130)Rijd niet met het voertuig in de gearing
"4H" of "4L" over een droog, verhard
wegdek of op de weg. Dit zou kunnen
leiden tot overmatige slijtage van de
banden, een hoger brandstofverbruik, en
mogelijk lawaai. Bovendien zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige problemen veroorzaakt kunnen
worden. Rijd alleen met het voertuig in de
gearing "2H" over een droog, verhard
wegdek of op de weg.
131)Gebruik de rijmodusschakelaar niet als
de achterwielen van het voertuig slippen in
sneeuw of ijs.
132)Als een probleem in de tussenbak
wordt gedetecteerd, wordt een
veiligheidsinrichting geactiveerd. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing gaat knipperen (twee keer per
seconde), en schakelen met de tussenbak
wordt onmogelijk. Zet uw voertuig op een
veilige plek stil en zet de motor even af.
Herstart de motor. Het lampje zou weer
normaal moeten gaan werken. Laat het
voertuig zo snel mogelijk nakijken bij een
Fiat Servicepunt, als het lampje blijft
knipperen.SUPER SELECT 4WD
II
(indien aanwezig)
Met gebruik van de rijmodusschakelaar
(A) kan worden overgeschakeld van
achterwielaandrijving naar
vierwielaandrijving. Zet de
rijmodusschakelaar in de geschikte
stand, naargelang de
wegomstandigheden. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing en het indicatielampje van de
lage gearing duiden de instelling van de
rijmodusschakelaar aan. Raadpleeg
"Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing
en indicatielampje lage gearing".Stand rijmodusschakelaar en
indicatielampje 2WD-/4WD-
besturing
Schakel-
aarstandIndicatie-
lampjeRijom-
standig-
heden
2HAchterwiel-
aandrijving
Als over
een
droog,
verhard
wegdek
wordt
gereden
4HAltijd
vierwiel-
aandrijving
De
basispositie
voor
Superselect
4WD II.
Als over
een
droog,
verhard
wegdek of
gladde
wegen
wordt
gereden.
4HLcVierwiel-
aandrijving
met
ingeschakeld
centraal
differentieel-
slot
Als over
ruige,
zanderige
of
besneeuwde
wegen
wordt
gereden.273AHA103635
183
Opmerking Als het lampje van de lage
gearing knippert terwijl u probeert een
selectie van "4HLc" "4LLc" te maken,
kan de selectie van "4HLc" "4LLc"
niet gemaakt worden. Zet het voertuig
stil en laat het gaspedaal los. Houd
vervolgens het koppelingspedaal (bij
een handgeschakelde versnellingsbak)
ingetrapt of zet de versnellingspook in
de stand "N" (vrijstand) (bij een
automatische versnellingsbak) en
verricht de selectie van de gearing nog
een keer.
Opmerking De ESC-functie wordt
geannuleerd zolang "4LLc" is
geselecteerd. Het indicatielampje
brandt, zolang de regeling is
geannuleerd. Dit duidt niet op een
probleem. Zodra "2H", "4H" of "4HLc"
is geselecteerd, gaat het lampje uit en
werkt de regeling weer. Raadpleeg
"Indicatielampje ESC, Indicatielampje
ESC OFF".
136)
BELANGRIJK
133)De gearing “4LLc” biedt het
maximumkoppel om langzaam
heuvelopwaarts of op zanderige,
modderige of andere lastige ondergronden
te rijden. Ga met voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de gearing
"4LLc" niet sneller dan ca. 70 km/u.
134)Rijd niet met het voertuig in de gearing
"4HLc" of "4LLc" over een droog, verhard
wegdek of op de weg. Dit zou kunnen
leiden tot overmatige slijtage van de
banden, een hoger brandstofverbruik, en
mogelijk lawaai. Bovendien zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige problemen veroorzaakt kunnen
worden. Rijd alleen met het voertuig in de
gearing "2H" of "4H" over een droog,
verhard wegdek of op de weg.
135)Gebruik de rijmodusschakelaar niet als
de achterwielen van het voertuig slippen in
sneeuw of ijs.136)Als een probleem in de tussenbak
wordt gedetecteerd, wordt een
veiligheidsinrichting geactiveerd. De
indicatielampjes van de voor- en
achterwielen gaan uit, het indicatielampje
van het centrale differentieelslot knippert
snel (twee keer per seconde), en er kan niet
met de tussenbak geschakeld worden
fig. 276. Zet uw voertuig op een veilige plek
stil en zet de motor even af. Herstart de
motor. Het lampje zou weer normaal
moeten gaan werken. Laat het voertuig zo
snel mogelijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als de lampjes blijven
knipperen.
276AHZ101128
189
BELANGRIJK
224)Het is zeer gevaarlijk om de stand
"4L" of "4H" (Easy Select 4WD), "4LLc" of
"4HLc" (Super Select 4WD II) en het
achterste differentieelslot tegelijkertijd te
gebruiken, omdat dit kan leiden tot de
volgende situaties. Schakel het achterste
differentieelslot altijd uit als u over normale
wegen rijdt. Als het achterste
differentieelslot abusievelijk op een verhard
wegdek wordt gebruikt: Als het achterste
differentieelslot is ingeschakeld, wordt de
kracht die wordt uitgeoefend om recht
vooruit te rijden erg groot, waardoor het
moeilijk wordt het stuurwiel te draaien.
225)Als het achterste differentieelslot
abusievelijk in een bocht of een afslag naar
links of naar rechts op een kruispunt wordt
gebruikt, of iets dergelijks: Het voertuig kan
de bocht niet maken en zou rechtdoor
kunnen rijden.
226)Als het achterste differentieelslot
abusievelijk wordt gebruikt als in geval van
nood een besneeuwde of bevroren weg
wordt verlaten: Het wordt moeilijk een
goede bocht te maken.
227)Ingeval de toestand van de weg voor
de rechterband afwijkt van die voor de
linkerband (als bijv. één band over een
verhard wegdek gaat en de andere over
ijs), kan de rijrichting van het voertuig
plotseling veranderen als op de motor
wordt geremd of als gas wordt gegeven.
Gebruik het achterste differentieelslot alleen
als in noodgevallen een besneeuwde of
bevroren weg moet worden verlaten, maar
gebruik dan ook de 4WD.
BELANGRIJK
137)Bedien het achterste differentieelslot
nadat de wielen tot stilstand zijn gekomen.
Als de schakelaar wordt bediend terwijl de
wielen nog draaien, zou het voertuig in
onverwachte richtingen kunnen schieten.
138)Als een probleem in het achterste
differentieelslot wordt gedetecteerd, wordt
een veiligheidsinrichting geactiveerd. Het
indicatielampje van het achterste
differentieelslot knippert snel (twee keer per
seconde) en het achterste differentieelslot
wordt uitgeschakeld. Zet uw voertuig op
een veilige plek stil en zet de motor even af.
Herstart de motor. Als het lampje weer
normaal werkt, is het veilig om verder te
rijden. Laat het voertuig zo snel mogelijk
nakijken bij een Fiat Servicepunt, als bij
inschakeling van het achterste
differentieelslot, het indicatielampje van het
achterste differentieelslot gaat knipperen.
139)Gebruik het achterste differentieelslot
alleen in noodgevallen, als het voertuig
vastzit en niet met de rijmodusschakelaar in
de stand "4L" of "4H" (Easy Select 4WD) of
de stand "4LLc" of "4HLc" (Super Select
4WD II) kan worden vrijgereden. Schakel
het achterste differentieelslot direct na
gebruik weer uit.
WERKING VAN DE
VIERWIEL-
AANDRIJVING
Als vierwielaandrijving wordt
geselecteerd, zijn beide assen van het
voertuig star met elkaar verbonden.
Hierdoor verbeteren de tractie-
eigenschappen. Als echter herhaaldelijk
scherpe bochten moeten worden
genomen of naar voren en naar
achteren moet worden gereden, komt
de aandrijflijn onder druk te staan, wat
aan kan voelen als een remwerking.
Een voertuig met vierwielaandrijving kan
sneller en soepeler versnellen.
Houd er echter rekening mee dat de
remafstand niet korter is dan die van
een voertuig met achterwielaandrijving.
Als met vierwielaandrijving over ruig
terrein (sneeuw, modder, zand, enz.)
wordt gereden, is het van belang dat
het voertuig correct wordt bestuurd.
Opmerking De bestuurder moet
rechtop en dichterbij het stuurwiel zitten
dan normaal; zet de stoel in een goede
stand om het stuur en de pedalen
eenvoudig te kunnen bedienen. Draag
altijd een veiligheidsgordel.
Opmerking Controleer na het
terreinrijden ieder onderdeel van het
voertuig en was het voertuig grondig
met water. Raadpleeg
"Voertuigverzorging" en "Inspectie en
onderhoud na terreinrijden".
193
Steile hellingen afrijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4L" (Easy Select 4WD), "4LLc" (Super
Select 4WD II), rem op de motor
(terugschakelen) en rijd langzaam de
helling af.
231)
Opmerking Als u een steile helling
afrijdt en plotseling moet remmen,
omdat u een obstakel tegenkomt, zou u
de controle over het voertuig kunnen
verliezen. Loop eerst zelf de helling af
om het pad te controleren, voordat u de
helling afrijdt.
Opmerking Voordat u een helling afrijdt,
moet de juiste versnelling worden
gekozen. Probeer niet te schakelen of
het koppelingspedaal in te trappen, als
u van een helling afrijdt.
Opmerking Fiat is verantwoordelijk
noch aansprakelijk voor enige schade
of letsel veroorzaakt door oneigenlijk of
nalatig gebruik van een voertuig. Alle
technieken voor gebruik van het
voertuig die hierin worden beschreven,
zijn afhankelijk van de rijvaardigheid en
-ervaring van de bestuurder en andere
deelnemende partijen, en enige
afwijkingen van de aanbevolen
instructies voor gebruik, zijn voor eigen
risico.Scherpe bochten nemen
Als bij lage snelheid en in de stand "4H"
of "4L" (Easy Select 4WD), "4HLc" of
"4LLc" (Super Select 4WD II) een
scherpe bocht wordt genomen, kan
een klein verschil in de stuurwerking
worden ervaren, die lijkt op de
stuurwerking als de rem wordt
ingetrapt. Dit afremmen in scherpe
bochten wordt veroorzaakt doordat
ieder afzonderlijk wiel een andere
afstand tot de bocht heeft.
Een beek oversteken
Voertuigen met vierwielaandrijving zijn
niet per definitie waterdicht. Als de
elektrische circuits nat worden, kan het
voertuig niet meer bestuurd worden;
voorkom daarom het oversteken van
beekjes, tenzij het echt niet anders kan.
Als het onvermijdelijk is dat u door een
beekje rijdt, volg dan de volgende
procedure:
Controleer de diepte van het beekje
en de geografische eigenschappen,
voordat u tracht het beekje over te
steken, en steek het beekje over
waar het water zo ondiep mogelijk
is.Zet de rijmodusschakelaar in de
stand "4L" (Easy Select 4WD) of
"4LLc" (Super Select 4WD II).Rijd
langzaam, met een snelheid van ca.
5 km/u om te voorkomen dat teveel
water omhoog spettert.
144) 145)
Inspectie en onderhoud na
terreinrijden
Voer de volgende inspectie- en
onderhoudsprocedures uit, nadat met
het voertuig over ruig terrein is gereden:
Controleer het voertuig op schade
door stenen, grind, enz.
Was het voertuig zorgvuldig met
water. Rijd langzaam met het voertuig
en trap daarbij zachtjes het rempedaal
in om de remmen te laten drogen.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk als de remmen
nog steeds niet goed werken, om de
remmen te laten controleren.
Verwijder insecten, droog gras, enz.,
waardoor de kern van de radiateur en
de oliekoeler van de automatische
versnellingsbak verstopt zou kunnen
raken.
Zorg ervoor dat u de volgende
onderdelen na laat kijken bij een Fiat
Servicepunt en tref de noodzakelijke
maatregelen, als u met het voertuig een
beekje hebt overgestoken:
Controleer het remsysteem en laat
het, indien nodig, onderhouden.
Controleer het peil en de troebelheid
van de olie of het smeermiddel van de
motor, de versnellingsbak, de
tussenbak en het differentieel. Als de
olie of het smeermiddel troebel ziet,
duidt dit op verontreiniging met water.
Ververs de olie of het smeermiddel.
195
WAARSCHUWINGEN
VOOR GEBRUIK VAN
VOERTUIGEN MET
VIERWIEL-
AANDRIJVING
Banden en wielen
Aangezien het aandrijfkoppel op alle
vier de wielen kan worden uitgeoefend,
worden de prestaties van het voertuig
bij gebruik van de vierwielaandrijving
enorm beïnvloed door de toestand van
de banden.
Let goed op de banden.
Monteer de gespecificeerde banden
op alle wielen. Raadpleeg "Banden en
wielen".
Zorg voor een geschikte
bandenspanning, naargelang de
belading. Raadpleeg
"Bandenspanning".
Zorg ervoor dat alle aangebrachte
wielen dezelfde maat hebben en van
hetzelfde type zijn. Vervang alle banden,
als een van de banden vervangen moet
worden.
Alle banden dienen te worden
gewisseld, zodra het verschil in slijtage
tussen de voor- en achterbanden
waarneembaar is.
Als er een verschil in slijtage tussen de
banden is, kunnen geen goede
voertuigprestaties verwacht worden.
Raadpleeg “Banden wisselen”.Controleer regelmatig de
bandenspanning.
146)
Slepen
Als het voertuig gesleept moet worden,
raden we u aan dit door een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst te laten doen. Vervoer het
voertuig in de volgende gevallen met
een sleepwagen.
De motor draait, maar het voertuig
rijdt niet of de motor maakt vreemde
geluiden.
Uit een inspectie van de onderkant
van het voertuig blijkt dat er olie of een
andere vloeistof lekt.
Probeer het voertuig niet te slepen als
een wiel vastzit in een greppel. Neem
voor hulp contact op met het Fiat
Servicenetwerk of een commerciële
sleepdienst.
Sleep uw voertuig uitsluitend
voorzichtig zelf en volgens de
instructies opgegeven in "Slepen", als
geen sleephulp van een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst beschikbaar is.
147)
Voertuigen met vierwielaandrijving
opkrikken
232)
Werking van de koppeling
Een snelle of kleine inschakeling van de
koppeling, terwijl de motor op hoge
toeren draait, leidt tot schade aan de
koppeling en de versnellingsbak, omdat
de tractiekracht te groot is. Bedien het
pedaal langzaam en positief.
287AHE100182
197
152)
De instelsnelheid hervatten
Als de ingestelde rijsnelheid wordt
uitgeschakeld door de handeling
beschreven in "Uitschakelen", kunt u de
vorige instelsnelheid hervatten door op
de schakelaar RES + (C) te drukken
terwijl u met een snelheid van ongeveer
40 km/u of hoger rijdt.
Type 1Type 2
Onder de volgende omstandigheden
kunt u de vorige instelsnelheid echter
niet hervatten. Herhaal in deze situaties
de procedure voor de instelling van de
snelheid:
De aan-/uitschakelaar van de
CRUISE CONTROL wordt ingedrukt.
De contactschakelaar of de
bedieningsmodus wordt op "OFF"
gezet.
Het indicatielampje gaat uit.
BELANGRIJK
237)Draai bij een defect van het systeem
de draaischakelaar A naar O, controleer de
zekering en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
238)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.239)Hoewel op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de ingestelde
rijsnelheid wordt uitgeschakeld als naar de
stand "N" (vrijstand) wordt geschakeld,
mag de versnellingspook tijdens het rijden
nooit in de stand "N" (vrijstand) worden
gezet. Hierdoor zou niet op de motor
kunnen worden geremd, wat kan leiden tot
een ernstig ongeval.
BELANGRIJK
149)Zet de CRUISE CONTROL uit
veiligheidsoverwegingen uit als u niet op de
instelsnelheid wilt rijden.
150)Zet de versnellingspook op voertuigen
met een handgeschakelde versnellingsbak
niet in de stand "N" (vrijstand), terwijl u op
de instelsnelheid rijdt, zonder het
koppelingspedaal in te trappen. De motor
draait te snel en zou kunnen beschadigen.
151)Gebruik de CRUISE CONTROL niet
als de rijomstandigheden het niet toestaan
dat u op dezelfde snelheid blijft rijden, op
bijv. drukke wegen, slingerwegen, bevroren
of besneeuwde wegen, natte of gladde
wegen, of een steile helling omlaag.
152)Als de ingestelde rijsnelheid
automatisch wordt uitgeschakeld in
situaties anders dan de situaties die
hierboven zijn beschreven, zou er sprake
kunnen zijn van een storing in het systeem.
Druk op de aan-/uitschakelaar van de
CRUISE CONTROL om de CRUISE
CONTROL uit te schakelen en laat uw
voertuig nakijken bij een Fiat Servicepunt.
308AA0110637
309AHA108454
204
STARTEN EN RIJDEN
Type 2
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt weer weergegeven en de
instelsnelheid wordt herzien.
De voertuigsnelheid tijdelijk
verhogen
In noodgevallen kan de bestuurder de
snelheid tijdelijk verhogen.
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt tijdelijk uitgeschakeld en de
voertuigsnelheid kan worden verhoogd.
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
wordt weer ingeschakeld als de
voertuigsnelheid daalt tot minder dan
de instelsnelheid.
Trap het gaspedaal volledig in tot het
einde van de pedaalslag (tot voorbij een
aanslag waarbij de reactiekracht van
het pedaal groter is dan vóór het einde
van de pedaalslag)
240)
Als de voertuigsnelheid de
instelsnelheid overschrijdt, gaan de
symbolen van de controlestatus "LIMIT"
en van de snelheidsbegrenzer (Speed
Limiter) knipperen.
241)
Tijdens dergelijke noodgevallen kan de
bestuurder de instelsnelheid
veranderen.
Uitschakelen
Gebruik voor uitschakeling een van de
volgende manieren.
Druk op de CANCEL-schakelaar
Druk op de aan-/uitschakelaar van
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
Opmerking Als de snelheidsbegrenzer
(Speed Limiter) op een andere manier
wordt uitgeschakeld, zou er sprake
kunnen zijn van een systeemfout. Staak
het gebruik van de snelheidsbegrenzer
(Speed Limiter) en zet hem uit.Laat het voertuig nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
242)
Hervatten
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
slaat de snelheidsbegrenzer (Speed
Limiter) de instelsnelheid in het
geheugen op; gebruik van de
snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) kan
worden hervat door op de schakelaar
RES + (C) te drukken.
Type 1
330AHA110523
331AHA105033
332AA0113797
210
STARTEN EN RIJDEN
Opmerking Het systeem blijft ongeveer
7 seconden ingeschakeld nadat de
alarmknipperlichten zijn uitgezet of de
richtingaanwijzers in de normale stand
zijn gezet.
Rijstrookwaarschuwing (LDW)
Een zoemer gaat intermitterend af en
het LDW-lampje knippert (geel) als het
systeem op stand-by staat en uw
voertuig de rijstrook dreigt te verlaten of
al heeft verlaten.Opmerking Als de waarschuwing
3 seconden of langer aanhoudt,
schakelt het systeem over naar
stand-by, voordat de waarschuwing
uitgaat.
Waarschuwing systeemfout
Als er een fout in het systeem optreedt,
wordt een visuele waarschuwing
gegeven die het type probleem
aangeeft.
LDW-camera te warm
Als het systeem tijdelijk wordt
uitgeschakeld doordat de temperatuur
van de LDW-camera te hoog is, gaat
het indicatielampje van het
LDW-systeem branden.
Als de camera weer is afgekoeld tot
onder een vooraf bepaalde
temperatuur, wordt de normale status
van het systeem automatisch hersteld.Opmerking Het indicatielampje van het
LDW-systeem kan tijdelijk worden
uitgeschakeld door de LDW-schakelaar
op "OFF" te zetten.
Uitschakeling LDW in verband met
storing
Als de LDW door een storing niet kan
worden opgestart, gaat het
LDW-lampje (geel) branden.
Neem in dit geval contact op met het
Fiat Servicenetwerk om het systeem te
laten nakijken.
154) 155) 156) 157)
244) 245) 246)
BELANGRIJK
244)In het geval van onduidelijke,
overlappende of ontbrekende
rijstrookbelijning, kan het zijn dat het
systeem de bestuurder niet assisteert: in
dit geval is de Driving Advisor inactief.
338AHA106391
339AHA106405
340AHA106375
341AHA106391
213