Opmerking Als de temperatuur zo
hoog of zo laag mogelijk wordt gezet,
worden de luchtselectie en de
airconditioning als volgt aangepast.
Bovendien, als na een automatische
overschakeling de luchtselectie
handmatig wordt bediend, wordt de
handmatige bediening geselecteerd.
Snelle verwarming(Als de
temperatuur op de hoogste stand
wordt gezet): buitenlucht wordt
geïntroduceerd en de airconditioning
gaat uit.
Snelle verkoeling(Als de
temperatuur op de laagste stand wordt
gezet): binnenlucht wordt
gerecirculeerd en de airconditioning
gaat aan.
De bovenstaande instellingen zijn de
fabrieksinstellingen.
De luchtselectie- en
airconditioningsschakelaars kunnen
naar wens worden aangepast (de
functie-instellingen kunnen worden
gewijzigd), en de automatische
inschakeling van buitenlucht en de
airconditioning kan naar wens worden
aangepast. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk.
Raadpleeg "Airconditioningsschakelaar
naar wens aanpassen" en
"Luchtselectie naar wens aanpassen".Gesynchroniseerde modus en
dual-modus
De temperaturen aan de
bestuurderszijde en aan de
passagierszijde kunnen afzonderlijk
worden geregeld. In dit geval wordt
"DUAL" weergegeven op het display
(A).
Gesynchroniseerde modus
Als de temperatuurregelingsschakelaar
aan de bestuurderszijde wordt
ingedrukt, wordt de temperatuur aan de
passagierszijde op dezelfde
temperatuur ingesteld als aan de
bestuurderszijde.
Dual-modus
Als de temperatuurregelingsschakelaar
aan de passagierszijde in de
gesynchroniseerde modus wordt
ingedrukt, schakelt het systeem over
naar de dual-modus.In de dual-modus kan de temperatuur
aan de bestuurderszijde afzonderlijk
worden ingesteld van de temperatuur
aan de passagierszijde door de eigen
temperatuurregelingsschakelaar te
gebruiken. Druk op de schakelaar
AUTO om terug te schakelen naar de
gesynchroniseerde modus.
Luchtselectieschakelaar
Druk op de luchtselectieschakelaar om
de luchtselectie te veranderen.
Buitenlucht(indicatielampje (A) is
UIT): buitenlucht wordt in het interieur
geïntroduceerd.
Gerecirculeerde lucht
(indicatielampje (A) is AAN): lucht wordt
in het interieur gerecirculeerd.
68)
125AA0112367
126AHA101543
70
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
BELANGRIJK U hoeft niet continu zo te
rijden als hierboven aangegeven. Rijd
altijd zo veilig mogelijk en in afstemming
op de wegomstandigheden.
Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
knippert
Als het DPF-waarschuwingslampje
knippert, duidt dat op een storing in het
DPF-systeem. Laat het systeem
nakijken bij een Fiat Servicepunt.
BELANGRIJK
78)Het dieselroetfilter (DPF) ontwikkelt
tijdens zijn normale werking zeer hoge
temperaturen. Parkeer het voertuig niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
BELANGRIJK
27)Gebruik alleen de brandstof en
motorolie gespecificeerd voor uw voertuig.
Gebruik geen vochtverwijderingsmiddelen
of ander brandstofadditief. Dergelijke
middelen kunnen een schadelijke werking
op het DPF hebben. Raadpleeg
"Brandstofkeuze" en "Motorolie".28)Pas de rijsnelheid altijd aan de
verkeers- en weersomstandigheden aan en
houd u altijd aan de verkeersregels. De
motor afzetten terwijl het DPF-symbool
brandt is toegestaan, maar het meermaals
onderbreken van het regeneratieproces kan
leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt het aanbevolen
om altijd te wachten tot het symbool is
gedoofd voordat de motor wordt afgezet,
door bovenstaande aanwijzingen te volgen.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet
terwijl het voertuig stil staat.
29)Blijven rijden met een knipperend
DPF-waarschuwingslampje kan leiden tot
problemen met de motor en schade aan
het DPF.
MOTORRUIMTE
Openen
1. Trek de ontgrendelingshendel naar u
toe om de motorkap te ontgrendelen.
2. Breng de motorkap omhoog terwijl u
het veiligheidsslot ingedrukt houdt.
142AHA102609
143AHA102452
81
LAADRUIMTE
BELADING
83) 84)
Voorzorgsmaatregelen voor
belading
Let tijdens het laden op de volgende
zaken.
Laad ladingen en bagage voor zover
mogelijk altijd in de laadruimte.
Verdeel de lading of bagage
gelijkmatig zodat het gewicht van de
lading niet uit balans is.
Plaats geen lading of bagage op het
instrumentenpaneel. Stapel ook geen
lading of bagage op de voorste
passagiersstoel of de achterbank. Als
het zicht van de bestuurder wordt
belemmerd of de lading in de
bestuurdersruimte terechtkomt doordat
plotseling moet worden geremd, kan dit
leiden tot ernstige ongevallen of letsel.
BELANGRIJK
83)Als een voertuig op een zeer steile
helling staat geparkeerd of op een zijhelling,
kan het openen van het achterportier of
zijportier er toe leiden dat niet bevestigde
items plotseling in beweging komen.84)Als u brandstof in een reservetank wilt
meenemen, moet dit met inachtneming
van de wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de sjorogen is
verankerd. Bedenk echter wel dat op deze
manier het risico op brand bij een ongeval
toeneemt.
AANHANGWAGENS
TREKKEN
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
u een aanhangwagen wilt trekken met
een voertuig dat is uitgerust met een
trekinrichting die voldoet aan alle
relevante plaatselijke voorschriften.
Controleer of de koppelingskogel van
uw trekhaak niet de kentekenplaat van
uw voertuig afdekt als de aanhanger of
caravan wordt losgekoppeld. Als de
koppelingskogel de kentekenplaat
afdekt, dient u deze te verwijderen. En
als de koppelingsbal van de trekhaak
afsluitbaar is met een sleutel of
gereedschap, verwijder dan de
koppelingsbal en gebruik een
koppelingsbal van de trekhaak die
verwijderd kan worden of
geherpositioneerd kan worden zonder
een sleutel of gereedschap te
gebruiken.
De voorschriften voor het trekken van
een aanhangwagen kunnen per land
verschillen. We raden u aan overal de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Houd voor het trekken van
een aanhangwagen rekening met de
volgende zaken.
85)
83
Pas de bandenspanning aan volgens
de specificaties voor het trekken van
een aanhangwagen (raadpleeg
"bandenspanning"). Controleer de
banden, bedrading en remmen (indien
aanwezig) van de aanhangwagen.
Bewaar genoeg afstand vanaf de
voorkant van uw voertuig tot uw
voorligger. Als de aanhangwagen begint
te slingeren of lastig te hanteren is,
verlaag dan voorzichtig uw snelheid of
gebruik de onafhankelijke
aanhangerremmen (indien aanwezig) en
NIET de remmen van het voertuig. Zet
het voertuig en de aanhangwagen op
een veilige plaats stil. Eén oorzaak van
slingeren is een slecht uitgebalanceerde
aanhangwagen en zolang dit probleem
niet wordt verholpen, zal de
aanhangwagen blijven slingeren.
Verplaats de lading in de
aanhangwagen en beoordeel het
probleem nogmaals.
Zorg ervoor dat u niet sneller rijdt dan
100 km/u voor het rijden met een
aanhangwagen.
Het wordt ook aanbevolen om de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen, als de rijsnelheid is begrensd
tot 100 km/u bij het rijden met een
aanhanger.
Maak tijdens het optrekken geen
hogere toeren met de motor dan nodig
is, om te voorkomen dat de koppeling
slipt (alleen voor voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak).
Trap het rempedaal eerst zachtjes in
en daarna harder, om schokken van de
mechanische oplooprem te voorkomen.
Schakel naar een lagere versnelling
voordat u een helling afrijdt, om de
motorrem volledig te benutten.
De carrosserie, remmen, koppeling
en het chassis worden extra belast
tijdens het trekken van een
aanhangwagen.
Hoe groter het gewicht en hoe hoger
de rol- en luchtweerstand, hoe hoger
het brandstofverbruik.
Extra voorzorgsmaatregelen voor
voertuigen met een automatische
versnellingsbak
Het wordt aanbevolen een lagere
versnelling te gebruiken in de
sportmodus op hellingen of een lagere
snelheid, om het motortoerental onder
de rode zone te houden.
BELANGRIJK
85)Gevaar voor ongelukken! Er moet een
trekstang worden aangebracht volgens de
richtlijnen van het Fiat Servicenetwerk.
INTERIEURUIT-
RUSTING
ZONNEKLEPPEN
A — Om schitteringen van voren te
voorkomen
B — Om schitteringen van de zijkant te
voorkomen
Pashouder
Pasjes kunnen in de houder (A) aan de
achterkant van de zonneklep worden
geschoven.
148AHA105958
85
A — Duw hem helemaal naar binnen.
Als de aansteker klaar is, springt hij
automatisch met een klik terug naar zijn
oorspronkelijke positie. Neem de
aansteker uit voor gebruik. Breng de
aansteker na gebruik weer op de
oorspronkelijke plaats in het contact
aan.
Opmerking Plaats de aansteker altijd
weer terug in het contact, want anders
kan het contact verstopt raken met
vreemd materiaal, wat kan leiden tot
kortsluiting.
87)
Laat kinderen de aansteker niet
gebruiken en er niet mee spelen,
aangezien dit kan leiden tot
brandwonden.Gebruik geen elektrische apparaten die
niet zijn goedgekeurd door FCA.
Hierdoor zou het contact kunnen
beschadigen. Als u de aansteker met
een beschadigd contact gebruikt, kan
de aansteker naar buiten schieten of
vast komen te zitten, na te zijn
ingedrukt.
Als de aansteker ongeveer
30 seconden nadat hij naar binnen is
gedrukt, niet naar buiten springt, is er
iets niet in orde met de aansteker. Trek
de aansteker uit en laat het probleem
verhelpen bij een Fiat Servicepunt.
Als het contact van de aansteker als
stroombron voor elektrische apparaten
wordt gebruikt, zorg er dan voor dat het
elektrische apparaat op 12 V werkt en
een elektrisch vermogen heeft van
120 W of minder. Bovendien kan de
accu leeglopen door langdurig gebruik
van het elektrische apparaat zonder dat
de motor draait.
STOPCONTACT
(indien aanwezig)
Het stopcontact kan worden bediend
met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Open voor gebruik van een plug-in
accessoire het deksel en steek de
stekker in het stopcontact.
36) 37)
DIGITALE KLOK
(indien aanwezig)
De digitale klok geeft de tijd aan met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
De tijd instellen
Stel de tijd in door de verschillende
knoppen in te drukken, zoals hieronder
beschreven.
154AHA104805155AHA101644
156AHA105961
87
Gebruik de handgrepen niet tijdens het
in- of uitstappen. De handgrepen
zouden los kunnen komen, waardoor u
kunt vallen.
JASHAAK
(indien aanwezig)
Aan de achterste plafondhandgreep zit
een jashaak.
93)
BELANGRIJK
86)Doe geen papier of andere brandbare
materialen in de asbakken. Deze zouden
door sigaretten of andere rookartikelen in
brand kunnen vliegen en schade kunnen
veroorzaken.
87)Raak het verwarmingselement van de
aansteker niet aan; pak alleen de knop vast
om brandwonden te voorkomen.
88)Houd de deksels van opbergvakken
tijdens het rijden gesloten. Anders zou het
deksel of de inhoud van het opbergvak
letsel kunnen veroorzaken.
89)De houder mag niet worden gebruikt
om andere voorwerpen in op te bergen die
zwaarder zijn dan een zonnebril. Deze
voorwerpen zouden eruit kunnen vallen.
90)Drink geen dranken tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u worden afgeleid en een
ongeval veroorzaken.
91)Dranken zouden tijdens het rijden
gemorst kunnen worden door de trillingen
en stoten. Als de gemorste drank heet is,
kunt u brandwonden oplopen.
92)Spuit geen water of knoei niet met
dranken in het voertuig. Als de schakelaars,
bedradingen of elektrische onderdelen nat
worden, zou er een storing kunnen
optreden of kan er brand ontstaan. Als u
per ongeluk drank morst, veeg dan zoveel
mogelijk vloeistof op en raadpleeg
onmiddellijk een Fiat Servicenetwerk.93)Hang geen hangers of zware of puntige
voorwerpen aan de jashaak. Als de
zijairbags worden geactiveerd, zouden
dergelijke voorwerpen met grote kracht
weg kunnen schieten en kunnen
voorkomen dat de zijairbag correct wordt
opgeblazen. Hang kleding direct aan de
jashaak (zonder hanger). Zorg ervoor dat er
geen zware of scherpe voorwerpen in de
zakken van de kleding zitten die u aan de
jashaak hangt.
BELANGRIJK
32)Dek het stopcontact af als het niet
wordt gebruikt; anders zou het stopcontact
verstopt kunnen raken met vreemd
materiaal en kortsluiting kunnen
veroorzaken.
33)Laat nooit aanstekers, blikjes
koolzuurhoudende frisdrank en brillen in het
interieur achter als het voertuig in de hete
zon wordt geparkeerd. Het interieur wordt
extreem warm, waardoor aanstekers en
andere ontvlambare voorwerpen in brand
zouden kunnen vliegen en dichte blikjes
zouden kunnen scheuren. Bovendien
kunnen kunststof brillen of brillen met
kunststof glazen vervormen of scheuren.
34)Doof lucifers of sigaretten voordat u die
in de asbak gooit.
35)Sluit altijd de asbak. Als de asbak open
blijft staan, zouden andere sigaretten in de
asbak opnieuw kunnen gaan branden.
170AHA106102
171AHA106115
91
36)Gebruik altijd een plug-in accessoire die
op 12 V werkt en 120 W of minder
verbruikt. Als u meer dan één stopcontact
tegelijk gebruikt, zorg er dan voor dat de
elektrische accessoires op 12 V werken en
dat het totale vermogensverbruik niet hoger
is dan 120 W.
37)Door langdurig gebruik van het
elektrische apparaat zonder dat de motor
draait, kan de accu leeglopen.BRANDSTOFKEUZE
Aanbevolen brandstof:Cetaangetal
(EN590) 51 of hoger
38) 39) 40) 41)
Opmerking De vloeibaarheid van
dieselbrandstof daalt enorm door
paraffinescheiding naarmate de
temperatuur daalt. Daarom bestaan er
twee soorten brandstof: "zomer" en
"winter". Hier moet 's winters rekening
mee worden gehouden. Kies een van
de twee soorten brandstof, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur.
Hoger dan -5°C: "Zomerdiesel"
Lager dan -5°C: "Winterdiesel"
Informeer als u naar het buitenland
gaat, van tevoren naar de soorten
brandstof die bij plaatselijke
tankstations worden aangeboden.
Dieselbrandstof van een slechte
kwaliteit kan leiden tot aanslag in de
injector, wat zwarte rook en gebrekkig
stationair draaien tot gevolg kan
hebben.
Als deze problemen zich voordoen,
raden we u aan om tijdens het tanken
een reinigingsmiddel aan de
dieselbrandstof toe te voegen. Het
reinigingsmiddel breekt de aanslag af
en verwijdert deze, zodat de motor
weer normaal kan werken.
Gebruik altijd een ORIGINEEL
REINIGINGSMIDDEL VOOR HET
DIESELBRANDSTOFSYSTEEM VAN
FCA.Gebruik van ongeschikte middelen zou
kunnen leiden tot een gebrekkige
werking van de motor. Neem voor meer
informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Grafische uitdrukking voor
klanteninformatie
Identificeerder voor
dieselbrandstoftypes
Het onderstaande symbool helpt u het
juiste type brandstof te herkennen dat
in uw voertuig gebruikt moet worden.
Controleer alvorens te gaan tanken de
symbolen aan de binnenzijde van de
klep van de brandstofvulopening (indien
aanwezig) en vergelijk deze met de
symbolen op de pomp (indien
aanwezig).
172B7
92
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
108)
Weergave resterende brandstof
De weergave van de resterende
brandstof geeft het brandstofpeil in de
brandstoftank weer, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat.
1—Vol
0 — Leeg
Opmerking Na het tanken kan het
enkele seconden duren voordat de
weergave is gestabiliseerd.
Opmerking Als wordt getankt terwijl de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat, kan
de brandstofmeter het brandstofpeil
verkeerd weergeven.
Opmerking Het symbool van de
brandstoftankklep (A) geeft aan dat de
vulopening aan de linkerkant van het
voertuig zit.Waarschuwing resterende
brandstof
Als de resterende brandstof ongeveer
10 liter of minder bedraagt (weergave
van één segment), wanneer de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het laatste segment van de
brandstofmeter knipperen. Als de
resterende brandstof nog verder
afneemt, gaat het laatste segment van
de brandstofmeter uit en gaat
knipperen.
44)
Opmerking Op hellingen of in bochten
zou de weergave incorrect kunnen zijn
door de beweging van de brandstof in
de tank.Herinnering voor onderhoud
Hier wordt de tijd bij benadering
weergegeven tot de volgende
periodieke inspectie aanbevolen door
Fiat. Als het tijd is voor de inspectie,
wordt "---" weergegeven.
Het symbool van de moersleutel duidt
de periodieke inspectie aan.
Opmerking Afhankelijk van de
voertuigspecificaties, kan de
weergegeven tijd tot de volgende
periodieke inspectie afwijken van de
aanbevelingen van FCA Italy SpA.
Bovendien kunnen de weergave-
instellingen voor de tijd tot de volgende
periodieke inspectie worden aangepast.
Laat de weergave-instellingen, indien
nodig, wijzigen bij een Fiat Servicepunt.
Neem voor nadere informatie contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
1. Hier wordt de tijd tot de volgende
periodieke inspectie weergegeven.
187AHA101309
188AHA101312
189AHA101325
102
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL