Opmerking De afstand wordt
weergegeven in eenheden van 100 km
(100 mijl). De tijd wordt weergegeven in
eenheden van maanden.
2. Dit geeft aan dat het tijd is voor de
periodieke inspectie. Wendt u tot het
Fiat Servicenetwerk.
3. Nadat bij een Fiat Servicepunt
inspectie is verricht, wordt de tijd tot de
volgende periodieke inspectie
weergegeven.
Resetten
De weergave van "---" kan worden
gereset met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Als u de knop van het
multi-informatiedisplay een paar keer
zachtjes indrukt, schakelt de
informatieweergave over naar de
weergave van de herinnering voor
onderhoud.2. Druk op de knop van het
multi-informatiedisplay en houd hem
ongeveer 2 seconden of meer ingedrukt
om ervoor te zorgen dat het symbool
van de moersleutel gaat knipperen. (Als
er tijdens het knipperen gedurende
ongeveer 10 seconden geen
handelingen worden verricht, keert het
display terug naar de oorspronkelijke
weergave.)
3. Druk tijdens het knipperen van het
symbool zachtjes op de knop van het
multi-informatiedisplay om de weergave
te veranderen van "---" naar "CLEAR".
Hierna wordt de tijd tot de volgende
periodieke inspectie weergegeven.
45)
De weergave van "---" kan niet worden
gereset, zolang de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" staat.Als "---" wordt weergegeven, wordt de
weergave na een bepaalde afstand of
tijdsperiode gereset en wordt de tijd tot
de volgende periodieke inspectie
weergegeven.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk als
u de weergave per ongeluk reset.
De functie-instellingen wijzigen
De instellingen van “Average fuel
consumption reset mode” (resetmodus
gemiddeld brandstofverbruik), “Fuel
consumption unit” (eenheid
brandstofverbruik) en “Temperature
unit” (temperatuureenheid) kunnen naar
wens worden aangepast, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat.
109)
110)
De resetmodus voor het
gemiddelde brandstofverbruik
wijzigen
De modusinstellingen voor de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik
kunnen worden overgeschakeld tussen
"Auto reset" (automatisch resetten) en
"Manual reset" (handmatig resetten).
1. Als u de knop van het
multi-informatiedisplay een paar keer
zachtjes indrukt, schakelt de
informatieweergave over naar de
weergave van het rijbereik. Raadpleeg
“Informatieweergave”.
190AHA101338
191AHA101341
103
BELANGRIJK
111)In de volgende situaties kan de
remwerking in gevaar zijn of kan het
voertuig instabiel raken, als de remmen
plotseling worden gebruikt; vermijd daarom
hoge snelheden of plotseling remmen.
Bovendien moet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek worden stilgezet en
moet het worden gecontroleerd.1–Het
waarschuwingslampje van de rem gaat niet
branden, terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld, of gaat niet uit als de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.2–Het
waarschuwingslampje van de rem en het
ABS-waarschuwingslampje gaan
tegelijkertijd branden. Raadpleeg voor
nadere informatie "Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)".3–Het
waarschuwingslampje van de rem blijft
branden tijdens het rijden.
112)Het voertuig moet op de volgende
manier worden stilgezet als de remwerking
is verslechterd.1–Traphetrempedaal
harder in dan normaal. Houd het
rempedaal stevig ingetrapt, zelfs als het
volledig is ingetrapt. 2 – Als de remmen
niet werken, gebruik dan de motorrem om
vaart te minderen en trek voorzichtig aan
de hendel van de parkeerrem. Trap het
rempedaal in om de remlichten te activeren
en de voertuigen achter u te waarschuwen.
BELANGRIJK
46)Als ditwaarschuwingslampje na het
starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
47)Als het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaat branden, nadat
de motor is gestart, kan het zijn dat door
het bevriezen van de brandstof het
motortoerental niet boven het stationaire
toerental stijgt. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
48)Als dit indicatielampje knippert, is de
elektronische stabiliteitscontrole of de
actieve tractieregeling werkzaam, wat
betekent dat de weg glad is of dat de
wielen van uw voertuig beginnen te slippen.
Rijd in dit geval langzamer en gebruik het
gaspedaal minder.49)Als zich tijdens het rijden een storing in
het systeem voordoet, gaat het
indicatielampje
branden. Volg in deze
gevallen de volgende procedures:1–Als
de temperatuur in het remsysteem blijft
stijgen door constante remregeling op een
glad wegdek, gaat het indicatielampje
knipperen en wordt de werking van de
actieve tractieregeling geannuleerd om het
remsysteem te beschermen (dit is niet van
invloed op de motorregeling van de
tractieregeling en de normale werking van
de remmen). Zet het voertuig op een veilige
plek stil. Als de temperatuur in het
remsysteem is gedaald, gaat het
indicatielampje uit en treden de
elektronische stabiliteitscontrole en de
actieve tractieregeling weer in werking. 2 –
Als het indicatielampje
zelfs niet uitgaat
als de bovenstaande procedure is
uitgevoerd, zou dit op een probleem in het
systeem kunnen duiden. Zet de motor af en
start hem weer, en controleer of het
indicatielampje
uitgaat. Als het
indicatielampje uitgaat, is er geen sprake
van storing. 3 – Als het indicatielampje
zelfs brandt nadat een korte afstand met
het voertuig is afgelegd nadat de motor
opnieuw is gestart, raden we u aan het
voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
50)Langdurig rijden terwijl deze lamp
brandt, kan verdere schade aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Bovendien zou het van invloed kunnen zijn
op de zuinigheid en bestuurbaarheid van
het voertuig.
51)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
52)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
53)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
54)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
55)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
56)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
57)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.
58)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.59)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
60)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
61)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
115
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
113) 114) 115) 116) 117) 118) 119) 120) 121) 122)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.Vo0or sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn de
voertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
123)
62) 63)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
195AA0008466
196AA0008293
117
124)Tracht niet enige delen van de
veiligheidsgordels zelf te repareren of
vervangen; we raden u aan u hiervoor tot
het Fiat Servicenetwerk te wenden. Een
onjuiste reparatie of vervanging zou de
effectiviteit van de veiligheidsgordels
kunnen verlagen en zou in geval van een
botsing kunnen leiden tot ernstig letsel.
125)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
126)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
BELANGRIJK
62)Er mogen geen wijzigingen of
toevoegingen worden aangebracht
waardoor ofwel de stelinrichtingen van de
veiligheidsgordels niet meer werken of de
veiligheidsgordel niet meer kan worden
afgesteld, zodat hij goed wordt
aangespannen.
63)Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is.
64)We raden u aan alle veiligheidsgordels,
inclusief oprolautomaten en bevestigingen,
na iedere botsing te laten controleren. We
raden u aan de veiligheidsgordels die
tijdens een botsing zijn gebruikt, te
vervangen, tenzij het een kleine botsing
was en de gordels geen tekenen van
schade vertonen en nog steeds fatsoenlijk
werken.
65)Een geactiveerde gordelspanner kan
niet worden hergebruikt. Deze moet samen
met de oprolautomaat worden vervangen.66)Breng geen externe voorwerpen
(stukken plastic, paperclips, knopen, etc.) in
de gesp of in het oprolmechanisme
fig. 198. Wijzig of verwijder of installeer de
veiligheidsgordel bovendien niet. Anders
kan de veiligheidsgordel misschien niet in
staat zijn voldoende bescherming te bieden
in een botsing of andere situatie.
67)Een vuile veiligheidsgordel dient met
een neutraal reinigingsmiddel en warm
water te worden gereinigd. Spoel de gordel
af met water en laat hem in de schaduw
drogen. Probeer de gordels niet te bleken
of te verven; dit is van invloed op de
eigenschappen van de gordels.
SBR-SYSTEEM
Seat Belt Reminder
(SBR)
Voor de bestuurders- en voorste
passagiersstoel (waar aanwezig)
* — Dit waarschuwingslampje is voor
voertuigen met linkse besturing.
1. Voertuigen met linkse besturing
2. Voertuigen met rechtse besturing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
terwijl de veiligheidsgordel van de
bestuurder en/of de passagier voor
(indien zo uitgerust) nog loszit, gaat het
waarschuwingslampje branden en
wordt ongeveer 6 seconden een
geluidssignaal afgegeven om de
bestuurder en/of de voorste passagier
(indien zo uitgerust) eraan te herinneren
dat de veiligheidsgordel moet worden
omgedaan.
199AHA106665
119
Voertuigen uitgerust met het Keyless
Operation-systeem: de
bedieningsmodus staat op "ON".
Opmerking Zelfs als de
veiligheidsgordels niet worden
gedragen, worden de gordelspanners
van de veiligheidsgordels bij ernstige
botsingen geactiveerd.
Opmerking Veiligheidsgordels met
gordelspanners werken maar één keer.
We raden u aan veiligheidsgordels met
gordelspanners nadat ze zijn
geactiveerd, te laten vervangen bij een
Fiat Servicepunt.
SRS-waarschuwingslampje (waar
aanwezig)
Dit waarschuwingslampje wordt
gebruikt voor de SRS-airbag en de
gordelspanners. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje SRS".
Krachtbegrenzer
In geval van een botsing vangt iedere
krachtbegrenzer effectief de kracht op
die op de veiligheidsgordel wordt
uitgeoefend, zodat de impact voor de
passagier zo klein mogelijk is.
BELANGRIJK
128)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden met
één veiligheidsgordel voor beiden fig. 158.
Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een inzittende.129)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
130)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
131)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
132)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen, bevestigingsbouten
en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan
de gordel toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
69)Zorg ervoor dat uw stoel correct is
afgesteld en dat u uw veiligheidsgordel
naar behoren draagt, om de beste
resultaten van uw veiligheidsgordel met
gordelspanner te verkrijgen.70)De installatie van geluidsapparatuur of
reparaties in de buurt van de
veiligheidsgordels met gordelspanners of
de vloerconsole moeten worden uitgevoerd
volgens de richtlijnen van FCA Italy S.p.A.
Het is van belang dit te doen, omdat het
werk gevolgen zou kunnen hebben voor de
gordelspanners.
71)Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
het voertuig moet worden gesloopt. Het is
van belang dit te doen, omdat een
onverwachte activering van de
gordelspanners letsel zou kunnen
veroorzaken.
72)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhittingen in de
zone rond de gordelspanner (hoger dan
100°C gedurende ten hoogste zes uur)
kunnen de gordelspanner beschadigen of
abusievelijk in werking doen treden. Neem
contact op met een dealer van het Fiat
Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
122
VEILIGHEID
1. Flankbotsingen op een andere
plaats dan de passagiersruimte. 2. Als
een motor of ander klein voertuig tegen
de zijkant van het voertuig botst. 3. Bij
botsingen met palen, bomen of andere
smalle objecten. 4. Bij schuine
flankbotsingen. 5. Als het voertuig op
de zijkant of het dak kantelt.
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten flankbotsingen
beschermen.
De zijairbags en gordijnairbags
ZIJN NIET ONTWORPEN OM OPEN
TE GAAN als...
De zijairbags en gordijnairbags zijn niet
ontworpen om open te gaan onder
omstandigheden waarin ze de
inzittende niet de gebruikelijke
bescherming kunnen bieden. Dergelijke
omstandigheden worden weergegeven
in de afbeelding.1. Frontale botsingen
2. Staartbotsingen 3. Over de kop
slaan *
* - Indien aanwezig
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten botsingen beschermen.
183) 184) 185) 186) 187) 188) 189) 190) 191)
Onderhoud SRS
192) 193) 194) 195) 196)
Opmerking Volg de plaatselijke
wetgeving en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk, om het
airbagsysteem op een veilige manier uit
elkaar te nemen, als uw voertuig
gesloopt moet worden.
238AHA103244
239AHE100469
240AA0082019
241AHA105727
144
VEILIGHEID
BELANGRIJK
157)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voor- en achterstoelen
niet met extra hoezen.
158)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.). Dit kan ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
159)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
160)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch autowasstraat).
161)De frontairbag heeft een hogere
activeringsdrempel dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
162)Airbags worden met een extreem
hoge snelheid opgeblazen. In bepaalde
situaties kan contact met een opengaande
airbag leiden tot schaafwonden,
bloeduitstortingen, lichte snijwonden en
dergelijke.163)HET IS HEEL BELANGRIJK DAT U
FATSOENLIJK IN UW STOEL ZIT. Een
bestuurder of voorpassagier die te dichtbij
het stuurwiel of het instrumentenpaneel zit
op het moment dat de airbag opengaat,
kan ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Airbags worden zeer snel en met veel
kracht opgeblazen. De bestuurder en
voorpassagier zouden ernstig of dodelijk
letsel op kunnen lopen, als ze niet
fatsoenlijk zitten of vastzitten op het
moment dat de airbag wordt opgeblazen,
omdat de airbags dan geen adequate
bescherming bieden.
164)Ga niet op de rand van uw stoel zitten
of met uw onderbenen te dichtbij het
instrumentenpaneel, en houd uw hoofd of
borst niet te dichtbij het stuurwiel of het
instrumentenpaneel. Leg uw voeten of
benen niet op of tegen het
instrumentenpaneel.
165)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
166)Plaats baby's en kleine kinderen altijd
op de achterbank en zet ze goed vast in
een geschikt kinderzitje. De achterbank is
de veiligste plek voor baby's en kinderen.
167)Baby's en kleine kinderen mogen
nooit los worden vervoerd, tegen het
instrumentenpaneel staan of in uw armen
of op schoot worden gehouden. Hierdoor
zouden ze in geval van een botsing, en
zelfs als de airbag wordt opgeblazen,
ernstig of dodelijk letsel kunnen oplopen.
Ze moeten altijd fatsoenlijk in een geschikt
kinderzitje zitten. Zie het gedeelte
"Kinderzitje" van dit Instructieboek.168)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
169)Oudere kinderen moeten ook
fatsoenlijk en indien nodig op een verhoger
zitten en de veiligheidsgordel naar behoren
dragen.
170)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
171)Breng geen accessoires aan
waardoor het indicatielampje niet goed te
zien is, en dek het indicatielampje niet af
met een sticker. Hierdoor zou u de status
van het passagiersairbagsysteem niet
kunnen controleren.
145