Bedienen
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een s
ubmenu te k
iezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Om de informatie over de functies te vergro-
ten ››› pag. 113.
Functie-
toetsFunctie
UITSCHA-KELENDe climatronic wordt uit- resp. ingescha-
keld.
SETUP
Het submenu met de instellingen voor de
airconditioning verschijnt. Hierin kunt u de
volgende instellingen verrichten:
Functietoets Profiel airco
: voor het instellen
van het ventilatorvermogen in de stand AU-
TO. U kunt kiezen tussen zacht, middelma-
tig en krachtig
Functietoets Automatische luchtrecirculatie
voor
het in- en uitschakelen van de automati-
sche luchtrecirculatie ››› pag. 168.
Functietoets Terug
om het submenu te
verlaten. Bedienen met het Easy Connect*-sys-
t
eem 3 Geldig voor wagens met Media System Plus/Navi
S y
stem.
In het Easy Connect-systeem kunt u ook di-
verse instellingen doorvoeren voor de Clima-
tronic. Menu Klimaatregeling
openen
● Druk op de toets Setup .
Bo v
en aan op het
scherm worden de actuele
instellingen weergegeven, zoals de ingestel-
de temperatuur voor de bestuurderszijde en
de temperatuur voor de bijrijderszijde. De
temperaturen tot +22°C (+72°F) worden weer-
gegeven als blauwe pijlen en temperaturen
hoger dan +22°C (+72°F) als rode pijlen.
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een submenu te kiezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Functie- toetsFunctie
Profiel aircoVoor het instellen van het ventilatorver-
mogen in de stand AUTO. U kunt kiezen
tussen zacht, gemiddeld en krachtig.
OFFDe Climatronic wordt uitgeschakeld.
ONDe Climatronic wordt ingeschakeld.
Functie-toetsFunctie
SETUP
Het submenu met de instellingen voor
de airconditioning verschijnt. Hierin
kunt u de volgende instellingen verrich-
ten:
Functietoets Profiel airco
: voor het instel-
len van het ventilatorvermogen in de
stand AUTO. U kunt kiezen tussen zacht,
middelmatig en krachtig
Functietoets Automatische luchtrecirculatie
voor het in- en uitschakelen van de au-
tomatische luchtrecirculatie
››› pag.
168.
Functietoets Terug
om het submenu
te verlaten.
Automati-
sche hulp-
verwarming
Het automatisch inschakelen van de ex-
tra verwarming voor koude landen acti-
veren/deactiveren (enkel motoren met
extra verwarming). Met gedeactiveerde
optie kan de verwarming, afhankelijk
van de buitentemperatuur, er langer
over doen dan normaal om de comfort-
temperatuur te bereiken. Gebruiksaanwijzingen voor de aircon-
ditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
l
een w
anneer de mot or dr
aait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het panorama-
schuifdak gesloten blijven. Wanneer echter
166
Airconditioning
het interieur bij een stilstaande wagen door
b innen
val
lende zonnestralen sterk is ver-
warmd, kan het afkoelen worden versneld
door de ruiten en het panoramaschuifdak
even te openen.
Climatronic: meeteenheid van de tempera-
tuur op het display van de radio of het navi-
gatiesysteem, al naar gelang af fabriek is ge-
monteerd, omschakelen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het display
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 30.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben: ●
De motor st aat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airconditioning is door-
gesl
agen.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitge
schakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat de w
agen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
Bijzonderheden
Wanneer de luchtvochtigheid en de buiten-
temperatuur hoog zijn, kan condenswater
door de verdamper van het koelsysteem
druppelen en een plas vormen onder de wa- gen. Dit is normaal en geen teken van lekka-
ge! Let op
Na het starten van de motor kan het resteren-
de voc ht
dat zich in de airconditioning opge-
hoopt heeft, de voorruit bewasemen. Zet de
ontwasemingsfunctie aan om de voorruit zo
snel mogelijk schoon te maken. 167Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
en toe een aantal kilometer met de auto. Ter
oriëntatie: rijd ong
ev
eer even lang als de tijd
dat de verwarming ingeschakeld was.
● Bij temperaturen onder +5°C (+41°F) kan
de interieurvoor
verwaming automatisch inge-
schakeld worden bij het aanzetten van de mo-
tor. De interieurvoorverwarming wordt dan na
een tijdje weer uitgeschakeld. Rijden
Knop
v
oor het s
tarten en afzet-
ten van de motor
Contact inschakelen en motor starten
met de sleutel Afb. 163
Standen van de contactsleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 24
Bij dieselwagens kan het voorkomen dat de
motor bij lagere temperaturen iets vertraagd
start. Daarom moet u het koppelingspedaal
(schakelbak) resp. rempedaal (automatische
transmissie) ingetrapt houden totdat de mo-
tor aanslaat. Tijdens het voorgloeien brandt
het controlelampje .
De voorgloeitijd hangt af van de koelvloei-
stoftemperatuur en de omgevingstempera- tuur. Als de motor al op bedrijfstemperatuur
is of al
s de omgevingstemperatuur boven
+8°C ligt, gaat het controlelampje ca. één
seconde branden. Dat betekent dat de motor
onmiddellijk start.
Als de motor niet direct start, onderbreek dan
het startproces en probeer opnieuw om de
motor te starten na ca. 30 sec. Om de motor
opnieuw te starten moet u de contactsleutel
weer in stand 1 brengen.
St ar
t/s t
op-systeem*
Zodra u stopt en het start/stop-systeem* de
motor afzet, blijft het contact ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak: zorg ervoor
dat het contact is uitgeschakeld en de keuze-
hendel in de stand P staat voordat u de wa-
gen verlaat.
Aanwijzingen voor de bestuurder op het dis-
play van het instrumentenpaneel
Trap het koppelingspedaal in
Deze aanwijzing verschijnt, als de bestuurder
bij wagens met schakelbak bij het starten
van de motor het koppelingspedaal niet in-
trapt. De motor kan alleen worden gestart als
het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
174
Rijden
Trap het rempedaal in.
D ez
e aan w
ijzing verschijnt, als de bestuurder
bij wagens met schakelbak bij het starten
van de motor het rempedaal niet intrapt.
Kies N resp. P Deze aanwijzing verschijnt bij het starten of
stoppen van de motor als de keuzehendel
van de automatische versnellingsbak niet in
stand P of N staat. De motor kan enkel in die
standen gestart of gestopt worden.
In stand P schakelen; de wagen
kan zich verplaatsen; de portie-
ren kunnen uitsluitend worden
vergrendeld in stand P
Deze aanwijzing voor de bestuurder ver-
schijnt om veiligheidsredenen samen met
een waarschuwingssignaal, als de keuzehen-
del van de automatische versnellingsbak na
het stoppen van de motor niet in stand P
staat. Zet de keuzehendel in stand P om te
voorkomen dat de wagen wegrolt.
Versnelling: keuzehendel in
rijstand! Deze aanwijzing voor de bestuurder ver-
schijnt als bij het openen van het portier aan
bestuurderszijde de keuzehendel niet in de
stand P staat. Bovendien hoort u een zoe-
mer. Zet de keuzehendel in stand P om te
voorkomen dat de wagen wegrolt. Contact aan
De aanwijz ing voor de bestuurder wordt ge-
geven, samen met een signaal van een zoe-
mer, als het portier aan bestuurderszijde
wordt geopend terwijl het contact is inge-
schakeld. ATTENTIE
● Motor nooit in af g
esloten ruimtes laten
draaien - gevaar voor vergiftiging! VOORZICHTIG
Hoge toerentallen, volgas en zware motorbe-
las tin
g voorkomen, zolang de motor zijn be-
drijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - ge-
vaar voor schade aan de motor! Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet met stationair toerental
warmdraaien. Dir ect
wegrijden. Hierdoor
voorkomt u onnodige uitstoot van schadelijke
stoffen. Let op
● Terw ijl
u de contactsleutel in stand 1 draait, draait u tegelijk het stuurwiel naar
beide zijden om de s
t
uurblokkering te ont-
grendelen.
● Na het starten van een koude motor kan er
korte tijd meer mot
orgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge- bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorg
en t
e maken.
● Als de accu van de wagen is ontkoppeld en
weer is aan
gesloten, moet u de sleutel ca. 5
sec. in stand 1 houden voordat u start.
● Wagens met automatische versnellingsbak:
als het
contact is uitgeschakeld, kunt u de
sleutel alleen uit het contact trekken als de
keuzehendel in stand "P" (parkeervergrende-
ling) staat. Vervolgens blijft de keuzehendel
geblokkeerd. Motor afzetten met sleutel
Motor afzetten
– De wagen tot stilstand brengen.
– Contactsleutel in stand 1
› ›
› afb . 163
dr
aaien.
Stuurwiel blokkeren
Bij wagens met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
– Draai de contactsleutel in stand 1
› ›
› afb .
163
››› .
– Draai het stuurwiel en luister of dit vergren-
delt .
E en g e
blokkeerd stuurwiel maakt diefstal
moeilijker. »
175
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Rijden
Noodstopfunctie
A l
s er in de w
agen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken van de s
tartknop altijd bij de stuurkolom.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en z
o nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk de s
tartknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot or w
eer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven. Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een pas
sende sleutel in de wagen ge-
start worden.
Automatisch uitschakelen van het contact in
wagens met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is v
astgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt.
Indien na het autom
atisch uitschakelen van
het contact het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns tig l
etsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het r
em- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sleut el
s kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autosl
eutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voord at
u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Als de wagen lange tijd blijft stilstaan met
inges
chakeld contact, kan de accu leeg raken
en kan de motor mogelijk niet meer gestart
worden.
● Voor wagens met dieselmotor kan het even
duren voor
dat de motor aanslaat als hij moet
voorverwarmen.
● Als u tijdens de STOP-fase drukt op de
drukknop START ENGINE
STOP , wordt het contact
uitge s
chakeld en knippert de knop.
● Als de aanwijzing verschijnt op het scherm
van het ins
trumentenpaneel "Start-stopsys-
teem uitgeschakeld: motor handmatig star-
ten", zal de drukknop START ENGINE STOP knip-
peren. 177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
De elektronische parkeerrem vervangt de
h andr
em.
El ektr
onische parkeerrem inschakelen
De elektronische parkeerrem kan wanneer de
wagen stilstaat altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Schakel ze altijd in wanneer u de wagen ver-
laat of parkeert.
● Trek aan de toets ››› afb
. 165 en houd
hem in deze stand.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contro
lelampje van de toets ››› afb. 165
(pijl) en het rode controlelampje op het
scherm van het instrumentenpaneel gaan
branden.
● Toets weer loslaten.
Elektronis
che parkeerrem uitschakelen
● Contact inschakelen.
● Druk op toets ››› afb
. 165. Trap tegelijk
het rempedaal krachtig in of, wanneer de mo-
tor draait, trap het gaspedaal licht in.
● Het controlelampje van de toets ››› afb
. 165
(pijl) en het rode controlelampje van het
scherm van het instrumentenpaneel gaan uit.
Elektronische parkeerrem bij starten auto-
matisch uitschakelen
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld wanneer u begint te rij- den indien bij gesloten bestuurdersportier en
vast
gegespte veiligheidsgordel van de be-
stuurder eender welke van de volgende situ-
aties zich voordoet:
● Bij wagens met automatische versnellings-
bak: een rijst
and wordt ingeschakeld of er
wordt veranderd naar een andere rijstand, en
het gaspedaal wordt licht ingetrapt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsb
ak: het koppelingspedaal wordt hele-
maal ingetrapt voordat men begint te rijden
en het gaspedaal wordt licht ingetrapt.
● Om bepaalde manoeuvres makkelijker te
kunnen uitv
oeren, zijn er uitzonderingen die
het automatisch uitschakelen van de parkeer-
rem toelaten zonder dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder is vastgegespt.
U kunt vermijden dat de parkeerrem automa-
tisch wordt uitgeschakeld door de toets
››› afb. 165 ononderbroken naar boven te
trekken wanneer u begint te rijden.
De elektronische parkeerrem wordt niet uit-
geschakeld zolang u de toets niet loslaat.
Op die manier kunt u makkelijker wegrijden
wanneer u een aanzienlijk gewicht sleept
››› pag. 271. Elektronische parkeerrem automatisch in-
schak
elen wanneer u de wagen op verkeerde
wijze verlaat
In wagens met automatische versnellingsbak
wordt de elektronische parkeerrem automa-
tisch ingeschakeld wanneer u de wagen op
verkeerde wijze verlaat indien:
● De keuzehendel zich in stand D/S of R be-
vindt
of in Tiptronic-schakelweg.
● EN: de wagen stilstaat.
● EN: het be
stuurdersportier geopend is.
Noodst
opfunctie
Gebruik de noodstopfunctie enkel indien u
de wagen niet tot stilstand kunt brengen met
het rempedaal ››› .
● Trek aan de toets › ›
›
afb
. 165 en houd
hem in deze stand om de wagen krachtig te
remmen. Tegelijkertijd klinkt er een waar-
schuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
toets lo
s te laten of te accelereren. ATTENTIE
Indien de elektronische parkeerrem op ver-
keerde w ijz
e wordt gebruikt, kunnen ongeval-
len en ernstige letsels het gevolg zijn.
● Gebruik de elektronische parkeerrem nooit
om de wagen te r
emmen, tenzij het om een180
Bedienen
Informatie over de remmen Nieuwe remblokken
Nieuwe r
emb
lokken beschikken tijdens de
eerste 400 km nog niet over hun maximale
remcapaciteit. Ze moeten eerst "ingereden"
worden. De iets lagere remkracht kunt u com-
penseren door het rempedaal steviger in te
drukken. Vermijd overbelasting van de rem-
men tijdens het inrijden.
Slijtage
De slijtage van de remblokken is in hoge ma-
te afhankelijk van de gebruiksomstandighe-
den en de rijstijl. Deze ontstaat in het bijzon-
der in stadsverkeer en bij het rijden van korte
afstanden of bij een sportieve rijstijl.
Afhankelijk van de snelheid, de kracht waar-
mee wordt geremd en de omgevingscondi-
ties (bijv. temperatuur en luchtvochtigheid)
kunnen remgeluiden hoorbaar zijn.
Vocht of strooizout
Onder bepaalde omstandigheden (zoals het
waden door ondergelopen straatdelen, bij
hevige regenval of na het wassen van de wa-
gen) kan de remwerking minder zijn doordat
de remschijven en remblokken nat zijn of be-
vroren zijn in de winter. De remmen moeten
eerst worden "drooggeremd".
Bij hoge snelheid en met de ruitenwissers in-
geschakeld worden de remblokken kort in contact gebracht met de remschijven. Dit
wordt, onmerk
b
aar voor de bestuurder, op re-
gelmatige afstanden herhaald om de reactie
van de remmen te verbeteren bij vochtige
omstandigheden.
Ook als u op met zout bestrooide straten
rijdt, kan de volledige remwerking vertraagd
in werking treden indien u vrij lange tijd niet
hebt geremd. De zoutlaag op de remschijven
en remblokken moet bij het remmen eerst
worden afgeslepen.
Corrosie
Corrosie op de remschijven en verontreini-
ging van de remblokken worden bevorderd
als de wagen lang stilstaat, weinig kilome-
ters rijdt en als er weinig prestaties van de
wagen worden gevraagd.
Bij een gering gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag wordt geadviseerd om bij
een hogere snelheid verschillende keren ste-
vig te remmen, opdat de remschijven en rem-
blokken worden gereinigd ››› .
St orin
g remsy
steem
Als u merkt dat de slag van het rempedaal
plotseling is toegenomen, is het mogelijk dat
een van beide remcircuits is uitgevallen. Di-
rect naar de dichtstbijzijnde gespecialiseerde
werkplaats rijden om de storing te laten ver-
helpen. Op weg daarheen met lage snelheid rijden en rekening houden met langere rem-
wegen en hog
ere pedaalkrachten.
Laag remvloeistofpeil
Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er
storingen in het remsysteem voorkomen. Het
remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontro-
leerd.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
● All een r
emmen met het doel het remsys-
teem te reinigen, als de wegomstandigheden
dit toelaten. Breng andere weggebruikers
niet in gevaar - gevaar voor het veroorzaken
van een ongeval.
● Vermijd dat de wagen in de vrijstand met
stilg
ezette motor beweegt. Anders bestaat er
gevaar voor ongelukken.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
lastin
g van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed. VOORZICHTIG
● Nooit de rem l at
en "aanlopen" door het pe-
daal licht in te drukken als u niet werkelijk
hoeft te remmen. Dit leidt tot oververhitting 182
Rijden
ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewegin g g
ezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
is ook het geval als de elektronische parkeer-
rem wordt ingeschakeld.
● Kies nooit de achteruit terwijl de wagen in
beweging i
s. ATTENTIE
Als verkeerd wordt teruggeschakeld, d.w.z.
door een te lag e
versnelling te kiezen, kunt u
de controle over de wagen verliezen – gevaar
voor ongelukken en ernstig letsel. VOORZICHTIG
Als u op hoge snelheid resp. op hoge motor-
toerent a
llen rijdt en vervolgens terugschakelt
naar een te lage versnelling, kan dat tot aan-
zienlijke schade aan de koppeling en de ver-
snellingsbak leiden. Dit is ook het geval als u
het koppelingspedaal ingetrapt houdt en niet
schakelt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en voor tijdig
e slijtage te voorkomen:
● Tijdens het rijden uw hand niet op de ver-
snelling
shendel laten rusten. De druk van de
hand wordt naar de schakelgaffels overge-
bracht. ●
Zorg er v
oor dat de wagen volledig stilstaat
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
● Bij het schakelen altijd het koppelingspe-
daal
volledig intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" kop
peling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellings-
bak/autom
ati
sche versnel-
lingsbak DSG*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
ni
s
che r
egeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ››› pag. 190, Versnellingen scha-
kelen in de tiptronic-stand*. Standen van de keuzehendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 43
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat.
P - Parkeervergrendeling
In deze keuzehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel in en uit
stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruit
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
ins
chakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat. »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten