of manoeuvreren
moet een effen opper
vlak zijn.
● De wagen mag niet zwaar belas
t zijn aan
de achterzijde.
● De bestuurder moet vertrouwd zijn met het
systeem.
● D
e wagen mag geen schade vertonen in de
buurt
van de camera's. Als de stand of de in-
bouwhoek van de camera's is veranderd, bij-
voorbeeld na een aanrijding van achteren,
moet een gespecialiseerde werkplaats het
systeem nakijken.
Weergave van de camerabeelden
● Luchtperspectief (vogelvlucht) : voor een
panor
amisch zicht van de wagen , driedi-
mensionale weergaven, vanuit verschillende
standpunten van de camera's.
● Voorcamera (vooraanzicht): om het verk
eer
voor de wagen te volgen (kruisende voertui-
gen) , schuin vooruit in te parkeren , bijhet naderen van een obstakel en rijden op
het terrein
.
● Zijcamera's (zijaanzicht) : voor weer
gave
van de zone aan de zijkanten van de wagen
links en rechts , of een combinatie van
beide zijden .
● Achtercamera (achteraanzicht): om het ver
-
keer achter de wagen te volgen (voertuigen
die worden gekruist) , schuin achteruit in
te parkeren , recht achteruit in te parkeren
en om een aanhangwagen aan te koppe-
len .
De geselecteerde weergave wordt rechts op
het scherm getoond. In het beperkte lucht-
perspectief aan de linkerkant verschijnt de
weergave geel gemarkeerd. Daarnaast wor-
den in de rechtermarge van het beeld de mo-
gelijke menuopties en weergaven (de zoge-
naamde "modi") van de camera in kwestie
getoond. De op dat moment actieve weerga-
ve (modus) wordt duidelijk aangegeven.
Het beperkte luchtperspectief kan worden
verborgen door te drukken op het symbool ,
op die manier kan de geselecteerde weerga-
ve op het gehele scherm worden getoond. Gebruiksaanwijzingen
Afb. 213
Middenconsole: toets voor het hand-
m atig activ
eren/de
activeren van het systeem
voor perifeer gezichtsveld wanneer het in
combinatie met het parkeerhulpsysteem ( )
of het Park Pilot-systeem achteraan ( ) wordt
gebruikt.
Het systeem voor perifeer gezichtsveld in- en
uitschakelen
Handmatig in-
schakelen van
de weergave:
Druk eenmaal op de toets ››› afb.
213.
Op het scherm van het infotainment-
systeem wordt het luchtperspectief
getoond ››› afb. 212. Als u drukt op
de toets
bij meer dan 15 km/u (9
mph), wordt het beeld niet getoond.
Automatisch in-
schakelen van
de weergave:
Schakel de achteruitversnelling in.
Het camerabeeld achter de wagen
wordt getoond in de modus van
schuin parkeren met beperkt lucht-
perspectief. 264
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Br en
g de w ag
en op een veilige plaats tot
stilstand.
● Schakel de parkeerrem in.
● Contact inschakelen.
● Schakel zo nodig het Easy Connect-sys-
teem in.
● Schak
el de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● Druk op de functietoets aan de rechter
-
kant van het beeld.
● Voer de gewenste instellingen in het menu
uit door te drukken op de f
unctietoetsen –/+,
of door de overeenkomstige schuifknop te
bewegen.
Vereiste omstandigheden om te parkeren en
te manoeuvreren met de achteruitrijhulp
Gebruik het systeem in de volgende gevallen
niet:
● Als geen betrouwbaar beeld te zien is of als
het ver
vormd is, bijvoorbeeld in het geval
van slechte zichtbaarheid of als de lens vuil
is.
● Als het gebied achter de wagen niet helder
zichtb
aar is of slechts onvolledig te zien is.
● Als achter in de wagen te veel lading ligt.
● Als de stand of de inbouwhoek van de ca-
mera is
veranderd, bijvoorbeeld na een aan-
rijding van achteren. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren. Vertrouwd raken met het systeem
Om vertr
ouwd te raken met het systeem, de
oriëntatielijnen en hun functie en hoe te par-
keren en te manoeuvreren met de achteruit-
rijhulp raadt SEAT aan te oefenen op een plek
met weinig verkeer of een parkeerplaats als
de weersomstandigheden en zichtbaarheid
gunstig zijn.
Cameralens schoonmaken
Houd de cameralens schoon en vrij van snee-
uw en ijs:
● De lens met universeel glasreinigingsmid-
del op alcohol
basis bevochtigen en de lens
met een droge doek schoonmaken.
● Sneeuw met een handveger verwijderen.
● Verwijder ijs bij voorkeur met een ontdoois-
pray. VOORZICHTIG
● Gebruik nooit s
churende schoonmaakmid-
delen voor het schoonmaken van de lens.
● Gebruik nooit lauw of warm water voor het
verwijder
en van sneeuw of ijs van de ruiten
en buitenspiegels. Anders kan de lens be-
schadigd raken. Parkeren en manoeuvreren met de
ac
ht
eruitrijhu lp Afb. 216
Weergave op het display van het Ea-
sy C
onnect -
systeem: oriëntatielijnen. Systeem in- en uitschakelen
● De achteruitrijhulp wordt ingeschakeld als
het c
ont act
aan is of de motor draait en wan-
neer de achteruitrijversnelling wordt gekozen
(handgeschakelde versnellingsbak) of wan-
neer de keuzehendel voor de versnelling in
de stand R wordt gezet (automatische ver-
snellingsbak).
● Het systeem wordt uitgeschakeld 8 secon-
den na het ontkop
pelen van de achteruitver-
snelling (handgeschakelde versnellingsbak)
of als de keuzehendel voor de versnelling uit
de stand R wordt gezet (automatische ver-
snellingsbak). Het systeem wordt ook onmid-
dellijk uitgeschakeld bij het uitzetten van het
contact. »
269
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Trekhaak voor aanhangwagen en aanhangwagen*
voor dit type voertuig. Raadpleeg altijd de
aan w
ijz in
gen van de fabrikant van de trek-
haak en neem die in acht. Monteer nooit een
trekhaak "met verdeling van het gewicht" of
"compensatie van de lading".
Trekhaak gemonteerd in de bumper
Monteer nooit een trekhaak in de bumper of
de bevestiging ervan. De trekhaak mag de
functie van de bumpers niet beïnvloeden.
Voer nooit wijzigingen of reparaties uit aan
het uitlaat- of remsysteem. Controleer regel-
matig of de trekhaak goed bevestigd is.
Koelsysteem van motor
Als u met een aanhangwagen rijdt, moeten
de motor en het koelsysteem harder werken.
Het koelsysteem moet voldoende koelvloei-
stof bevatten en klaar zijn voor de extra in-
spanning van het rijden met aanhangwagen.
Remmen van de aanhangwagen
Als de aanhangwagen zijn eigen remsysteem
heeft, dan moet u de geldende wettelijke
voorschriften met betrekking hiertoe in acht
nemen. Sluit het remsysteem van de aan-
hangwagen nooit op het remsysteem van de
wagen aan.
Kabel van aanhangwagen
Gebruik altijd een kabel tussen de wagen en
de aanhangwagen ››› pag. 275. Achterlichten van aanhangwagen
De achterlic
hten van de aanhangwagen moe-
ten aan de overeenkomstige normen voldoen
››› pag. 275.
Sluit de achterlichten van de aanhangwagen
nooit rechtstreeks aan op het elektrische sys-
teem van de wagen. Als u niet zeker weet of
de aanhangwagen juist elektrisch is aange-
sloten, raadpleeg dan een gespecialiseerde
werkplaats. SEAT raadt u aan om daarvoor
een SEAT-dealer te raadplegen.
Buitenspiegels
Als u met standaard buitenspiegels van het
trekkende voertuig het gebied achter de aan-
hangwagen niet kunt zien, moeten extra
spiegels worden geïnstalleerd die voldoen
aan de voorschriften van het land in kwestie.
De buitenspiegels moeten worden afgesteld
voor het wegrijden en voldoende blikveld
naar achteren bieden.
Maximaal elektrisch verbruik van de aan-
hangwagen
VerbruikersEuropa, Azië, Afrika, Zuid- Amerika en
Midden-Ameri- kaAustralië
Remlicht (totaal)84 watt108 watt
VerbruikersEuropa, Azië,Afrika, Zuid- Amerika en
Midden-Ameri- kaAustralië
Knipperlichten (elke
zijde)42 watt54 watt
Stadslichten (elke
zijde)50 watt100 watt
Achteruitrijlichten
(totaal)42 watt54 watt
Achterste mistlicht42 watt54 watt
Overschrijd de aangeduide waarden nooit! ATTENTIE
Als de trekhaak verkeerd gemonteerd of niet
ges c
hikt is, kan de aanhangwagen loskomen
van de wagen met ernstige letsels tot gevolg. VOORZICHTIG
● Als de ac
hterlichten van de aanhangwagen
niet correct aangesloten zijn, kan de elektro-
nica van de wagen beschadigd raken.
● Als de aanhangwagen te veel stroom ver-
bruikt, kan de elektronic
a van de wagen be-
schadigd raken.
● Sluit het elektrische systeem van de aan-
hangw
agen nooit direct aan op de elektrische
aansluitingen van de achterlichten of andere
voedingsbronnen. Gebruik alleen geschikte » 273
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
aansluitingen voor de voeding van de aan-
hang
w
agen. Kogelkop met elektrische ontgrende-
ling
Afb. 217
Aan de rechterzijde van de bagage-
ruimt e: t
oets
voor het ontgrendelen van de
kogelkop.
››› T
ab. op pag. 2
De kogelkop van de trekhaak bevindt zich in
de bumper. De kogelkop met elektrische ont-
grendeling kan niet uitgebouwd worden.
Er mogen zich geen personen, dieren of voor-
werpen in de baan van de kogelkop bevin-
den ››› .
D e k
ogelk
op ontgrendelen en uittrekken
● Wagen tot stilstand brengen en de elektro-
nische p
arkeerrem inschakelen ››› pag. 179. ●
Motor uitzetten.
● A
chterklep openen.
● Toets ››› afb. 217 kort aantrekken. De kogel-
kop w
ordt elektrisch ontgrendeld en draait
automatisch naar buiten. Het controlelampje
in de toets gaat knipperen ››› afb. 217.
● Trek de kogelkop helemaal uit met de hand
tot u merkt en hoor
t dat hij vastklikt; het con-
trolelampje in de toets gaat vast branden.
● Bagageruimteklep sluiten.
De kogelk
op wegklappen
● Wagen tot stilstand brengen en de elektro-
nische p
arkeerrem inschakelen.
● Motor uitzetten.
● De aanhangwagen loskoppelen en elektri-
sche aans
luiting met de wagen onderbreken.
Indien u een adapter gebruikt, die verwijde-
ren uit het stopcontact voor aanhangwagen.
● Achterklep openen.
● Toets ››› afb. 217 kort aantrekken. De kogel-
k
op wordt elektrisch ontgrendeld.
● Trek de kogelkop onder de bumper met de
hand tot u merkt
en hoort dat hij vastklikt;
het controlelampje in de toets ››› afb. 217
gaat vast branden.
● Bagageruimteklep sluiten. Betekenis van controlelampje
●
Als het controlelampje in de toets ››› afb
.
217 knippert, betekent dit dat de kogelkop
nog niet juist vastgeklikt is of is bescha-
digd ››› .
● Blijft het controlelampje vas
t br
anden met
openstaande achterklep, dan is de kogelkop
juist vastgeklikt in uitgetrokken of wegge-
klapte positie.
● Het controlelampje in de toets gaat uit na
ca. 1 minuut na het
sluiten van de achter-
klep. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de trekhaak kan licha-
melijk let sel
en ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Gebruik de kogelkop enkel indien hij juist
is v
astgeklikt.
● Controleer altijd of er geen personen, die-
ren of v
oorwerpen in de baan van de kogel-
kop zijn.
● Grijp nooit in met een werktuig of apparaat
terwijl
de kogelkop in beweging is.
● Druk nooit op de toets ››› afb
. 217 wanneer
een aanhangwagen is aangekoppeld of een
bagagerek of andere accessoires zijn gemon-
teerd op de kogelkop.
● Als de kogelkop niet juist vastklikt, mag u
hem niet gebruik
en en laat u de trekhaak na-
kijken in een gespecialiseerde werkplaats. 274